Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 647]
| |
Historisch berigt wegens Dr. Gall's hersen- of schedelleer, en de proeven, door hem genomen.Dr. gall's Schedelleere was het geliefd onderwerp der Duitsche geleerden, geduurende den zomer van het jaar 1805, aan bijkans alle Universiteiten en Hoofdsteden der noordelijke provincien van Duitschland. Dr. gall, geboren in Zwaben, begon zijne letteroefeningen aan de Universiteit te Straatsburg, alwaar hij tot Dokter in de Geneeskunde wierdt bevorderd. Van daar begaf hij zich na Weenen, alwaar hij, als een bekwaam Arts, welhaast de gunsteling van het publiek wierdt. Alle oogenblikken, welke hij van de bezigheden van zijn beroep kon bespaaren, besteedde hij aan de natuurlijke wijsbegeerte, en bijzonderlijk aan het onderzoek omtrent het maakzel en de natuur der hersenen. Het kon niet missen, of zijne ontdekkingen moesten de openbaare opmerking wekken; en hij begon openbaare Voorleezingen te houden over de Schedelleere, naa alvoorens de bekkeneelen van veele honderden menschen en dieren zich te hebben aangeschaft, in wier hoogten en diepten zijne nieuwe onderstelling altijd bewaarheid wierdt bevonden. Intusschen bemoeide 'er zich de Regeering mede, door de opstookingen van eenige dweepzieke Priesters, en wierdt het voortzetten van zijne Lessen hem verboden. Doch dit deedt zijne naaspooringen niet stilstaan; Studenten in de Geneeskunde en mannen van onderzoek kwamen hem van wijd en zijd onderrigt vraagen, 't welk hij nooit weigerde; en zijne leere wierdt spoedig door geheel Duitschland verspreid, in de schriften van eenigen zijner kweekelingen. In den aanvang der jongstvoorgaande lente vertrok hij na Berlijn, en nam zijnen intrek bij zijnen boezemvriend, den Heer kotzebue. Hier ontmoette hij algemeene toejuiching. De Koning, de Koningin, Prinsen en Prinsessen stelden zoo veel belangs in zijne ontdekkingen, dat hij wierdt uitgenodigd, Voorleezingen te houden in de tegenwoordigheid der Koninklijke familie; geduurende dezelve woonde de Koningin de ontleeding bij van een menschenbrein, terwijl de Dokter de geheele reeks zijner belangrijke ontdekkingen betoogde. Een wrokkende aanval wierdt 'er nu op zijne leere gedaan door Dr. walter, eersten Ontleedkudige te Berlijn; doch dezelve miste de bedoelde uitwerking, naardien elk overtuigd was, dat nijd daarvan de drijfveer was. De met regt vermaarde Dr. hufeland, 's Konings eerste Lijfarts, aan de andere zijde, bijkans de geheele Fakulteit, zoo wel als andere mannen, in die weetenschap bedreven, gaven openhartig hunne openbaare toestemming; verscheiden belangrijke Verhandelingen kwamen 'er in 't licht, in welke der leere volkomer regt geschiedde. | |
[pagina 648]
| |
Dr. gall bezogt de Verbeterhuizen en Gevangenissen te Berlijn en Spandan, en gaf de overtuigendste proeven van zijne bekwaamheid, in het ontdekken van zulke boosdoeners, dieven, en lieden van bijzondere talenten, als onder de gevonnisden en gevangenen gevonden wierden; een volledig en voldoend berigt daarvan wierdt te Berlijn geplaatst in een Journaal, de Vrijmoedige getiteld. Van Berlijn vertrok hij na Dresden, alwaar zijne Lessen algemeene goedkeuring vonden. Uit die Hoofdstad begaf hij zich na Torgau, aan de oevers van de Elve, werwaarts alle de misdaadigen uit geheel Saxen worden gezonden, om te werken in een Verbeterhuis, 't welk door het Keurvorstendom bekostigd wordt. Op deeze reize wierdt de Dokter verzeld door verscheiden Geleerden, onder andere door den Hoogleeraar böttiger, thans woonagtig te Dresden; hij bewees aldaar, dat zijne Schedelleere op den hegtsten grondslag rustte. De Heer böttiger heeft Dr. gall's Waarneemingen in 't licht gegeeven; het volgend berigt is daarvan een uittrekzel. Kort naa zijne aankomst te Dresden betuigde Dr. gall een sterk verlangen, om de voornaamste