Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVrijmoedige aanmerkingen op zekeren brief, over de Bataafsche apotheek, van den heer L......, uit Leijden, den 2 sept. 1806Ga naar voetnoot(*).Mijn Heer!
Het zij eenen beoefenaar der Artsenijmengkunde vergund, na eene herhaalde lezing uwer Missive, | |
[pagina 627]
| |
(onlangs in dit Maandwerk medegedeeld) langs dien zelfden weg zijne gevoelens over uw schrijven openlijk aan den dag te leggen. Alhoewel ik mij ook geenszins kan beroemen, het geluk te hebben, de Heeren Opstellers der Pharm. Batava bijzonder te kennen, zijn echter die Heeren bij de Genees- en Scheikundige wereld te zeer bekend, en men is over het algemeen van hunne bijzondere kunde in de vakken van Genees-, Schei- en Kruidkunde te wel overtuigd, dan dat ik hiervan eenige melding zoude behoeven te maken. Geen wonder dan, dat door het voormalig Uitvoerend Bewind aan deze Mannen het opstellen en vervaardigen van eene Algemeene Apotheek voor de Bataafsche Republiek wierd opgedragen en toebetrouwd. Ik beken, wel is waar, dat het ook mij, en velen met mij, grootelijks verwonderd heeft, dat men niet een of meerder Apothekers, in de practische Chemie ervaren, mede tot dit gewigtig werk heeft verkozen en aangesteld; maar aan den anderen kant (en dit weet ik van zeer nabij) zijn meergemelde Heeren (behoudens alle respect voor hunne kunde en verdiensten) meer dan eens in onderhandeling geweest met een kundig Chemist en Apotheker: was het dan al niet om regelregt met dezen te consuleeren, zij droegen aan denzelven vele bereidingen op, die hij op verschillende wijze, of liever, naar onderscheidene voorschriften, heeft vervaardigd; waarna dan de gemakkelijkste of minst kostbare bereiding, volgens eene getrouwe en naauwkeurige opgave van gedachten Chemist, wierd uitgekozen: in de daad een blijk, zoo het mij voorkomt, dat de verdienstelijke Opstellers van de Pharm. Batava het, aan hun opgedragene, werk wel hebben zoeken te perfectioneeren. De Bataafsche Apotheek zelve (wat men 'er ook van moge zeggen) geeft hiervan, mijns bedunkens, de duidelijkste blijken, en komt mij voor, over het algemeen, zeer wel aan het oogmerk te beäntwoorden. - Het is, dunkt mij, voor elk gezond verstand klaar te begrijpen, dat een werk van dien aard bijna onmogelijk in ééns tot dien trap van volmaaktheid kan gebragt worden, zoo als vele Apothekers (en vooral, die onder hun, welke gewoon zijn hunne voorschriften slechts letterlijk te volgen, zonder daar bij te denken) dit wel zouden wenschen. Om deze reden wil ik dus ook hier geen gewag maken van die misslagen en gebreken, welke mij, en velen met mij, | |
[pagina 628]
| |
in de bewerking der onderscheidene voorschriften bij ondervinding zijn voorgekomen: veel minder wil ik (geen Geneeskundige zijnde) hier beöordeelen, of de keuze der medicamenten, in de Pharm. Bat. voorgeschreven, in alle opzigten goed is; en of 'er niet vele geneesmiddelen zijn weggelaten, die van een vrij algemeen en allezins gelukkig gebruik waren, welker plaatsen door minder algemeene, en tot hier toe weinig of in het geheel niet voorkomende, middelen zijn vervangen. Met opzigt tot het eerste, wordt immers, (blijkens de Voorrede, voor de Pharmac. Batava geplaatst,) niet alleen den Apotheker gelegenheid gegeven, maar zelfs verzocht, om zijne aanmerkingen of voorstellen tot verbeteringen in te zenden, opdat langs dien weg, bij eene behoorlijke revisie der Pharm. Batava, al