| |
Aanmerkingen op Dr. Gall's schedelleere.
‘De zelfde bron, uit welke wij onlangs het Historisch berigt wegens Dr. gall's Schedelleere schepten, leverde ons ook de volgende Aanmerkingen, briefswijze toegezonden. Derzelver mededeeling zal, vertrouwen wij, u niet mishaagen, en eene spoedige plaatzing ons desgelijks aangenaam zijn. Zie hier dezelve, zoo als die ons zijn voorgekomen, zonder dat wij de beoordeeling op ons willen neemen, of tusschen Dr. gall en diens bestrijders partij kiezen.’
Uwe Leezers hebben zekerlijk verpligting aan u, voor het keurig berigt, hun gegeeven omtrent een onderwerp, waarvan alomme zoo veel wordt gesproken, als Dr. gall's Schedelleere. Doch daar de plaats, aan hetzelve in uw Mengelwerk vergund, en het voorkomen van belangstellinge, waarmede het wordt voorgedraagen, bij veelen een denkbeeld van waarheid en aangelegenheid zou kunnen verwekken, verzoek ik om eene plaats voor eenige weinige aanmerkingen, ten oogmerke hebbende om te doen zien, dat eene ongerijmder, beuzelagtiger en ongegronder beschouwing nooit in eene verlichte eeuw het publiek wierdt voorgedraagen. Het is inderdaad eene waardige opvolgster der versleetene bedriegerijen der starrewigchelaarij en handkijkerij; en de bejegening, welke zij heeft ontmoet, dient ten bewijze, dat 'er altijd een grond van dwaasheid en ligtgeloovigheid aanweezig is onder het menschdom, op welken een aanmaa- | |
| |
tiger van buitengewoone ontdekkingen gerust mag bouwen. De groote opgang, welken het onder een Volk gemaakt heeft, in de laatste jaaren om zijne overnatuurkundige spitsvindigheid zoo zeer beroemd, kan inderdaad eenige verwondering baaren; maar die spitsvindigheid heeft de paalen van gezond menschenverstand zoo verre overschreeden, en is in de gewesten der Mystikerij zoo diep doorgedrongen, dat dezelve, waarschijnelijk, eerder den weg heeft gebaand tot het aanneemen van buitenspoorige onderstellingen, dan dat zij de Rede tegen dezelve zou gewapend hebben.
Ik zal beginnen met aan te merken, dat de geheele natuurkundige grondslag deezer Theorie (indien zij zoo moge genoemd worden) een staal van beuzelagtige en twijfelagtige Overeenstemminge is. De daadzaak, dat de Mensch naar evenredigheid eene grooter hoeveelheid van hersenen bezit dan andere dieren ('t welk, egter, niet algemeen waar is) heeft tot het besluit geleid, dat de hoeveelheid van hersenen in verband staat met de hoeveelheid of trap van verstandsvermogen. Dit toegestaan zijnde met opzigt tot het verstand in 't algemeen, moet Dr. gall hebben vastgesteld, dat uitsteekendheid van eenige bijzondere verstandelijke hoedanigheid zal gepaard gaan met eene meerdere hoegrootheid van eenig gedeelte der hersenen, 't welk de zetel dier hoedanigheid is; en verder, dat zulk eene meerdere hoegrootheid zal aangeduid worden door eenige daarmede overeenstemmende verhevenheid van schedel, die op het gezigt of de aanraaking merkbaar zijn zal. Maar welk een gebouw zonder fondament is dit! In de eerste plaats, de grootheid van het hoofd, en diensvolgens van de hersenen, in den Mensch, blijkt bij de ondervinding niet, tot de verstandsvermogens in eenige evenredigheid te staan; van hier dat de Overeenstemming of Analogie geenen grond geeft om te verwagten, dat 'er zulk eene evenredigheid bestaat omtrent bijzondere vatbaarheden, al weeten wij ook in welk gedeelte der hersenen zij haaren zetel hebben. Maar, ten tweede, zoo verre is 't 'er af, dat wij zouden in staat zijn, den plaatzelijken zetel van eenige bijzondere verstandsbegaafdheid aan te wijzen, dat wij veeleer volstrekt onkundig zijn van de betrekking van eenig gedeelte derzelve tot de voortbrenging van gedagte of gewaarwording; uit de verschijnzels des leevens kunnen wij
| |
| |
alleenlijk in 't algemeen besluiten, dat de hersenen de zetel en het werktuig zijn van alle verstandelijke werkzaamheden. De trap of uitgebreidheid deezer vermogens of werkzaamheden staat waarschijnelijk in geen verband met stoffelijke hoegrootheid; zeker is het althans, dat geene ontleedkundige ontdekkingen tot heden toe zulk een verband hebben aangeweezen. Het blijkt, derhalven, dat 'er geen weelderiger speeling der verbeeldinge, of liever geen onbeschaamder stuk van kwakzalverij, kan bedagt worden, dan het vervaardigen van eene kaart van de oppervlakte des schedels, dien verdeelende in verzierde gewesten van verstand of zedelijk karakter; terwijl geen Ontleedkundige zal durven waagen, naa de naauwkeurigste ontleeding der hersenen, de werktuigelijke verscheidenheid aan te wijzen, die het onderscheid doet ontstaan tusschen het grootste vernuft en den grootsten domkop, den deugdzaamsten en den ondeugendsten der menschen. Niet grilliger was de oude dwaasheid van de verdeeling der hemelen in huizen, door bijzondere invloeden onderscheiden, van de willekeurige benaamingen van starren en gestarnten ontleend, dan Dr. gall's schedelkundige kaart, ondersteld zijnde zelfs, dat alle gewesten op dezelve gekenmerkt wierden door hoedanigheden, die als ingeschapen konden beschouwd worden, en in verband staande met eene stoffelijke en werktuigelijke oorzaak.