Verbeterhuizen, Hospitaalen en liefdaadige Stigtingen in het Keurvorstendom Saxen te bezoeken. Voegzaame bevelen wierden ten dien einde door de Gouverneurs gegeeven aan de Opzieners van de Spinhuizen te Waldheim, Torgau en Zwickau; doch Dr. gall, door andere verbintenissen wordende verhinderd in het doen van eenen keer na alle deeze drie Steden, vergenoegde zich met eenen togt na Torgau, om de twee aldaar gevestigde Stigtingen te bezoeken, en door leevende voorbeelden zijne aanmerkingen omtrent de hersenen en den schedel te bevestigen, in de tegenwoordigheid van verscheiden oplettende en oordeelkundige getuigen. De laatstgenoemde Stad bevat twee Stigtingen; in eene derzelven houden ongeveer vierhonderd gevangenen hun strafverblijf; in de andere zijn omtrent even zoo veele krankzinnigen en onnozelen opgesloten; beiden moeten gewisselijk den opmerkzaamen verschillende en rijke stoffe ter overdenkinge opleveren. Diep moet het gezigt van zoo veele natuurgenooten, allen met ontelbaare natuurlijke en zedelijke kwaalen bezogt, elk hart grieven, van menschelijkheid niet ontbloot; het denkbeeld, evenwel, dat 'er iets ten hunnen voordeele wordt verrigt, brengt troost aan. Dr. gall kwam 'er, en verscheiden lieden van aanzien, vrienden zoo wel als bestrijders van zijne leere, verzamelden zich, om zijn keurig en belangrijk onderzoek bij te woonen. De Heer wagner, een der Gouverneurs, hadt bevel gegeeven aan den Opziener seijfert en den Kapellaan reijnel, beiden lieden van oordeel en kunde, om eene lijst te vervaardigen van de voornaamste boosdoeners en krankzinnigen, be- | |
[pagina 649]
| |
helzende tevens de redenen van hunne gevangenisse, hunne karakters, den staat van hunne gezondheid, enz. overeenkomstig waarmede het onderzoek van hunne schedels zou geschieden, en waarmede Dr. gall's waarneemingen terstond wierden vergeleeken. Voor noch naa heeft hij deeze lijst gezien. Eenige hoofdmisdaadigen van het mannelijk geslagt wierden hem, de een naa den anderen, voorgesteld; hij beschouwde ze met veel aandagts, en deelde zorgvuldig zijn oordeel over dezelve mede. Bij eenen P..., een Slotmaaker uit Goerlitz, die als valsche munter gevangen zat, en die in het Huis als zwaarmoedig van aart bekend was, ontdekte hij terstond een overhellend talent voor de Werktuigkunde, welk deeze man, volgens zijn eigen verhaal, van zijne kindschheid af hadt bezeten. Natuurlijk ware het te denken, dat, overeenkomstig den loop, welken deeze natuurdrift vervolgens nam, en waarvan hij zoo een slegt gebruik maakte, de Getalzin insgelijks in hem zou gevonden zijn. Doch Dr. gall zag 'er niets van; en, in zommige proeven, bleek hij een slegt rekenaar te weezen. Deeze bijzonderheid versterkte zijne voorgaande waarneeming, aangaande de bewerktuiging voor de Werktuigkunde, overeenkomstig waarmede de werktuigkundige bedrevenheid kan aanweezig zijn, zonder de geringste kennis van Reken- en Landmeetkunde. In den gevangene A... vernam hij minder den Steelzin, dan dien van Venerisch instinkt, nevens eene hevigheid van gestel, als een uitwerkzel van zijnen Vegtzin. De lijst met zijne uitspraaken vergelijkende, bleek het, dat hij zich hadt schuldig gemaakt aan struikrooverij en vrouwenschaaking, en aan toevallen van vallende ziekte onderhevig was. In S... bemerkte hij, behalven den Steelzin, en dien van Zorgeloosheid, eene merkwaardige bedrevenheid in het vinden en herinneren van Plaatzen. Bij onderzoek bleek het, dat hij dikmaals als bode was gebruikt, en dat hij met het grootste gemak alle plaatzen hadt gevonden. Dr. gall stondt verbaasd op het zien van T... (een doortrapte guit, die voormaals tot eene Rooverbende hadt behoord) uit hoofde van zijnen bijzonderen Vegtzin. ‘Deeze man (zeide hij) zoude een goed soldaat en vrijbuiter hebben kunnen worden.’ Ook ontdekte hij in hem den Muzijkzin; en het bleek, dat hij, zonder eenig onderwijs, op de viool hadt leeren speelen. Elk verlangde te weeten, wat Dr. gall van T... zoude zeggen, die voor een listigen dief bekend stondt, en, verscheiden maalen zijnde uitgebroken, zwaar geboeid was. Verwonderlijk was het, dat hij in hem veel minder, dan in andere gevangenen, den Loosheidszin vondt. Nogtans wierdt het beweezen, dat voorbeelden en omgang met andere dieven in | |