het duistere of gebrekkige door den tijd uit dezelve worde weggenomen, en zij eenmaal hare gewenschte volkomenheid verkrijgen moge. En met betrekking tot het laatste, doet de Apotheker wel, wanneer hij, vooralsnog, de in de Pharm. Batava verworpene geneesmiddelen in zijn' winkelvoorraad blijft nahouden, voor zoo verre die in de Stad of het Dorp zijner woning meerder of minder in practijk zijn. Dan, keeren wij tot ons oogmerk terug, en stemmen wij toe, dat het ontwijfelbaar oude Apothekers, der vorige practijk en bereidingen gewoon, moeijelijk zal vallen, de nieuwe nu op eens aan te nemen: maar is dit ook niet veel aan hunzelven te wijten? Aan het oude, en niet weinigen aan vooroordeelen, te zeer verkleefd, hebben velen zich tot hiertoe niet willen laten gelegen liggen aan zoo menigvuldige veranderingen in de Pharmaceutische Chemie, die, op de gewigtigste ontdekkingen gegrond, een algemeen licht en een onberekenbaar nut verspreid hebben: daar intusschen een trapsgewijze overgang van het oude leerstellige tot het nieuwe, voor zoo verre dit voor een Apotheker noodzakelijk is te weten, hun thans van veel dienst zoude kunnen geweest zijn, tot het wel verstaan en volledig begrijpen van de Pharmacopoea Batava. Ik moet almede met u instemmen, dat in de Bataafsche Apotheek voorschriften gevonden worden, die, omdat men dezelve te voren niet kende, nu bij de bereiding oplettendheid en naauwkeurigheid vereischen, en zelfs somtijds kunst vorderen: maar UEd. zal ook met mij moeten bekennen, dat in alle andere Apotheken, van | |
[pagina 629]
| |
vorige tijden, meerder of minder bereidingen voorkomen, die waarlijk nog veel omslachtiger, werkelijker, en zelfs vele niet minder kunstig zijn. Bij dit alles komt nog, dat de nieuwe Amsterdamsche Apotheek, die sints 14 jaren het licht zag, niet alleen algemeen bekend is, maar in de meeste Steden van ons Vaderland tot hiertoe bij voorkeur aangenomen en gevolgd wierd: en komt niet de Pharmacopoea Batava het meeste met deze overeen? zijn niet uit de eerste vele bereidingen geheel overgenomen en in de Bat. Apotheek zonder eenige verandering geplaatst? is de nieuwe Amsterd. Apotheek ook niet op de nieuwe Leer der Scheikunde gegrond; en is het verschil dan in de daad wel zoo groot, dat men de Pharm. Batava zoo voor geheel iets nieuws of als iets vreemds moet uitkrijten? - Of doen de nieuwe, maar tevens eigenaardige, Namen der onderscheidene geneesmiddelen dezelve veelligt bij sommigen als zoodanig voorkomen? ô Ja! Dan een kundig Apotheker zal de Pharmac. Batava niet als geheel iets nieuws beschouwen, alhoewel de zulken, die tot hiertoe weinig belang stelden, om te weten, welke de bestanddeelen mogten zijn van vele der medicamenten, die zij dagelijks hanteeren, dezelve daarvoor mogen houden. UEd. gelieft ook, onder andere, in uwen Brief te zeggen, ‘dat de Apothekers (uit hoofde van de door u gestelde bezwaren met opzigt tot de Bataafsche Apotheek) genoodzaakt zullen zijn, hunne Chemicalia van Chemisten te ontbieden.’ Even alsof dit te voren hunne gewoonte niet was! Och dat het meerendeel der Apothekers in ons Land hier zelf openhartig getuigde! hoe velen zouden 'er niet zijn, die zelf zouden moeten bekennen, dat zij het Liq. Anod. min. Hoffm. en de Spir. nitr. dulcis (om niet eens van meer omslachtige bereidingen te spreken) bij hunne Chemisten koopen! En wat mag hier toch meerendeels de reden van zijn? Vele Apothekers, die een' drukken winkel hebben, moge het aan tijd ontbreken, anderen aan eene geschikte werkplaats; anderen wederom mogen zich in posten en betrekkingen ten nutte van Stad of Land geplaatst vinden, en hierdoor aanmerkelijk in hunne beroepsbezigheden belemmerd worden: maar toch ook velen, zeer velen, ontbreekt het aan lust. Van hier zoo vele welvarende Chemisten in ons Vaderland: van hier, dat men reeds voor vele jaren uitvoerige Prijscouranten in het licht zag, van al wat in de | |
