Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 608]
| |
ven, dat de ongelegenheden, welke wij onszelven aandoen, de vermogens van den geest verlaagen; terwijl de zodanige, welke ons door de schikking der Voorzienigheid treffen, met meer gelijkmoedigheids geleden, en wij onder dezelve opgebeurd en veredeld worden. - Ongelukkig voor mij, geniet ik deezen troost niet: want de ongelegenheden, welker zwaarte mij drukt, zijn mijner eigen handen werk. Daar nogthans de beschrijving mijner onvoorzigtigheid anderen ter leering en afschrikkenden voorbeelde kan strekken, zal ik, met alle opregtheid, de voornaamste gevallen mijns leevens ontvouwen. Mijn Vader was een Geestlijke der Engelsche Kerke, niet min bekend van wegen de regtzinnigheid zijner gevoelens, dan door de zuiverheid zijner zeden; die, naa verscheide jaaren op bevordering gehoopt te hebben, eindelijk het geluk genoot, dezelve te verwerven, door den invloed zijner Egtgenoote. Mijne Moeder was eene verre Bloedverwante van de Ladij eens Edelmans, bij welke zij verscheide jaaren, in een staat van afhanglijkheid, gewoond hadt, tot dat zij, der laage dienstbetooningen moede, welke zij gestadig moest volbrengen om aan de grilligheden dier Ladij te voldoen, besloot, mijn' Vader te trouwen. Hij bekleedde toen eene geringe Standplaats: wel deedt zich gegronde hoope op van bevordering, die ook hem het aangaan des Huwelijks geraaden maakte; doch, door toevallige omstandigheden, verwijlde zulks tien jaaren naa het aangaan der Egtverbintenisse. Ik verscheen tien maanden naa de Huwelijksvoltrekking, en vijf agtereenvolgende jaaren bragt mijne Moeder geregeld een kind ter wereld. Deeze panden van Huwelijksliefde verzagtten in 't einde de geraaktheid van Ladij sedley; zij zondt mijner Moeder menig blijk van wederkeerende toegenegenheid, in 't einde van eene volkomene verzoening gevolgd, welke gepaard ging met eene uitnoodiging ten haaren huize. Men verlangde, dat ik, als de oudste, mijne Moeder zou vergezellen; en, daar ik, op dien tijd, een allergunstigst voorkomen had, viel ik terstond in den smaak van den jongen Lord. Vervolgens werden mijne bezoeken ten dien huize veelvuldiger, en strekten zich zomtijds tot eene maand verblijfs uit; in 't einde werd ik zo noodig om des jongen Lords genoegens te vermeerderen, dat zijne Moeder mijn volkomen verblijf ten haaren huize voorsloeg. - Deezen voorslag omhelsden mijne Ouders met vreugde: zij berekenden, dat ik alle de voordeelen eener beschaafde opvoedinge zou genieten, zonder kosten. Van dien tijd af werd ik geplaatst onder het opzigt van Lord clifton's Gouverneur, en ontving met den jongen Lord het zelfde onderwijs. Schoon deeze in den aanvange mij vooruit was, tusschen de twee en drie jaaren ouder zijnde dan ik, leedt het niet lang, of ik liep hem ver vooruit in 't | |
[pagina 609]
| |
Latijn en Grieksch, dewijl hij zeer traag was en ik mij grootlijks bevlijtigde. - Deeze door mij verkreegene meerderheid was zo verre van eenigen nijd te wekken, dat ze veeleer een middel scheen, om de vriendschapsbanden, tusschen ons gelegd, naauwer toe te haalen. Niet alleen werd ik de noodzaaklijke medgezel zijner uitspanningen, maar ik bood hem steeds de hand in het afwerken zijner taake. Ik zal niet treeden tot een verhaal van onze kinderlijke uitspanningen; maar enkel vermelden, dat, toen zijne Lordschap na het Collegie ging, ik hem derwaards vergezelde; en, schoon hij als een vrij Student daar verscheen, en ik als een begiftigde, deelde