[pagina 650]
| |
het Huis hem het plan ter uitbreekinge hadden aan de hand gegeeven, en dat zijne eigen lompheid de oorzaak was, dat men hem van nieuws gevat hadt. Met de meeste oplettendheid onderzogt Dr. gall de gevangenen, die om brandstigting in hegtenis zaten, als zijnde deeze misdaad in Oostenrijk niet bekend, die in Saxen zeer algemeen is. Hij merkte op, dat de genegenheid tot dezelve, die gezegd wordt dikmaals bijkans onweerstaanbaar te zijn, het gevolg was van verscheiden zamenspannende werktuigen. Bij eenen dier brandstigters, omtrent negenënveertig jaaren oud, ontdekte hij de werktuigen tot loosheid, tot steelen, tot het vinden en gemakkelijk herinneren van plaatzen en van zaaken, en de ongelukkige bewerktuiging, die hij zegt voor alwat slegt is te zijn berekend. Bij eenen anderen ontmoette hij het werktuig van steelen en bedriegen in een hoogen trap, nevens alle de andere verschijnzels, welke gierige en nijdige lieden kenmerken; doch bij niemant hunner ontdekte hij het instinkt tot moorden, of eenig ander werktuig, tot gewelddaadigheid leidende. Geduurende deeze waarneemingen omtrent afzonderlijke persoonen, hadt de Opziener alle de overige gevangenen van beide sexen in twee afzonderlijke rijen geschaard, waartoe het groote plein naast het huis zeer geschikt was. Met een doordringend oog wandelde de Dokter door deeze zeer talrijke verzameling van dieven en schelmen, gepaste aanmerkingen maakende op al hetgeen hem bijzonder opmerkelijk dagt Onder het groot getal waren ten minsten zeven van de acht herwaarts gebragt om het pleegen van grooter of kleiner dieverijen; en dat 'er geen onschuldige onder hen was, konde ligt beweezen worden uit hunnen Steelzin, die op het eerste gezigt of aanraaking gezien of gevoeld wierdt. Zelfs de hardnekkigste twijfelaars waren genoodzaakt, voor de overtuigende bewijzen van dit werktuig kamp te geeven. Alwie deeze kenmerken niet kan leezen, zal bezwaarlijk iets kunnen leezen, door den vinger der Natuur geschreeven. Doch hier verklaarde zich Dr. gall op de plegtigste wijze tegen alle misduidingen, door den zulken, die 'er bij tegenwoordig waren, te verzekeren, dat, hoewel de Steelzin bij de meeste gevangenen uitstsk, het valsch en gevaarlijk zijn zou, te besluiten, dat elkeen, van zulk een werktuig voorzien, een Dief zijn moetGa naar voetnoot(*). Opmerkelijk was het, egter, dat, in genoegzaam de geheele verzameling van schelmen, het werktuig van Overdenkinge, 't welk aan beide zijden van het bovenste gedeelte van het bekkeneel geplaatst is, naauwelijks in 't geheel zigtbaar was; terwijl, inte- | |
[pagina 651]
| |
gendeel, het werktuig van den Wellust zich bij veelen in 't oog loopende hadt ontwikkeld. Het mangel aan het eerste maakt zorgelooze bedelaars en landloopers, en de sterke aanweezigheid van het laatste leidt dikmaals tot kleine dieverijen en looze treken, voornamelijk onder de dienstboden. Zoo dikmaals Dr. gall eenige 't zij gelukkige of ongelukkige bewerktuigingen aantrof, verzuimde hij niet, oordeelkundige aanmerkingen op dezelve te maaken, en beval den zulken, die gelijke bekkeneelen en werktuigen hadden, naast elkander te staan, om te beter te kunnen onderzogt en beoordeeld worden. Dit hadt plaats omtrent vier bijzonder in 't oog vallende hoofden, wier ingedrukte en platte bekkeneelen iet bijzonder boosaartigs en dierlijks scheenen aan te kondigen. Dr. gall nam deeze gelegenheid waar, om te ontvouwen, hoe