Doch de buitenspoorigheid neemt toe door de overnatuurkundige ongerijmdheden van dit stelzel, welke niet minder in 't oog loopende zijn dan de natuurlijke, gelijk ik nu zal aantoonen.
Op zijne lijst van werktuigen zijn de daaraan verbondene hoedanigheden voor een groot gedeelte slegts van een bijkomenden aart, door gewoonte en opvoeding verkreegen. Wat is, bij voorbeeld, eene zucht tot steelen, dan het gemeen eigenbaatig beginzel, op eene bijzondere wijze werkende, en door zedelijke tucht niet beteugeld? Elk kind zal, zonder aarzelen, eenes anderen speeltuig of appel neemen, tot dat het anders geleerd worde; even gelijk elk redeloos dier aan zijn zelfzoekend instinkt bestendig zal gehoorzaamen. Alle de geslagten der Zuidzee-eilanders zijn dieven van beroep, althans ten aanzien van vreemdelingen; niet, vermoed ik, omdat zij den Steelzin meer uitpuilende hebben, dan de Europische matroozen, die hen bezoeken; maar omdat zij zich gewend hebben, als een wettigen prijs elk vreemd stuk goed
| |
| |
te beschouwen, waaraan zij de handen kunnen slaan: zoo als de gemelde matroozen volvaardig doen zullen, indien zij van den last om te plonderen voorzien zijn. Desgelijks is de Moordzin niets anders dan een geest van wraak- of roofzucht, in werking gebragt door eene hebbelijke geringschatting van het menschelijk leeven, door woeste zeden aangezet; in elk lid eener Maatschappije, onder eenen onbeschaafden en behoeftigen staat der zamenleevinge, is dezelve aanweezig. Godsdienstige dweeperij is bij Dr. gall het voorwerp van een bijzonder werktuig Maar wat is dezelve, behalven eene vuurige geaartheid, toevallig tot die voorwerpen zich bepaalende, waarmede de Godsdienst gemeenschap heeft, en die uit hunnen aart berekend zijn, eenen kragtigen invloed op de ziel te oeffenen? Roemzucht, en sterke verkleefdheid aan eenen vriend, het vaderland of eenig ander voorwerp van hartstogt of begeerte, loopen niet minder dan de Godsdienst gevaar, om in heete gestellen tot dweeperij over te slaan. Het denkbeeld van onderscheidene werktuigen tot het herinneren van plaatzen, persoonen en woorden is te kinderagtig om opmerking te verdienen. Het werktuig van dierlijke drist (zoo als het wordt genoemd) zou naauwelijks door iemant in de hersens gezogt worden; en een werktuig van bekwaamheid tot bijzondere kunsten zonde een Ontleedkundige eerder verwagten dat het zich vertoonde bij den oorsprong der zenuwen, tot bijzondere zintuigen dienstbaar, dan aan de buitenzijde der hersenen. Eindelijk, eene gezonder wijsbegeerte zou zekerlijk eerder tot de opvoeding en eene vroegtijdige zamenvoeging brengen eene geschiktheid voor letterkundige, wijsgeerige en geleerde naaspooringen, dan tot eenige verscheidenheid van stoffelijke bewerktuiginge.