ik in alle zijne uitspanningen, zonder de kosten te betaalen. - Hoewel mijn Vader twee kinderen in derzelver vroegste kindschheid verlooren hadt, bleeven 'er nog drie over; en hij hadt de gewoonte om de helft van zijn inkomen op te leggen, tot onderstand mimer Moeder en haarer Kinderen, indien hij deezen door den dood ontviel. Het geld, derhalven, 't welk hij mij toeschikte ten tijde dat ik in het Collegie was, stelde mij niet in staat om op eene eenigzins kostbaare wijze te leeven, en ik ontving steeds brieven van hem met aanmaaning om mij in geene schulden te steeken. Deeze belangrijke brieven, al de bezorgdheid ademende, welke een bekommerd Vader zo eigenaartig gevoelt, bragten bij mij luttel te wege, daar ik ongevoelig smaak in een veel verteerend leeven gekreegen had. Naardemaal mijns jongen Vriends Vader mij een post hadt toegezegd, naa het volbrengen mijner Studien, verliet ik de Universiteit, op den gewoonen tijd; doch dewijl men bepaald hadt dat Lord clifton eene reis na het Vasteland zou doen, verzogt hij dat ik zijn Reisgenoot mogt weezen. - Schoon ik zeldzaam meer op mijn' Vader getrokken had dan de mij toegestaane som, was hij niet geheel onkundig van mijne losse leevenswijze; en hij kon het denkbeeld niet verdraagen, dat ik de ondeugden van vreemde landen zou voegen bij die hij geloofde dat mij reeds beheerschten: maar hoe dit te vermijden zonder mijn' Beschermheer te beledigen, was eene zwaarigheid, welke hij niet gemaklijk kans zag uit den weg te ruimen: in 't einde besloot hij egter tot eene volkomene ontvouwing van den schroom, welke hem beving op het vooruitzigt mijner uitlandigheid. Wel verre dat de voordragt hiervan zijne Lordschap bewoog, lachte hij over die beschroomdheid; zeggende, dat, indien ik mijn voordeel deed met alles wat ik op reize kon opdoen, zulks mij tot het bekleeden van aanzienlijker posten, dan anders, zou in staat stellen: hij herhaalde de voorheen gedaane toezeggingen, om mij, bij mijne wederkomst, een allervoordeeligsten post te bezorgen. Alles werd diensvolgens tot mijne reize gereed gemaakt, en | |
[pagina 610]
| |
wij vingen dezelve aan, onder het opzigt van den Heer, die de onderwijzer onzer jeugd geweest was; doch wij waren te onafhangelijk geworden, om ons door zijnen raad te laaten bestuuren, en oordeelden het te laag, onder bedwang te leeven. Wij namen deel in alle soort van vermaak, 't welk de Mode voorschreef, met eene greetigheid, die de vrees van den waardigen Heer dawson gaande maakte. Dewijl hij mijns Vaders weezenlijke vriend was, raadde hij deezen, dat hij mij zou doen thuis komen, en alzo verwijderen van zo gevaarvolle tooneelen. Die raad kwam te laat om door mijnen Vader in 't werk gesteld te worden: hij stierf den dag vóór de aankomst van deezen brief; en de rouw, welken mijne Moeder over 's Vaders afsterven gevoelde, werd verdubbeld door het ontzettend berigt wegens haar' Zoon. Zij schreef egter, en smeekte mij, onverwijld na Engeland terug te keeren; met bijvoeging, dat de dood mijns Vaders eene goede reden van verschooning bij Lord clifton zou opleveren. Zij besloot haaren brief, met de gevolgen van mijne tegenwoordige leevenswijze met de sterkste kleuren af te maalen. Hoe zeer ik mij, in den eersten opslage, getroffen voelde over de tijding van den dood mijns beminden Vaders, verdreeven de vrolijke tooneelen, op welke ik mij bevond, welhaast mijne droefenisse, en, in stede van te luisteren na de raadgeevingen mijner Moeder, dompelde