deeze lieden zouden hebben kunnen geholpen worden door eene vroege opvoeding, en door eene verstandige beroepskeuze. Nogtans verzekerde hij, nevens zijnen Reisgenoot Dr. spurzheim, dat 'er, behalven deeze vier zeer ongelukkig gevormde hoofden, onder de geheele bende niemant wierdt gevonden, die zulk een ingevallen en verdraaid gelaat hadt, als hij in de Gevangenissen en Verbeterhuizen te Berlijn doorgaans hadt aangetroffen, en 't geen hier eene uitzondering, daar een algemeene regel was. Hij verwonderde zich, te Torgau zoo veelen aan te treffen, die ob delicta carnalia (vleeschelijke euveldaaden) gevangen zaten, als wordende in de Oostenrijksche en Pruissische Staaten die misdaaden niet zoo zwaar gestraft. Eenige zeer voordeelig bewerktuigde persoonen regtvaardigden hunne uitwendige gesteldheid bij een uitvoerig naaspooren. ‘Waarom hebt gij u tegen uwe meerderen zoo halstarrig verzet?’ riep gall, op het zien van een man, die alleen over oproerige gesprekken en halstarrigheid gestraft wierdt; en inderdaad waren het bovenste en benedenste gedeelte van het bekkeneel, alwaar gall het werktuig van Roemzucht en Kloekmoedigheid vindt, 't welk zoo dikmaals in hardnekkigheid verbastert, ongemeen uitpuilende. Bij eenen anderen ontmoette hij het werktuig van Vernuft, en noemde die gesteldheid zeer gelukkig en iet goeds beloovende, als die bij groote Dichters wierdt gevonden. De man was inderdaad duidelijk kenbaar door zijn vernuft; en iemant, die hem vóór zijne gevangenis hadt gekend, verzekerde ons, zich te herinneren dat hij voor de vuist verzen hadt gemaakt. Behalven het werktuig van steelen en bedriegen, 't welk zich ondanks aller vermomminge vertoonde, was geen ander zoo kennelijk als dat der Verbeeldinge, 't welk, volgens Dr. gall's leere, kennelijk is in tooneelspeelers, hansworsten en spotvogels. Hiermede eindigde deeze belangrijke beschouwing van schedels en werktuigen, hoogst leerzaam voor den waarneemer van het menschdom en den wijsgeerigen arts. Veel verlooren wij | |
[pagina 652]
| |
aan de afweezigheid van den kundigen Arts Dr. michaëlis die ons veele zaaken konde verklaard hebben, welke ons raadzelagtig scheenen. Nog sterker gevoelden wij dit verlies, bij ons bezoek van de vrouwelijke krankzinnigen en onnozelen. Welk een veld voor den natuurkundigen arts en ontleeder! In de benedenvertrekken van den regter vleugel bevonden zich de zulken, die, om haaren toestand, in ketens moesten gesloten worden. Men hadt reeds besloten, het gebruik van naauwe borstrokken meer algemeen in te voeren. Slegts twee van haar bevonden zich onder hevige verheffingen der kwaale; doch uit haare taal bleek welhaast de oorzaak haarer ellende, te weeten, verregaande vleeschgezindheid. Eene van haar liet toe, dat Dr. gall haar bekkeneel bevoelde, en dit wrogt het gewoone uitwerkzel van haar ontsteld instinkt. Men merkte op, dat het meest gewoone uitwerkzel van krankzinnigheid was, de gladheid van tong, en eene zucht tot verbrijzelen en vernielen, 't welk bleek aan haar in stukken slaan van alwat binnen haar bereik was, en het verscheuren van haare klederen, indien zij de handen vrij hadden. Bij twee vrouwen, die zich hierin bijzonderlijk onderscheidden, wierdt de hoek tusschen de ossa bregmatis ongemeen vooruitsteekende bevonden. Bij eene krankzinnige, die gemeenlijk zonder spreeken beneden aan een venster zit, en zich verbeeldt, uit KoenigsteinGa naar voetnoot(*) neer te zien, en op het PagesbedGa naar voetnoot(†) te liggen, ontdekten allen die 'er opmerkzaam op gemaakt wierden, het werktuig van het vinden en herinneren van plaatzen treffende gekenmerkt. Terwijl wij dwars over het plein liepen, zag Dr. gall verscheiden onnozelen, tegen den muur leunende, en zich aldaar bakerende. Twee zusters onder dezelve, bolutchen genaamd, vertoonden ruwe en onvoegzaame vreugdeb ijken, op het zien van eenige pluimen, welke een Officier van de Ruiterij, die in ons gezelschap was, op zijnen hoed droeg. Dr. gall nam deeze gelegenheid waar, tot het maaken van eenige oordeelkundige aanmerkingen, raakende het opsluiten van deeze ellendige schepzels. Tegen den avond wierdt het Keurvorstelijk Armen- en Weeshuis, in een ander gedeelte der Stad gelegen, bezigtigd, waarm driehonderd tweeënveertig Armen en Weezen onderhouden wor- | |