Maar Dr. gall, of zijne voorstanders, wanneer zij van allen bespiegelenden grond van zijn stelzel zijn verjaagd, zullen zich, misschien, op de klaarblijkelijkheid van daadzaaken beroepen, en eenvoudig beweeren, dat zulke of zulke uitpuilingen van den schedel bij de ondervinding zijn gebleeken, met zulke of zulke verstandsvermogens of neigingen altijd gepaard te gaan. Dit is zoo veel als het stuk op denzelfden voet met de Gelaatkunde te plaatzen. En inderdaad mag de Schedelleere aangemerkt worden als slegts eene Karikatuur van lavater's hersenschimmige Gelaatkunde. Maar welk een langduurig, geduldig en onpartijdig onderzoek zou- | |
| |
de 'er vereischt worden, om iemant zelfs met lavater te doen wedijveren! Niet genoeg is het, dat hij bij tien dieven of moordenaars zijne gewaande Steelen Moord-zinnen aanwijst; hij moet daarenboven ontkennende betoogen, dat zij niet aanweezig zijn bij lieden, die van zulke neigingen onder geene verdenking liggen. De waarheid der zaake is, dat de schedel vol oneffenheden, uitpuilingen en holligheden is, eenigen het gevolg van de werking der spieren, of van gestalte en drukkinge, anderen volgende op den oorspronkelijken voortgang der beenwordinge, die eenen stelzelmaaker overvloed van onderscheidende kenmerken kan opleveren, doch die waarschijnelijk zouden bevonden worden, zich zonder onderscheid bij de menschen te vertoonen, en in geenerlei bestendige betrekking tot de werking der hersenen te staan. Bekend is het, dat eenige wilde volken het hoofd, door drukking, in zulk eene gedaante kneeden als hun goeddunkt, zoodat het naauwelijks het voorkomen van een menschenhoofd heeft; nooit, egter, heeft men beweerd, dat eenige zedelijke of verstandelijke verandering het gevolg van zulk een doen was. Wat al afbreuk doet deeze eenige daadzaak aan de Schedelleere, als zijnde het klaarblijkelijk, dat eene menigte dier onderstelde werktuigen geheel moet in onbruik
komen, door aan den schedel eene vierkante of suikerbroods gedaante te geeven, zoo als bij zommige Indiaansche natien gebruikelijk is!
Ik kan niet eindigen, zonder eene aanmerking gemaakt te hebben op de vrijheid, aan Dr. gall gegeeven, om de Gevangenissen van Torgau te bezoeken, en uit het onderzoek der bekkeneelen uitspraak te doen over der gevangenen misdaadigheid. De deftigheid van dit wijsgeerig klugtspel zoude kunnen doen lagchen, indien deszelfs onvoegzaamheid geene andere aandoeningen verwekte. De onderzogte persoonen waren inderdaad meestal overtuigde misdaadigen, bij wijze van straffe in hegtenis gehouden; maar gelijk de strengheid en duurzaamheid der opsluitinge waarschijnelijk zoude gewijzigd worden door omstandigheden en gedrag, kan 'er niets met de beginzels van regtvaardigheid meer onbestaanbaar zijn, dan eene soort van zedekundig verslag te doen uitbrengen, ontleend van eene hersenschimmige Theorie, die, op ligtgeloovige verstanden, ten gevolge zou kunnen hebben, het aanneemen van een gevoelen omtrent het karakter der misdaadigen, door een volgend gedrag niet te
| |
| |
veranderen. Van het vermetel vertrouwen, waarmede dit schedelkundig onderzoek wierdt te werk gesteld, ontmoeten wij een bewijs, in de volgende uitspraak: ‘Dat 'er geen onschuldig persoon onder hen was, kon ligt beweezen worden uit hunne Steelzinnen, welke op het eerste gezigt of aanraaking gezien of gevoeld wierden.’ Welk eene monstreuze manier van bewijzen! Indien dit hersenschimmig stelzel ingang verkrijge, onderstel ik dat schedelvoeling in Duitschland de plaats van het verhooren van getuigen zal vervangen.
Ligt viel het, de bijzonderheden aangaande dit ongemeen bezoek te beoordeelen, en uit de beuzelagtige uitvlugten en dubbelzinnige verklaaringen aan te toonen, dat het geheele stuk eene worsteling is tusschen bedriegerij aan de eene zijde, en ligtgeloovigheid en zucht tot het wonderbaare aan den anderen kant. Doch, daar ik vertrouw, genoeg gezegd te hebben, ten bewijze, dat de grondslag van het stelzel valsch en ongerijmd is, zal het onnoodig zijn, een gewaand beroep op daadzaaken te wederleggen, waarvan het tooneel op eenen afstand ligt, en 't welk klaarblijkelijk het verhaal eenes vooringenomenen bewonderaars is. |
|