| |
| |
| |
Het leggend Waterrad. Door Dr. Cornelis Pereboom. Met Plaaten. Voor reekening van den Auteur, en te bekomen bij Age Volkerse, te Monnickendam. MDCCCVIII. In gr. 4to. 14 Bladz.
Wij hebben, onder den bovenstaanden titel, heden den 14 December des jaars 1807 voor ons liggen een fraai uitgevoerd stuk in groot 4to, waarbij een viertal bijzonderheden zijn op te merken:
1) | Dat het in het aanstaande jaar gedrukt is. |
2) | Dat het de voordragt van eene nieuw uitgevondene verbetering op den gewonen Scheprad-Watermolen behelst. |
3) | Dat het in eene nieuwe Hollandsche Taal, niet berustende zelfs op de algemeenste taalgronden, geschreven is; en eindelijk: |
4) | Dat het nog eenige zeer nieuwe en bijzondere Stellingen voor de aandacht des nadenkenden Lezers oplevert. |
Onze pligt, als Recensent, vordert van ons, dat wij, bij de beoordeeling van dit Werk, onzen Lezer eenige ophelderingen over het een en ander dezer vier Artikelen mededeelen.
Wat dan, ten eerste, het zonderling verschijnsel van een Werk, dat in het aanstaande jaar gedrukt is, en ons dus den toekomenden tijd met den tegenwoordigen en voorledenen tevens doet beleven, aangaat, daarop kunnen wij alleen aanmerken, dat zulks ons toeschijnt zijnen grond te hebben in het finantieel wezen des Boekhandels; 't welk de Uitgevers van Boekwerken dikwijls noodzaakt, den Tijd, in zijne snelle vaart, vooruit te vliegen, ten einde hunne uitgaven niet te zien verouden, vóór dezelve algemeen bekend en in ieders handen zijn. Hiertoe nu moet hij somtijds de Talaria of Hielvleugelen van den Handelgod Mercurius, en zelfs daarbij nog de vleugelen van zijn Petasus of Frygische muts ontleenen, ten einde niet alleen naast en met den ouden Tijd, wiens groote Vlerken hem eene snelle vaart verschaffen, voort-, maar hem zelfs nog vooruit te komen. Zekerlijk zullen de Boekverkoopers deze aloude Vliegmachinen, in een tijd als deze, waarin Mercurius niet vele togten te doen heeft, voor een klein douceur (immers Mercurius doet nooit iets gratis) nog al gemakkelijker kunnen bekomen; en wat zijne hoedvleugeltjes betreft, die zoude hij, op den koop toe, kunnen afstaan, wijl die hem veelal meer hinder veroorzaken dan nut doen, daar zij hem somtijds in het onaangenaam geval brengen, om zijn vluggen hoed zelven een geruim eind weegs door de lucht te moeten navliegen; hetgene zijne reis, zoo de hoed toevallig eene andere rigting neemt dan zijn weg vereischt, meer vertraagt dan versnelt,
| |
| |
Ten tweede: Het Werk behelst de voordragt van het ontwerp eener nieuwe verbetering op den Scheprad-Watermolen. - Alle wis- en werktuigkundige Vernuften in dit zoo waterrijk Land verdienen den hoogsten lof, bijaldien zij hunne onvermoeide pogingen aanwenden, om de bereids in gebruik zijnde werktuigen tot ontlasting van het dikwijls door ophooping zoo lastige als nadeelige, en niet zelden voor vele ingezetenen gevaarlijke water, te verbeteren, ten einde het heilzaam oogmerk, daarmede bedoeld, spoediger en op de minst kostbare wijze te bereiken. Zulk een voor zijne Landgenooten arbeidend Vernuft heeft voorzeker bij het Vaderland in het algemeen, en bij hen, die door de ophooping des waters dadelijk schade lijden, wel verdiend, en is de Burgerkroon waardig; zelfs ook dan, wanneer de uitwerking in het groot niet volkomen beantwoordt aan de verwachting, welke men daarvan, bij de gelukkig geslaagde proefnemingen in het klein, opgevat hadde; wijl men het verschil der wrijvingen en krachten in de kleine Modellen, met die in de groote Werktuigen, naar 't schijnt, niet altijd zoo naauwkeurig berekenen kan, dat het oogmerk, 't welk men zich met de ontworpene nieuwe verbetering voorgesteld hadde, dadelijk bereikt kunne worden. In dit geval geldt alweder, zoo als in verscheidene verhevene menschelijke pogingen, de troostende spreuk: In magnis voluisse sat est, ontleend uit den Griekschen versregel:
Α᾽ρκει ἐν μεγαλεις και το θελημα μονον.