[pagina 653]
| |
den. Onder den naam van armen zijn begreepen onnozelen, zwaarmoedigen, kreupelen, en die met eenig ongeneeslijk ongemak bezogt zijn. De Weeskinderen blijven 'er tot op hun vijftiende jaar, waarnaa de jongens op een handwerk, en de meisjes op den dienst gedaan worden; de kinderen alleen, die tot eenige dier bestemmingen onbekwaam zijn, blijven in het huis onder de armen. In het hospitaal waren dertien ongeneezelijke blinden, veertien doofstommen, en nog een grooter getal, die, door hunne natuurlijke onvatbaarheid, alle poogingen tot onderrigt verijdelden, maar evenwel tot menige natuur- en schedelleerkundige aanmerkingen stoffe konden opleveren. Dr. gall wierdt getroffen op het zien van eenen blindgeborene, grellman genaamd, een vlijtig onderwijzer der Weeskinderen, zoo als aan hem kenbaar was een bijzonder werktuig tot werktuigkundige kunsten; hij slijt zijne ledige uuren met het maaken van vogelkooien, en andere zaaken, tot welke het afmeeten van evenredigheid vooral vereischt wordt. Hoogst verbaazende was de aanweezigheid van het sterk uitkomend werktuig tot de Muzijk bij eenen Doofstomme. Niemant hadt tot nu toe daarop gelet, en de vraag ontstondt, hoe dit werktuig werking doen konde bij zulk een mensch? Bij onderzoek bleek het, dat hij alles op zijn tijd gewoon was te doen, en voor het roeren van de trom niet geheel onaandoenlijk was. Sterk kenmerkten zich bij gerish, een zwaarmoedig man, de werktuigen van Godsdienstige Dweeperij en Verbeeldinge. Voor een Geestdrijver was hij in het geheele huis bekend. Hij vertelde ons, dat hem dikmaals Geesten bezogten en ongemeene dingen verhaalden. Dr. gall ontdekte veel overeenkomsts tusschen hem en eenen dweepzieken Schoenmaaker, welken hij te Dresden hadt gezien. Bij eenen anderen blindeman ontmoette hij insgelijks eene verheffing van het werktuig van Geestdrijverij, en men zeide ons dat hij zeer aandagtig was bij het hooren leezen van godgeleerde boeken. Bij eenen anderen merkte hij op, dat het werktuig van Zagtmoedigheid en Goedaartigheid zeer zigtbaar was aan het boveneinde van het voorste gedeelte des bekkeneels, zoo als hij het hadt gevonden bij een Knegt van den Baron kalkhof, te Weenen, wiens bekkeneel het eerste was, dat hij van het zelfde maakzel hadt gezien, en die hem als een buitengemee goedaartig man was voorgedraagen. De eerste was blind geweest zedert de eerste veertien dagen zijns leevens, en nogtans deedt zich het werktuig van het vinden en herinneren van Plaatzen duidelijk kennen in de hoeken zijner oogbraauwen. Op Dr. gall's vraage, of hij dikmaals droomde? antwoordde hij, dat hij altijd droomde; en gevraagd zijnde, wat hij droomde? hernam hij, dat hij meestal in zijne droomen in vreemde landen verkeerde, en dat tegen- | |
[pagina 654]
| |
woordig de Republiek der zeven Eilanden meer dan iets anders zijnen geest onledig hieldt: het was zijn grootste vermaak, Nieuwspapieren te hooren leezen. Bij eenen halfvolwassen jongeling onderscheidde Dr. gall onmiddelijk, 't geen hij den Moordzin noemt, op eene treffende wijze; en tot zijne groote verwondering vernam hij, dat beide zijne ouders aan brandstigting zich hadden schuldig gemaakt. Hij beval een streng toezigt over hem. In eene der kamers bevonden zich vier weezens, die naauwelijks menschen konden genoemd worden, naardien hunne dierlijke stompheid, hun grijnzen en staarende oogen de grootste