Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1808
(1808)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVlugtige Waarnemingen op eene Reize van Petersburg, over Moscau, Grodno, Warschau en Breslau, naar Duitschland, in den jare 1805. In Brieven, door G. Reinbeck. Iste Deel. Te Haarlem, bij A. Loosjes, Pz. 1807. In gr. 8vo. 229 Blz.Vaak gebeurt het, dat een weidsche Titel, even als een fraai Uithangbord, veel belooft, doch dat het Werk daaraan weinig of geheel niet, beantwoordt; zeldzaam heeft een Titel te luttel aanprijzends. Dit dunkt ons echter het geval te wezen, ten opzigte van het Werk, welks Eerste Deel wij thans aankondigen. Vlugtige Waarnemingen! Bedoelt de Heer reinbeck daarmede, dat hij niet lang en uitpluizend stilstaat bij een aantal bijzonderheden, die wij veelmaal in Reisbeschrijvingen aantreffen, dan moge hij gelijk hebben; doch zijne Waarnemingen op de Menschen, op de Volksgebruiken, en wat van dien aard meer is, zijn verre van vlugtig: hij, ‘die, gedurende eene lange reeks van jaren, gelegenheid had om Rusland te leeren kennen,’ vestigt veeleer een naauw oplettend oog, in een juist gezigtpunt geplaatst, om alles te overzien, en de voorwerpen van meer dan ééne zijde te beschouwen. Ten stavenden bewijze van deze onze aanmerking kan dienen, dat de Vertaler, die, ten jare 1796, in Petersburg geweest is, en ook de Reize van daar naar Moscau en weder terug gedaan heeft, in zijne achter aan gevoegde Aanteekeningen, bijkans alles bevestigt, wat reinbeck als zijne Waarnemingen opgeeft; met zoo vele woorden verklarende, ‘zelden een Boek over eenig Land of Volk, dat hij gezien | |
[pagina 76]
| |
had, gelezen te hebben, 't geen hij zoo beamen kon als dit tegenwoordige, 't geen bijna alles, voor zoo ver hij over dezelfde onderwerpen oordeelen kon, als uit zijne ziele geschreven is.’Ga naar voetnoot(*) Het dooriezen van het Werk zal bij elk onze aanmerking wettigen en staven. Het is Briefswijze ingerigt. Eene vrije pen stelt de Waarnemingen te neder. Wij zullen een en ander, uit het veelvuidig schoone en treffende, aanstippen. Veel goeds van de Bewoonders tusschen die Hoofdsteden aan te treffen, kan men zich niet beloven; zij zijn als door de Hoslucht verpest, en worden door Baatzucht beheerscht. Een lange reeks van jaren, in veelvuldige ingewikkelde en uitgebreide verbindtenissen en betrekkingen, had reinbeck te Petersburg doorgebragt; en durft hij zich, uit dien hoofde, beroemen, die Stad wel te kennen. Tot onbepaalde lostuitingen betuigt hij geen kracht te voelen: ‘want in der daad er behoort niet weinig toe, om onvolkomenheden op te merken, en niet alleen daarvan te zwijgen, maar ook zelfs den lof van volkomenheden daaraan toe te kennen; om alles heerlijk, alles verwouderenswaardig voor te stellen, wanneer men toch verscheide gapingen en gebreken ziet, en zoo veel te duidelijker, naar mate men meer gelegenheid heest, zels nabij te treden, en de geringste omstandigheden na te gaan. Die daartoe kracht heeft, moge zich daar wel bij bevinden; omtrent mijzelven, waarde Vriend! ben ik verzekerd, dat ik, ook zonder acht te slaan op de zwakheid van mijn penseel, geene orders en titels alleen daarom zal verwerven; dewijl ik er mij niet op versta, om een leelijk wezen met een schoon blanketsel op te schilderen.’ Waarheid is zijn doel. Harde waarheid ontrolt veelmalen zijne pen. Dan laten wij, zonder van Brief tot Brief te gaan, het een en ander vermelden. De Volkplantingen, door catharina omstreeks Petersburg aangelegd, trekken bijzonder zijne aandacht, en bij vermeldt des bijzonderheden, die men elders te vergeess zoekt, tevens van de misbruiken der opkoopingen in Rusland gewagende. - Catharina de II staat, ondansks hare gebreken, hoog bij hem te boek. Haar persoon beschrijst hij met deze woorden: ‘Zij was van middelbare grootte; een weinig zwaar, zonder daarom onbehouden of wanilaltig te zijn; de opslag van haar oog was onbeschrijfelijk zacht; haar blaauw vriendelijk oog had met de jaren zijn vuur niet verloren; waardigheid en verhevenheid hadden hare zetels | |
[pagina 77]
| |
