Een blinde Italiaansche schoolmeester en Petrarcha.
(Uit dobson's Life of Petrarch.)
Een Schoolmeester van Pont Remoli, blind en hoogbejaard, was een geheel verrukte bewonderaar van de Werken van petrarcha. Onderrigt dat deeze Dichter zich te Napels bevondt, toog hij op weg om hem te zien: want dit woord gebruikte de Blindeman gewoonlijk. Zijn Zoon, een Jongeling, was zijn Reisgenoot en Gids op deeze reis, te voet ondernomen.
Te Napels komende, kreegen zij de hun bedroevende kundschap, dat de Dichter na Rome vertrokken was. Het gerugt, dat een blind man reisde om het Licht der Dichtkunde te zien, kwam den Koning van Napels ter ooren. Hij ontboodt den Reiziger ten Hove, en gaf hem te verstaan, dat hij Italie zou moeten doorreizen, en, indien hij hem daar niet vondt, hem na Frankrijk volgen. ‘Ik moet hem zien, eer ik sterf,’ sprak de Grijsaart, ‘en om dat genoegen te smaaken, zou ik na het einde der Wereld willen trekken.’ De Koning was zo zeer voldaan over de kragt deezer uitdrukkingen, dat hij hem geld deedt geeven, ten einde hij zijn plan zou kunnen volvoeren.
Onmiddelijk daarop toog hij na Rome; doch petrarcha was daar niet meer, en hij keerde, langs eenen anderen weg, na Pont Remoli terug. Hij volgde het licht, 't welk als een dwaallicht hem scheen te bedriegen. Petrarcha hadt Pont Remoli verlaaten, en was na Parma getrokken: om deeze plaats te bereiken, moest hij de Appenynen overtrekken; dan, noch de vermoeienis dier reize, noch de koude des dampkrings, welke hem omringde, kon zijne drift beteugelen, of hem van zijn oogmerk doen afzien.
In Parma gekomen, maakte hij het oogmerk van zijne reis bekend in eenige dichtregels, welke hij toeschikte aan den Man, wiens begaafdheden hij zo zeer bewonderde.