ongevoeligheid aankondigden. Een van hun was inzonderheid opmerkelijk, naardien zijne uitpuilende oogen en de geheele gedaante van zijn hoofd een hydrocephalus aankondigden. Hij eet steenen en zijne eigen vuiligheid, indien hij het onopgemerkt doen kan. Dr. gall zeide, dat dit slag van ongelukkige schepzelen dikmaals zich in de bosschen begeeven, en hun bestaan gezogt hadden in het naavolgen van het dierlijk instinkt, en dat op deeze wijze van de fabelagtige berigten van wilde menschen reden kon gegeeven worden. Het ontbrak hier niet aan stoffe tot aanmerkingen over waterhoofden, of waterzucht in de hersenen, als kunnende dat ongemak, in alle zijne trappen, aldaar gevonden worden. Bij een man, wiens hoofd van eene onnatuurlijke gedaante was, hing Dr. gall in twijfel, of hij de aanmerkelijke verhevenheid boven zijn oor zoude opvatten als een werktuig van Bedrog, of als het uitwerkzel van een waterhoosd. Hij zeide, dat zulk een hoofd twee pond waters kon bevatten. Bij eenen lijder, die geduurig raaskalt, en in sterke bewoordingen zich uitlaat dat zijne bloedverwanten hem kastijden, vondt Dr. gall de werktuigen aan het bovenste gedeelte van het voorhoofdsbeen, die tot de verbeeldingskragt eenes Dichters schijnen vereischt te worden, zeer uitpuilende; tevens vermeldende, dat de meeste dweepende praaters aan deeze werktuigen kennelijk zijn. Vervolgens bezogten wij de kamers, alwaar ongestelde en krankzinnige Vrouwspersoonen bewaard wierden. Bij een kijfagtig wijf merkte Dr. gall op, dat de Vegt- en Hoogmoedszin zich inzonderheid ontwikkeld hadden. Bij eene andere verzogt hij ons, agt te geeven op de minzieke en wellustige beweegingen van het hoofd, waarover hij in zijne Lessen hadt gesproken; en het gedrag deezer Vrouwe bevestigde volkomen zijne voorgestelde aanmerkingen. Den volgenden morgen wierden verscheiden persoonen, welken Dr. gall tot een meer bijzonder onderzoek gespaard hadt, in de Regentenkamer, de eene naa de andere, bij hem gebragt, om tot zijne bekkenneel-beschouwing hier de handen ruim te hebben, door de menigte van aanschouweren niet gestoord wordende. Een van het gezelschap nam op zich, een pro- | |
[pagina 655]
| |
ces-verbaal te vervaardigen, 't welk, naa den afloop der zaake, ter zijner goedkeuringe of verbeteringe hem wierdt voorgelegd. Het volgende was daarvan de inhoud. Elizabeth wedekind verschijnt, gevangen zittende op vermoeden van moord, tot dat zij haare onschuld bewijze. In zijne lijst der gevangenen merkt de Kapellaan aan, dat zij de kunst verstaat, om zich met den mantel van vroomheid en godsvrugt te bedekken. Met veel welspreekendheids herhaalde zij de betuiging van haare onschuld. De Moordzin wierdt bij haar in slegts eene geringe maate gevonden; terwijl, daarentegen, de Praatzin zich duidelijker vertoonde, en nog meer die van Bedrog. De Eerzucht- en Hoogmoedszin, noch die van Losbandigheid, was zigtbaar. Het maakzel van haar bekkeneel is gunstig, vooral ten aanzien der werktuigen, aan haar voorhoofd geplaatst. Eene vrouw, weber genaamd, tot de grootste wanhoop vervallen, omdat men haar nergens wilde opneemen, wierp haar vierjaarig kind in 't water, en, zonder door deszelfs erbarmelijk kermen geroerd te worden, liet het verdrinken. Niets anders wist Dr. gall van haar, dan dat zij haar kind verdaan hadt. Omtrent haar deedt hij de volgende waarneemingen. - In het agterste gedeelte van haar hoofd, 't welk zeer plat is, laat zich het werktuig van Liefde tot haare Kinderen niet bespeuren; doch het mangel daaraan is niet zoo groot, als hij zag in drie gevonnisde vrouwlieden, die zich aan het vermoorden van haare kinderen hadden schuldig gemaakt, en die hij gelegenheid hadt gehad zeer zorgvuldig te onderzoeken te Weenen, Spandan en Leipzig. Over het geheel is haare bewerktuiging zeer verschillende; alleen is het werktuig om Woorden