Dat ondertusschen het, naar deze nieuwe uitvinding vervaardigd, en in dit Werk naauwkeurig beschreven Model, op de voldoenendste wijze aan deszelfs oogmerk beantwoord heeft, kunnen de Heeren Leden der aanzienlijke, kunsten en wetenschappen oefenende, Amsterdamsche Maatschappij: Felix Meritis, waarin de Aucteur deze Verhandeling voorgelezen, en zijne gronden met hetzelve gestaafd heeft, ten overvloede getuigen; wijl de kleederen van velen hunner, zoo als ons berigt is, door de aanmerkelijke en ongemeen spoedige ontlasting van geheele stroomen waters, zelfs op een verren afstand, doornat geworden zijn. Dit immers is een onwraakbaar bewjis van den uitmuntenden en nuttigen dienst, dien zoodanig een verbeterd werktuig, ingevalle het in 't groot slechts half zoo wel slage, den Landlieden, wier dagelijksche kleeding toch zoo kostbaar niet valt als die der aanzienlijkste Stedelingen, zoude kunnen verschaffen.
Ten derde, merkten wij op, dat dit Werk in eene nieuwe Hollandsche Taal geschreven is. Dit is een allerbelangrijkst verschijnsel; niet juist zoo zeer voor Wis- en Werktuig-, maar voornamelijk voor Letterkundigen. Een bewijs hiervan valt ons reeds in het oog, zoodra wij slechts de Voorreden
| |
| |
inzien. Immers de hedendaags aangenomene taal verschilt zeer aanmerkelijk met die, welke in dit Werk gevonden wordt; gelijk wij door eenige voorbeelden zullen trachten te toonen.
Men zegt in de nog gebruikt wordende taal, in iets belang stellen; de taal dezes Werks echter schijnt te vorderen, dat men, aan iets belang stellen, schrijve. Ook in de buiging der naam- en lidwoorden is dezelve verschillend met de thans nog in gebruik zijnde; immers de Aucteur schrijft bij v. derzelve beoefening, in stede van derzelver. Wij gebruiken thans nog het voorzetsel over in den toekomenden tijd, en het woord voor om iets voorledens aan te wijzen; dit is zoo niet in de taal dezes Werks, waarin men vindt dat de Schrijver reeds over omtrent dertig jaren zekere ondervinding gehad heeft. Wij onderscheiden, in onzen eenvoud, nog het dadelijk werkwoord leggen van het onzijdig werkwoord liggen; deze nieuwe taal gebruikt alleen het dadelijk werkwoord, schrijvende leggend Waterrad. Wij hebben altijd gemeend, dat er tusschen een lichten dag en een ligt gewigt eenig onderscheid op te merken ware; de Aucteur echter spreekt van de lichtheid van zijn Molenwerk, alsof hetzelve eenig licht van zich af gave. In de geslachten der naamwoorden vinden wij insgelijks in deze nieuwste taal de ongemeenste afwijkingen: zoo onderwerpt b.v. de Aucteur dezen schets aan de beoordeeling der Geleerden; als ook, in den eersten plaats enz. Daarbij vinden wij nog, dat dezelve geene wisselletteren heeft, althans dezelve niet op die wijze bezigt als onze gewone taal zulks vereischt, en er geene zwarigheid in vindt om de v zelfs voor den harden medeklinker s te plaatsen, en dus zelvs te schrijven. Eindelijk treffen wij in dezelve eene aanmerkelijke bezuiniging van letteren aan, blijkbaar in het spellen van word voor
wordt, en dergelijken.