ik mij dieper en dieper in de zee der ondeugd. Wij bevonden ons te Venetie op den tijd der Carnevals-vermaaklijkheden, en Lord clifton voelde zich inzonderheid getroffen door de bekoorelijkheden eener Dame van rang, die, zich bedienende van het door hem aangenomen stelzel om vermaak op vermaak te hoopen en der ongebondenheid bot te vieren, hem de overtuigendste blijken gaf van haare genegenheid hemwaards. Wij waren korten tijd vóór de Carnevalsvermaaklijkheden te Venetie gekomen, met oogmerk, om, deeze voorbij zijnde, te vertrekken: doch deeze schielijk opgekomene verkleefdheid veranderde alle voorheen gevormde plans. Deeze Dame was de Weduw van een Spaansch' Edelman, en was na Venetie gekomen om dezelfde reden als wij, en, schoon eene Weduwe, leefde zij onder het toevoorzigt van eene Duenna, die vóór haar huwelijk dien zelfden post bekleed hadt. Donna isabella, dus was die betoverende Vrouw geheeten, (ik zal, om haarer Families wille, den Titel, welken zij droeg, verzwijgen) was zeker eene der schoonste Vrouwen, ooit door de hand der Natuure gevormd. Zij was getrouwd geweest aan een' Man, oud genoeg om haar Grootvader te zijn; zij hadt dit huwelijk aangegaan op begeerte van haare Familie; doch de opoffering haarer genegenheden liep ten einde naa negen maanden, door het sterven haars Egtgenoots. - | |
[pagina 611]
| |
Bij de leevendigheid der jeugd kwam het bekoorelijke der schoonheid; zij scheen niet boven de achttien jaaren oud. Terwijl zijne Lordschap zijne hulde bewees aan deeze Betoverster, was het mijne zaak, de vermoedens van haare Duenna te weeren, die, met al haar betoon van voorzigtige oplettenheid, niet bestand was tegen mijne redenen, en nog minder tegen de meer kostende blijken van achtinge, welke Lord clifton bij herhaaling haar toeschikte. - Schoon ik een te groot bewonderaar was van vrouwlijke schoonheid, om de kragt van Donna isabella's bekoorelijkheden niet te gevoelen, stelde ik niets hoegenaamd te werk om eenigen invloed op haar hart te maaken: de eer verboodt mij het denkbeeld zelfs van eenig tragten om het minste gunstbetoon van haar te verwerven. Dan, des ondanks, kon ik niet nalaaten op te merken, dat; wanneer zij haare oogen mijwaards wendde, dezelve eene zekere maate van tederheid uitdrukten, welke het voor mij onmogelijk was niet in dien zin te duiden, dat zulks hervoortkwam uit den gunstiger indruk, welken mijne meer bevallige gestalte op haar maakte. Deeze verklaaring moge het voorkomen van vooringenomenheid met mijzelven hebben; doch in manlijk schoon had ik een in 't oogvallenden voorrang boven mijn' Vriend, die een zo teder en verwijfd voorkomen hadt, dat men hem veelligt voor eene verkleede Vrouw zou hebben aangezien. Schoon Donna isabella in het eerst niet alleen wel voldaan scheen over 's Lordschaps liefdeverklaaring, maar zelfs daaraan op het vuurigst voldoening geschonken hadt, begon zij welhaast haar gedrag ten zijnen opzigte te veranderen, en behandelde hem met enkele beleefdheid, aan het agterhoudende grenzende. Deeze verandering in haar gedrag scheen enkel brandstoffe aan zijne vlam te verschaffen, en hij deedt alles, wat in zijn vermogen was, om haare tederheid hemwaards op te wekken, en wederkeerige genegenheid te ontsteeken. Dan, schoon zij zijne Lordschap met de kwellendste onverschilligheid bejegende, gedroeg zij zich jegens mij op eene wijze, welke mij van haare hoogachting verzekerde; en, wanneer wij een oogenblik te zamen waren, zonder een derde tot getuige, was