te onthouden zeer zigtbaar. De Moordzin laat zich in haar niet ontdekken. Intusschen schijnt gebrek aan leevensnoodwendigheden, waarschijnelijk, haar tot het verschrikkelijk besluit gebragt te hebben om eenen moord te doen, zoo als uit haar geschreeven verhoor blijkt. Zij was de eenige gevonnisde vrouwspersoon, welke wij dien en den voorgaanden dag zagen, die traanen stortte, en een ongeveinsd berouw vertoonde. Haare verklaaring, die door den Kapellaan wierdt bevestigd, dat zij nooit eenige opvoeding hadt gehad, dat zij eerst in het Verbeterhuis hadt leeren leezen, dat zij verscheiden Bijbeltexten en Psalmen van buiten hadt geleerd, verdient opgemerkt te worden, ter verdeediginge van Dr. gall's gevoelen, haar betreffende. Drie befaamde dieven vertoonden zich. Een van hun, met naame weber, wierdt eerst onderzogt. ‘Twee van zijne werktuigen zijn buitengemeen zigtbaar: de Steelzin met ongewoone loosheid, en de Vertegenwoordigingszin.’ Van den eersten leverde zijn leevensberigt overtuigende proeven op, en van | |
[pagina 656]
| |
den laatsten gaf hij ons oogenblikkelijk een voorbeeld, door een woedend mensch in zijne natuurlijke gestalte te vertoonen. Verscheiden maalen heeft hij het Tooneel betreeden, en als tooneelspeeler eenigen roem behaald. Tevens wierdt verhaald, dat hij eene leerrede, welke hij gehoord hadt, konde onthouden, en des Leeraars stemme, gebaaren en voordragt volmaakt naabootzen. Van M..r, een Steenbakkersknegt, spreekt Dr. gall in deezer voege: ‘Zijn Steelzin is zeer zigtbaar; hij heeft insgelijks den Voorstellingszin; doch zijn Trotsheids- en Hardnekkigheidszin, nevens den Muzijkzin, zijn nog kennelijker.’ Bij onderzoek bleek het ons, dat hij zeer halstarrig en weerspannig van gedrag was, en dat hij eens was uitgebroken. Wat aangaat zijnen aanleg tot de Muzijk, wierdt ons berigt, dat hij de beste psalmzinger in de geheele Vergadering was. Dr. gall merkte aan, dat de twee laatste gevonnisden niet streng behoorden gestraft te worden, als zijnde hunne bewerktuiging zeer voordeelig. Bij M. vondt Dr. gall den uitgemaakten Steelzin, nevens dien van groote Zorgeloosheid, zijnde den Opmerkenszin in 't geheel niet gevormd. Met veel verwondering vernamen wij, dat deeze man, bij wien Dr. gall den Voorstellingszin niet hadt gevonden, ongemeene bekwaamheden bezat tot het naabootzen van de stemmen van dieren; doch bij onderzoek wierden wij overtuigd, dat dit niet een natuurlijk, maar door oeffening verkreegen talent was. Hij verhaalde on, dat, toen hij, als Pruissisch soldaat, te Berlijn in bezetting lag, hij de oppassters van het Vondelinghuis plagt te misleiden, door de stemme van te vondeling gelegde kinderen naa te doen, en zomtijds het geluid van een wilden Eendvogel naabootste, wanneer de officieren uit schieten waren. Zijne kunst schijnt uit eene soort van buikspraak voort te komen, naardien, onder het te werkstellen len van dezelve, zijne lipspieren zich naauwelijks beweegen. Nog twee andere dieven wierden onderzogt, en bij beiden de Steel- en Bedrogzin zeer aanmerkelijk bevonden. Ten aanzien van een van hun drukte hij zich aldus uit: ‘Uit de platheid van het voorste gedeelte van diens mans bekkeneel te oordeelen, is hij baatzuchtig en ligt te verleiden, en zijn Muzijkzin is uitsteekende.’ De man zeide dikwijls, dat hij door verleiding in zijne ongelukken was gestort. Wat de Muzijk aangaat, erkende hij, vermaak te hebben in het psalmzingen. Twee andere wierden hem voorgesteld. Van een' derzelven zeide hij: ‘De Goedaartigheidszin is bij hem niet zigtbaar; maar het werktuig van den Wellust is zeer kragtig, en bevordert de ontwikkeling van den Steelzin.’ 's Mans bekentenis, dat hij op de schoone sexe zeer verzot was, bevestigde gedeeltelijk des Dokters waarneeming. - Van den an- | |
[pagina 657]
| |