[pagina 630]
| |
Apotheek gevonden wordt, tot de allereenvoudigste middelen toe; en dat dus ook dit niets nieuws is, Mijnheer! waarvan UEd. zoo opzettelijk gewag gelieft te maken. En nu vraag ik, kan dit een en ander als een argument dienen, tegen de invoering eener algemeene Apotheek in ons Vaderland, die men natuurlijkerwijze op de leest van het tegenwoordig meest algemeen aangenomen Scheikundig Leerstelsel geschoeid heeft? Het gebruik van den Toestel van Woulffe (zoo weinig als die dan ook in de Ph. Batava gebezigd wordt) en van den Hygrometer (laat ieder deskundige oordeelen) is immers niet zoo werkelijk, niet zoo kunstig, dat ik hier in het breede zoude behoeven te betoogen, hoe ongepast ook deze door UEd. worden aangehaald, als bezwaren tegen het in werking brengen der Bataafsche Apotheek. En hoe nuttig en eenvoudig is niet de behandeling van den laatsten tot het onderzoeken van de specificque zwaarte der onderscheidene vloeistoffen? Ik ben met UEd. volkomen eens, dat 'er veel kunde en handigheid vereischt wordt in den man, die voor een bekwaam Chemicus wil doorgaan: maar dit heeft niet alleen betrekking tot de Pharmac. Batava; door alle tijden heen wierd 'er tot een Apotheker een man van kunde vereischt: zij, die nu bij de Bataafsche Apotheek zich in verlegenheid gebragt zien, zullen ook te voren hunne onkunde wel eens ondervonden hebben. Daarenboven behoeven wij ons, geloof ik, in den tegenwoordigen tijd juist zoo zeer niet te beklagen over de algemeene onkunde der Apothekers; en het is, bij eene getrouwe handhaving der thans plaatshebbende en allezins billijke wetten en verordeningen, te wachten, dat 'er in het vervolg niet zoo vele onbevoegde persoonen de Artsenijmengkunde zullen uitoefenen, als 'er thans nog hier en daar gevonden worden: immers nu men voortaan zich nergens zal mogen nederzetten, zonder alvorens blijken van bekwaamheid gegeven en behoorlijk examen ondergaan te hebben, wordt ook dat gebrek in de kleine Steden en op het platte land eerlang uit den weg geruimd: maar ook juist om hierin te beter te slagen, was de invoering eener algemeene Apotheek volstrekt noodzakelijk, ten einde overal in dit opzigt gelijke maatregelen zouden kunnen genomen worden. Zoodanige lieden, (waarvan UEd. ook in uwen Brief melding maakt) die geene andere dan hunne moedertaal | |
[pagina 631]
| |
kennen, van jongs af geene de minste gelegenheid gehad hebben, om zich in de Chemie bekwaam te maken, en echter de Artsenijmengkunde uitoefenen; de zoodanigen verdienen, dunkt mij, den naam niet van Apothekers; en op uwe vraag, ‘zal men deze lieden boeten?’ antwoord ik volmondig ja! - van zulke lieden immers zijn de schadelijkste gevolgen voor de inwoonderen van een Stad of Dorp te wachten, in wier midden zij door hunne onkunde de grootste onheilen zouden kunnen stichten: en het ware zelfs nog beter, de zulken de uitoefening der Pharmacie geheel te ontzeggen, dan veeligt hunne Land- of Stadgenooten aan hunne onwetendheid op te offeren. Maar, Mijnheer! wij gaan een weinig te ver: welk Apotheker, zoo in de Steden, als op het platte land, zal zich niet willen bevlijtigen, zoo wel in het beoefenen van de noodige kennis der Latijnsche taal, als in die verdere kundigheden, welke tot het uitoefenen van zijn metier gevorderd worden? wie toch zal zich geheel willen blootstellen aan bekeuringen en alle andere poenaliteiten, op het verkeerdelijk of onbehoorlijk uitoefenen der Artsenijmengkunde bepaald en vastgesteld, nu het almede de pligt is van de handhavers der te voren bedoelde wetten, om in dit opzigt de naauwkeurigste acht te geven, en zonder eenige oogluiking te zorgen, dat de Artsenijmengkunde overal in de beste orde en ten meesten nutte van de Maatschappij uitgeöefend worde? ... en hij, die zich hieraan niet eenigermate laat gelegen liggen, die in geenen deele wil instemmen en medewerken met de zoo heilzame en noodzakelijke verbeteringen in dit opzigt, verdient dan ook, naar mijn inzien, hoegenaamd geene verschooning. Ook mij strekt het tot een bijzonder genoegen, dat, over het algemeen, vele Apothekers bedienden zich tegenwoordig met meer ijver toeleggen, om zich in de Chemie bekwaam te maken en eene goede Theorie magtig te worden: in de daad vindt men ook, in dit opzigt, in vergelijking met vorige dagen, meer lust en opgewektheid: de kundigheden, die nu bij het doen van een Examen gevorderd worden, sporen hun ook tot eene vlijtiger beoefening aan; want immers zal men nu, in het vervolg, zich maar zoo niet willekeurig kunnen etablisseeren, om te voren bijgebragte redenen. Ook zien zij wel in, dat 'er, om een regt begrip van de Pharmac. | |
[pagina 632]
| |
Batava te verkrijgen, oefening vereischt wordt: derhalve is, ook met opzigt tot hun, de invoering en het in werking brengen dezer Pharmacopoea van zeer veel belang. Niemand zal het UEd. betwisten, dat 'er, om onderscheidene redenen, Chemisten noodig zijn, die zich toeleggen op het bereiden en nahouden van alle de bereidingen der Pharm. Batava, in één woord van alle de medicamenten, die maar van eenige practijk zijn: dan dit neemt niet weg, dat elk Apotheker een Chemicus behoorde te zijn; immers bij het doen van hunne Proef zullen zij althans zoo vele blijken van kunde in het vak der Scheikunde moeten geven, als voor hun beroep volstrekt onontbeerlijk is. Het afgeven van Diplomata of Certificaten aan kundige Chemisten (volgens uw plan) zou niets afdoen, zoo het mij voorkomt. Kunde of bekwaamheden toch staan in geen verband met eerlijkheid: de kundigste Chemist kan tevens in zijn beroep oneerlijk zijn, en weet zelfs dikwerf de meest geschikte middelen ter vervalsching te bezigen. Het Krijt onder de Antim. diaphor. abl. en de Raapölie onder de Ol. succini, waarvan UEd. gewag maakt, zal door geen Certificaat of Diploma van bekwaamheid daaruit gehouden worden, als een oneerlijk en winzuchtig Chemist zich daarvan bedienen wil. Dat de invoering der Bataafsche Apotheek nieuwe onkosten voor de Apothekers veroorzaakt, laat zich niet tegenspreken: maar dit is nu ook hoofdzakelijk voor ééns; en in het vervolg zal het hun daarentegen minder moeijelijk en minder kostbaar vallen, dat zij zich met hunnen winkelvoorraad alleen naar het rigtsnoer van de Pharm. Batava behoeven te bepalen, en integendeel vele oude, omslachtige en niet min kostbare geneesmiddelen in denzelven kunnen ontberen. Eene eenparigheid van Gewigten is mede allernoodzakelijkst; de invoering der Fransche Gewigten kan daartoe zeer dienstbaar zijn: het omgaan met dezelve moge, vooral in den beginne, oplettendheid vereischen; maar men zal juist geen kundig Chemicus behoeven te zijn, om van dezelve een nuttig gebruik te kunnen maken. Ik kan het dus ook in dit opzigt onmogelijk met u ééns zijn: want, eilieve! verklaar mij toch eens, in welk verband de kennis dezer Gewigten staat met de Scheikunde! | |