op het hooge met grijze lokken bedekte voorhoofd gevestigd; haar vel was zeer blank, en slechts het hooge rood kunstig; een klein kanten hoofdsieraad bedekte hare haren, en op den schedel blonk eene kleine kroon van brillanten; hare opschik onderscheidde haar van alle de Hofdames, ja van alle Vrouwen van haar Rijk (behalve de Vorstin daskow, hare Vriendin); dezelve was een mengsel van den Oosterschen en Europeschen, welks fatsoen de mode nimmer veranderde, maar zoo gemakkelijk als vol smaak, en, als ik mij zoo mag uitdrukken, regt voor eene matrone geschikt was; op de linker borst schitterde de ster van brillanten der Andreas-orde; het blaauwe lint herinnere ik mij niet gezien te hebben; - op dunne witte zijden kousen droeg zij schoenen van wit atlas; zij ging nog zeer regt op, met een tamelijk vasten tred; over haar geheel voorkomen was vrouwelijke majestueuse bevalligheid verspreid.’ - Om haar nader te leeren kennen, moet men haar op een Bal, hier beschreven, zien; doch de uitvoerigheid verbiedt ons die kennisgeving. Het Lusthuis Zarskoje-Sselo wordt verrukkend beschreven. Hoe zeer steekt hierbij af, hetgeen wij van de Herbergen op den weg van Petersburg naar Moscau aantreffen; de slechtheid der wegen; het verwaarloozen der bosschen. De onbehouwenheid der Russische Voerlieden geeft ruime stoffe tot klagten. Zeldzaam ontmoet men breede beschrijvingen van de gesteldheid des Platten-lands in de Reisbeschrijvingen; dan hier worden wij in de armzalige Russische Dorpen geleid, waar men nog al iets vreemds aantreft. Wie bewondert niet, 't geen hier van de Badstoven vermeld wordt. ‘Zij zijn gemeenlijk, uit vreeze voor brand, van de huizen afgescheiden, op het voorplein zelf geplaatst, of op eene of andere vrije plaats, en waar eene rivier voorbij stroomt, liefst aan derzelver oever, omdat zoo wel vrouwen als mannen uit de gloeijende badstoven zoo schielijk in de koude rivier springen, dat deze daarvan rookt. Zelfs in het strengst van den winter komen zij dikwijls geheel naakt uit de badstoven, en loopen rondom in de sneeuw, of rollen zich in dezelve. Dit schijnt hunne gezondheid geen oogenblikkelijk nadeel toe te brengen; maar over het geheel genomen wordt de Rus niet oud, en in het oogloopend spoedig veroudert vooral het vrouwelijk geslacht. Eene vrouw van veertig jaren is in Rusland reeds grijs. Weest dus, lieve Dames! niet op Russische zweetbaden belust: want daaraan schrijft men dit verschijnsel toe. Op eenige gestellen evenwel heeft het niet den minsten nadeeligen invloed. In en bij Crasnoje-Sselo, een Keizerlijk Lustslot omstreeks Petersburg, moeten verscheide Vrouwen gevonden worden, die over de honderd jaren oud | |
[pagina 78]
| |
zijn. Eene derzelven beroemt zich van onder de derwaarts verplaatste Russische Boeren de eerste Bruid geweest te zijn, en met peter den Grooten op hare bruiloft gedanst te hebben. Weinige jaren geleden had zij nog goede tanden en was zeer lustig.’ Nowgorod, omtrent welk het trotsche spreekwoord bekend is: wie kan tegen god en Groot Nowgorod! is thans eene grootendeels vervallen Stad. Petersburg en Moscau slokken alles op. Ellendige wegen heeft men in deze streek te doorreizen, eer men te Walday komt, beroemd wegens schoone Vrouwen. ‘Hier heeft,’ merkt de Reiziger op, ‘de grootste losbandigheid plaats, hoewel ook de Russische Meisjes over het algemeen vooral niet onder de wreede te tellen zijn. Als het onbepaald eigendom harer Heeren, dienen zij alle ter involging hunner lusten, die schielijk alleen door verscheidenheid kunnen bevredigd worden. De onbeschaafde wellusteling laat, zonder er zich over te bedenken, de vrouwen en meisjes, die hem behagen, ten zijnen huize komen; en geen knopje ontluikt er, dat hij niet plukt.’ De Russische zedeloosheid te dezen opzigte wordt met zoo sterke trekken gemaald, dat de Vertaler, die altoos de waarheid en goede trouw des Reizigers onverdacht hield, hier wantrouwen begon op te vatten; dan nadere herinnering deed hem de geloofwaardigheid van reinbeck ook in dit geval, hoe verregaand ook, erkennen en staven. Van der Russen Godsdienst vormt zich reinbeck zeer lage gedachten. ‘De Godsdienst, geachte Vriend! waaraan gij, naar uwe denkbeelden, de heilzaamste kracht toeschrijft, die het menschdom over het dierlijke doet zegepralen, het schoonste geschenk der Godheid in de hand van den Wijsgeer, wordt wel nimmer een zwaard in de hand van den Rus, maar ook geen teugel van zijne zinnelijkheid. Met wankelende schreden treed ik too, om met eene