deren zeide hij: ‘Zijn hoofd 's een voorbeeld van onbestendigheid, en 'er vertoont zich niet de minste blijk van den Dapperheidszin.’ Deeze looze gaauwdief heeft zich groot gezag onder zijne medegevangenen weeten aan te matigen. Hoe laat zich dit overeenbrengen met het gebrek aan volstandigheid, welk zijne bewerktuiging klaarblijkelijk aankondigt? Dr. gall antwoordde, dat hij zijn gezag door list, niet door moed, hadt verkreegen. Wij hoorden, dat, toen hij gevat wierdt, hij alle zijne bedaardheid verloor, en niet wist, wat hij zeggen of doen moest. Onder anderen, die voorgebragt wierden, was de Voorstellingszin zeer sterk ontwikkeld bij eenen Schoenmaaker. Het berigt, 't welk hij van zichzelven en van zijne gebuuren gaf, wekte de aandagt van het geheele gezelschap. Op eene treffende wijze bootste hij de houding van zijnen buurman naa; verbaazend naauwkeurig vertoonde hij een woedend mensch; hij zeide, dat hij in de gewoone zamenkomsten der schoenmaakers altijd de grappemaaker geweest was. Een Horologiemaaker gaf Dr. gall gelegenheid tot het doen van eenige waarneemingen over den Dichtzin, welken hij in hem ontdekte, en dien hij als de voortzetting van den Muzijkzin beschouwde, in eene schuinsche rigting aan de hoeken van het voorhoofd. Een man, koelner genaamd, was in het Verbeterhuis opgesloten, ter zaake van eenige dreigementen aan een persoon, die zedert vermoord wierdt gevonden. Dr. gall ontdekte in hem het werktuig van Trotsheid en Halstarrigheid, en dat van Moed, doch geenzins den Moordzin. Nogtans waren, naar zijn begrip, de werktuigen, welke hij in hem hadt opgemerkt, toereikende om iemant tot het pleegen van eenen moord te vervoeren. Bij eenen anderen merkte hij op, dat het voorste en agterste gedeelte des bekkeneels sterk geboogd waren. Voorheen hadt Dr. gall soortgelijke bekkeneelen waargenomen bij Generaals, die, door verdienste en heldendaaden, van bloote soldaaten tot hunnen hoogen rang waren opgeklommen. Een Kleermaaker van Dresden, een listige dief, die eens uit het Verbeterhuis ontvlugt was, was de laatste, welke Dr. gall wierdt voorgesteld. Hij getuigde van hem het volgende: ‘Het bovenste gedeelte van het voorhoofdsbeen is plat, en de Goedaartigheidszin, diensvolgens, slegts zeer weinig ontwikkeld. De Loosheidszin komt sterk uit, doch de Trotsheidszin, dien men zelden bij dieven aantreft, is inzonderheid treffende.’ Toen wij naderhand met hem in gesprek kwamen, gaf hij ons te verstaan, met niet weinig verwaandheids, dat hij niet van zins was, zijn kleermaakers beroep aan de hand te houden, als kunnende hij bij maanlicht doen, 't geen anderen bij daglicht deeden. Het berigt | |
[pagina 658]
| |
wegens zijne gepleegde dieverijen toont, dat hij door trotsheid daartoe was aangezet, naardien hij altijd grooter en hooger wenschte te zijn dan hij was; diensvolgens was de Trotsheidszin in hem zeer werkzaam. Eer hij vertrok, bezogt Dr. gall de onnozelen van het mannelijk geslagt en de zwaarmoedigen, in den slinker vleugel van het gestigt. Veel stoffe tot oordeelkundige waarneemingen vondt hij aldaar. Hij bewees, bij voorbeeld, ten aanzien van waterhoofdige onnozelen, dat, ondanks der werkeloosheid van bijkans alle hunne werktuigen, zij veel ontuchtigheids laaten blijken, omdat de aandrang der sexe, in het cerebellum of de kleine hersens gelegen, 't minst lijdt van het water in het hoosd. Eenige hoogmoedige Gekken liepen in 't oog, een onder andere, die waant, Keurvorst van Saxen te zijn, en een ander, die beweert, dat de Steden Amsterdam en Hamburg zijne wisselbrieven moeten doen gelden. Bij beiden is de uitpuiling aan het bekkeneel, in het midden der sutura sagittalis, zeer kennelijk. Dr. gall gaf insgelijks eenige voorschriften, hoe men de verstandsverbijsterden moet behandelen, door het te werkstellen van plaatzelijke middelen en pappen, indien de kwaal niet te zeer verouderd zij. |
|