Ten vierde, hebben wij nog opgemerkt, dat er ook eenige nieuwe en vreemde Stellingen in de Voorrede dezes Werks doorstralen; zij zijn, onder andere, deze:
1) De Waterwerktuigkunde (Hydraulica) en de Waterweegkunde (Hydrostatica) zijn eene en dezelfde Wetenschap. Dit althans blijkt reeds in den eersten regel der Voorrede, uit de woorden: ‘Om te willen betoogen, dat de Waterwerktuig- en weegkunde, eene belangrijke en nuttige wetenschap zij.’ - Wij meenden, dat beide deze Wetenschappen onderscheiden waren; doch welligt verbindt de nieuwste Hollandsche Taal twee door het koppelwoord en aan elkander verbonden zaken met het enkelvoud des werkwoords.
2) Het heeft zwarigheid in, om de beoefening der Waterwerktuig- en weegkunde (hoe nuttig die Wetenschappen ook voor den lande zijn mogen) aan te prijzen; omdat men in dezelve nooit voor zichzelven, maar alleen voor het Publiek veel kan uitvoeren, en derhalve afhankelijk is van Grooten,
| |
| |
die menigmaal door ongunstige rapporten worden terug gehouden. (Wij voegen er bij, hetgene in den nieuwsten Hollandschen Stijl niet noodig schijnt: om sommige nieuwe uitvindingen in gebruik te brengen.) - Wij vinden, dat juist daarom te meer de beoefening der bovengenoemde Wetenschappen ten hoogste aan te prijzen is, wijl men met dezelve niet alleen voor zichzelven, maar voor het Publiek veel kan uitvoeren; en dat het allernoodzakelijkst is, dat de beoefening derzelven algemeen, en dus ook zelfs en wel vooral aan die Grooten, wier bijzonder vak het is, over deze zaken te moeten oordeelen, worde aangeprezen, ten einde dezen zich niet door verkeerde rapporten zouden behoeven te laten misleiden.
3) Wijsbegeerte en eene nieuwe uitvinding is eene en dezelfde zaak. De Aucteur meldt ons, dat hij, ingevolge eeniger verkeerde berigten, die men aan de Grooten gegeven had, genoodzaakt werd, zijne Wijsbegeerte voor zichzelven te moeten houden. Wij meenen uit den zamenhang en uit de gezonde rede te moeten besluiten, dat het woord nieuwe uitvinding in de nieuwste Taal door wijsbegeerte overgezet wordt. Immers anders zouden wij hier geene reden zien, waarover de Schrijver zich zoude behoeven te beklagen: want wie toch houdt niet gaarne zijne wijsbegeerte voor zichzelven, schoon hij de vruchten daarvan gaarne alom verspreide?
Zie daar iets van hetgene wij ter opheldering van het hier voren opgenoemde viertal vreemde verschijnselen hadden aan te merken. Uit hoofde van ons
kort bestek, zullen wij het nu hierbij moeten laten berusten; hoewel wij ons alleen bepaalden tot de Voorrede, en het Werk zelve nog een rijken schat van bedenkelijke nieuwigheden in de Redeneer- Taal- en zelfs Redekunde bevat, met welkers navorsching en ontwikkeling wij wel een boek zouden kunnen vullen. Alleen nog zullen wij, ter proeve van het ongemeen vlug vernuft des Schrijvers, overnemen, wat hij, slechts als in 't voorbijgaan, en alleen om over den geleerden twist, waartoe de Verhandeling des Heeren hesselink (in de taal des Schrijvers hesseling) aanleiding gegeven heeft, iets te zeggen, zegt: waaruit wij tevens nog leeren, dat water geen vocht is. ‘Een ledig Fleschje weegd immers in water, en een Fleschje met water weegd daarin zwaarder, eindelijk met kwik gevuld, alderzwaarst: wanneer het Fleschje, in water gehangen, gewogen word, verliest het in vocht zijne zoortelijke zwaarte.’ Zie daar, Lezer, daar hebt ge nu eenvoudig dat geheele geval! Zoo kan een groot Vernuft dikwijls in het voorbijgaan, en alleen om er iets over te zeggen, eenen twist beslissen, waarover zeer geleerde, en om hunne kunde algemeen beroemde Mannen, onderscheidene Verhandelingen, van wederzijden met groote naauwkeurigheid beärbeid, in het licht gegeven hebben! |
|