bevende hand het gordijn even op te ligten, dat dezen afgrond bedekt houdt. Elke Godsdienst, welke de vereering des Scheppers, de vervulling onzer pligten als mensch, en verdraagzaamheid leert, is eerbied waardig; en in dezen zin komt liet mij voor, dat er geen Godsdiensten, maar slechts één Godsdienst kan bestaan, hoe verschillende de zinnebeelden ook zijn, waaronder de eeuwige waarheden voorgesteld worden. Wij gelooven allen in eenen god! Maar wanneer niet de in zinnebeelden gewikkelde eeuwige waarheden, maar de zinnebeelden zelve, die de zwakke hand van een mensch ontwierp, de hoofdzaak worden, wanneer de geheele Godsdienst in eene bloote eerbewijzing ontaardt, en als deze alleen op het grove zinnelijke gemoed poogt te werken, zonder den geest, buiten welken er geen | |
[pagina 79]
| |
Godsdienst kan bestaan, in aanmerking te nemen, dan is dezelve weinig dienstbaar tot de menschelijke beschaving, ja veeleer hinderlijk.’ De treffende beschrijving van het Heilige Meer voert den Reiziger tot godsdienstige verrukking op. - Treffend beschrijft hij de vereeniging van binnenlandsche Wateren, door peter den I begonnen, door catharina voltooid. Zeldzaam houdt de Reiziger zich lang op met reisontmoetingen te vermelden; dan eene, waarin zijn leven gevaar liep door de snooden slechtheid des Voermans, en die tot opheldering dient van het karakter eeniger Russen, is uitvoerig en treffend. De beschrijving van het bevallig Torshok wordt afgewisseld door een staaltje van Russische ruwheid. Het levend begraven eener Dame doet ons de ruwste inhaligheid zien. Onder dit alles naderen wij Moscau, waar de Reiziger ons niet om leerzaam onderhoud verlegen laat. Die woelig drukke groote Stad ‘ziet er over 't geheel anders dan andere Steden uit. Het nationale is hier veel minder door het buitenlandsche verdreven, dan te Petersburg, en de oude Oostersche weelde in stukken van innerlijke waarde vertoont zich hier veel meer.’ - In de bevallige ommestreeken leidt hij ons onderrigtend rond. In de Stad zelve is doorgaans gebrek aan openbare vermakelijkheden. Reeds hebben wij aangeduid, dat de Heer reinbeck ons bovenal Menschen leert kennen; dit doet hij inzonderheid ten opzigte der Inwoonderen van Moscau. Hij rangschikt ze in dezer voege: de voorname Adel, de geringere Adel, de Russische Koopman, de Mushik (het Volk), de Duitscher, de Franschman, de Geleerde. Hoe veel verbazends treffen wij niet aan bij den Adel, groote en kleine! welke verteringen! - hoe zeer steekt er de Koopman bij af! hij is als 't ware het tegenbeeld. Treffend zijn de Karaktertrekken, hier gemaald, van oud- en nieuw-modische Russen; van de laatstgemelde soort vindt men er veel meer te Petersburg dan te Moscau, en zij zijn doornen in 't oog van voorvaderlijke Russen. Onder deze klasse wordt men dikwerf eene overhelling tot Dweeperij in het Godsdienstige gewaar; terwijl daarentegen hieromtrent bij den Adel, bijzonder den hoogen, de volkomenste onverschilligheid heerscht. Vrij uitvoerig is 't geen de Reiziger te boek slaat van de levenswijze der Geleerden in Moscau, en bijzonder wegens de buitenlandsche hier beroepen Hoogleeraren, zoo van vroegeren tijd als latere aanstelling. Bij het verhaal wegens de oprigting der Moscausche Hoogeschool, en 't geen tot die instelling behoort, geeft hij op, hoe de Hoogleeraars zelve denken wegens hunne bestemming, en de verwachting, welke zij daaromtrent in 't algemeen koesteren. Bijzonder toont hij, hoe weinig die Geleerden bij den Adel kunnen uitrigten, en, | |
[pagina 80]
| |
daar het aan een derden Stand gezegd mag worden in Rusland te ontbreken, hoe gering de vorderingen kunnen wezen. De Russen kunnen zichzelven,’ toont hij duidelijk, ‘tot geen hoogen trap verheffen; men vindt onder hun weinig oorspronkelijke Denkers, hoewel misschien vele bijzondere Karakters.’ - De Boeken-censuur drukt te Moscau zwaarder dan te Petershurg; zij staat deruitbreiding van kundigheden in den weg. - De beschrijving van het vijstigjarig Jubile der Moscausche Universiteit, door reinbeck bijgewoond en in den laatsten Brief dezes Deels beschreven, geeft ons geen voordeelig denkbeeld van de daar gemaakte vorderingen, en staaft de vorige afzonderlijke aanmerkingen des Schrijvers, het vervolg van wiens arbeid wij met verlangen te gemoete zien. |
|