[pagina 633]
| |
Het voorgevallene tusschen u en den Heer S... ga ik stilzwijgend voorbij: ik zoude te veel van mijn oogmerk moeten afwijken, wilde ik daarover mijne gevoelens zeggen. Om kort te gaan, mijn oogmerk met dit schrijven is alleen, om UEd. te doen zien, dat uwe aangevoerde bezwaren, met betrekking tot de Ph. Batava, (ik laat deswegen een ieder oordeelen) niet den minsten grond hebben, en dat uw Brief alleen geschikt is, om het Publiek vooroordeelen in te boezemen, tegen eene inrigting, waarvan, over het algemeen, voordeelige gevolgen te wachten zijn: een onbedrevene of geheel onkundige in 't vak der Geneeskunde moet, bij het lezen van uwen Brief, eene heimelijke vrees gevoelen omtrent het in werking brengen der Ph. Batava, en de onheilen, die hij meent, dat uit zoodanige verandering zullen kunnen geboren worden. Uwe en soortgelijke redeneringen maken bij velen den indruk, alsof 'er een geheele ommekeer in het vak der Geneeskunde plaats had, en den lijder nu voortaan geheel andere en vreemde geneesmiddelen zullen toegediend worden; en men maakt zich dus (niet zonder allen grond) verlegen, dat men veelligt wel eens het slachtoffer zoude kunnen worden van zulk eene verandering. In 't kort, Mijnheer! ik kan mij niet voorstellen, welk nut gij getracht hebt te stichten met uwen Brief aan 't Publiek te doen mededeelen, toen gij aan uwen Vriend ten slotte schreef: ‘handel 'er mede naar uw welgevallen.’ Hadt gij de fouten, de wezenlijke fouten in de Bataafsche Apotheek op eene bescheidene wijze aangetoond, dan zoudt gij veelligt vele Apothekers eenen dienst gedaan hebben, althans wanneer gij de wijze ter verbetering daar bij gevoegd hadt. Ik beken, ik heb niet alleen de Pharmacopoea Batava doorlezen en bestudeerd, maar nagenoeg alle de voorschriften in dezelve zelf bereid; echter zal ik mij niet vermeten, om naar enkele fouten van meer of minder belang, die ik vermeend hebbe te ontdekken, het geheele werk te beöordeelen: het moeijelijke, dat ik 'er in vinde, om een werk van dien aard in ééns tot den volmaaktsten trap te brengen, en ook, ik bekenne dit gaarne, het besef, dat ik van mijnen kant veelligt hier of daar in de beärbeiding zoude hebben kunnen dwalen, doet mij vooralsnog mijne bedenkingen over de Pharmacopoea Batava opschorten. Veel minder kan ik het dus billijk keuren, dat iemand, die, volgens eigene bekentenis, slechts | |
[pagina 634]
| |
in zijne jeugd eenige jaren bij de Apotheek geweest is, en daarna van metier veranderd is; en die in zijn schrijven blijken geeft, dat hij in de daad niet veel van de Apotheek vergeten is, niet alleen; maar ook, dat hij de Pharmacopoea Batava slechts met een vlugtig oog doorloopen heeft: dat zoo iemand (zegge ik) zich durft onderwinden, zijne ongegronde gevoelens aan het Publiek mede te deelen, en een nuttig werk, eene veel goeds belovende inrigting, zoekt te declineeren, door het bijbrengen en aanvoeren van argumenten, die, bij een schei- of artsenijmengkundig beöordeelaar, een belagchelijk voorkomen moeten hebben. |
|