haare partijdige voorkeuze van mij te duidelijk om niet begreepen te worden. - Ik was al te zeer gehegt aan Lord clifton, om mij te bedienen van haare betuigingen; maar in 't einde gaf zij mij blijken van eene genegenheid, welke ik niet kon wederstaan: ik ontving een brief van Donna isabella, in zulke betaamelijke bewoordingen van tederheid opgesteld, dat ze terstond ingang in mijn' boezem vonden. Eer, vriendschap, en alle de verpligtingen van dankerkentenisse, weeken terstond voor deeze toverkragt; en ik | |
[pagina 612]
| |
verzekerde haar, dat mijn geheele leeven zou gewijd zijn, om de vuurigheid mijner verknogtheid te bewijzen, en mijne blaakende liefde. Lord clifton hadt een zo vast vertrouwen op mijn gedrag, dat het eenen geruimen tijd duurde, eer hij de waare oorzaak der verminderinge van haare genegenheid hemwaards vermoedde: in 't einde nam hij de tedere lonken waar, welke wij wederzijds wisselden; en het gevolg hiervan was het voeden van agterdogt. In stede van mij te berispen over den onedelen trek, hem gespeeld, vermeerderde hij veeleer het vertrouwen, op mij gesteld; en ik liet mij zo verre misleiden door zijn betoon van hartlijkheid, dat ik van dag tot dag minder op mijne hoede wierd. Zulks was juist hetgeen zijne Lordschap zogt, en ik geraakte in dat net verstrikt. In 't kort, hij sloeg alle mijne gangen gade, toen ik dagt dat hij 'er geene in opmerking nam. Eindelijk ontdekte hij de plaats, waar wij afgesproken hadden elkander te ontmoeten, en kreeg de overtuigendste proeven mijner ondankbaarheid en van Donna isabella's grilligheid; wanneer hij, naa mij over dit gedrag bestraft te hebben, alle verdere gemeenschap met die Dame afbrak, en betuigde, mij niet meer onder zijne oogen te willen zien. De dwaasheid, waaraan ik mij had schuldig gemaakt, deedt zich in volle grootte op aan mijne verbeelding, en zelfs de lief koozingen van Donna isabella verlooren haare betovering. Nog streelde ik mij met de hoope, dat ik, door de tusschenkomst van onzen Gouverneur, het geluk zou verwerven, om weder in de gunst van zijne Lordschap te deelen. IJdele hoop! ongelukkige verdwaazing! waardoor alle schitterende vooruitzigten mijns leevens verdweenen: want de Heer dawson bestrafte mij niet alleen wegens de schandvolle rolle door mij gespeeld, maar gaf mij te verstaan, dat Lord clifton mijn naam niet wilde genoemd hebben. - Die waardige Man en zijn Kweekeling verlieten Venetie op den eigen dag dat mijne trouwloosheid aan den dag gekomen was, en, als ware het om mijn gedrag nog te bestraffenswaardiger te maaken, Lord clifton scheen niet langer smaak te vinden in eenige daar heerschende ondeugd. In plaats van zijnen tijd op te offeren aan die vermaakneemingen, welke de gezondheid benadeelen en de vermogens der ziele verzwakken, scheen hij schielijk een smaak gekreegen te hebben in die uitspanningen, welke heilzaam voor het lichaam zijn en kragt aan den geest schenken. Ingevolge hiervan viel de natuurlijke verdenking, dat ik de aanmoediger geweest was van zijne veelvuldige buitenspoorigheden; mijn naam werd met het haatlijkst teken gebrandmerkt. Ik werd niet alleen aangezien als een monster, 't geen zich aan de snoodste ondankbaarheid hadt schuldig gemaakt, maar | |
[pagina 613]
| |
als een onverlaat, die den naam zijns Vriends hadt zoeken te ontluisteren. Zo lang Donna isabella mij blijken bleef geeven van haare verknogtheid, scheen ik het gevoel van mijnen weezenlijken toestand te verliezen in een betoverenden droom; maar op het oogenblik dat zij mij haaren wispeltuurigen aart vertoonde, verloor ik allen troost. Zij vorderde, dat haare Minnaars steeds haare vermaakneemingen veranderden; zij hadt, door haare wispeltuurigheid, geen fonds van genoegen in haaren eigen boezem: wat zij den eenen dag bewonderde, versmaadde zij dikwijls op den volgenden. Schoon zij groote schatten bezat, was zij zo zeer zelfzoekend, dat zij alles voor rekening haarer Minnaaren deedt komen; en, op het oogenblik, dat zij ontdekte, dat mijne beurs niet genoeg voorzien was om aan haare zugt tot vermaak te voldoen, verliet zij Venetie, zonder mij zelfs van dit haar oogmerk te verwittigen. Ik was genoodzaakt te Venetie te blijven tot dat mijne Moeder geld overmaakte, dewijl ik geen gelds genoeg bezat om de helft mijner schulden te betaalen. Dan op het oogenblik, wanneer ik het ontving, nam ik de reis na Engeland aan, met het besluit, om, indien mogelijk, den zoen met den ouden Lord te treffen. Dewijl het inviel in het jaargetijde, dat hij zich, met zijn Gezin, in Londen bevondt, vervoegde ik mij onverwijld na Portmans-square; doch had het verdriet van uit den mond der knegts te verstaan, dat zij last gekreegen hadden mij niet in huis te laaten. Naardemaal mijn Vader mij nooit opening gegeeven hadt van den staat zijner middelen, had ik geen denkbeeld, dat hij mij meer dan één duizend Ponden zou hebben nagelaaten; het was derhalven voor mij eene aangenaame verrassing, te vinden, dat mijne Zusters ieder, en mij, het dubbele van die som was nagelaaten, en dat de tweehonderd Ponden 's jaars, welke hij mijner Moeder besproken hadt, naa haar' dood op mij zouden komen. 't Is waar, hij hadt van zijn inkomen zo groot eene som niet kunnen opleggen; maar een lot uit de Loterij hadt hem eens een aanzienlijken prijs doen trekken: en dit, met eene zeer huishoudelijke leevenswijze, hadt hem zo veel meer doen nalaaten, dan ik reden had te verwagten. Het verdriet, dat mij het huis zijner Lordschap zo strikt ontzegd was, verminderde bij mij grootlijks, toen ik vernam, dat hij niet langer aan het hoofd van Staatszaaken was, en dat de Heer P -, met wien ik voorheen gemeenzaam verkeerde, toen een aanzienlijken post bekleedde. Ik maakte, overzulks, onverwijld mijne opwagting bij dien Heer, en werd van hem ontvangen met de vuurigste betuigingen van deelneeming in mijn lot: en daar 'er groote vijandschap gereezen was tusschen hem en mijn' voorigen Beschermer, gaf hij mij de sterkste verzekeringen, dat hij mijn Vriend zou weezen. Hij lachte om de naauwgezetheid van Lord sedley, die zich | |
[pagina 614]
| |
aan een Jongeling onttrok, om geene andere oorzaak, dan een Liefdegevalletje; hij verzekerde mij, dat ik geschikt was, om, ten eenigen tijde, in de groote wereld figuur te maaken, en boodt mij den vrijen toegang ten zijnen huize aan. Trots op deezen nieuwen Begunstiger, besloot ik mijnen ouden te toonen, hoe zeer staatkundig goed het zou geweest zijn, mij ten vriend te houden: want ik had de stoutheid, in alle gezelschappen, zijn gehouden gedrag te veroordeelen. Dan hierbij liet mijn waan en ondankbaarheid het niet berusten. Het tegenwoordig en het voorig Staatsbestuur was in openbaaren twist; losse geschriften kwamen, gelijk gewoonlijk, van wederzijden in 't licht. Ik omhelsde de zijde van mijn' tegenwoordigen Begunstiger, en zette mijn' naam onder geschriften van zulk een' inhoud, dat ik mij had behooren te schaamen ze te schrijven. De weezenlijke braafheid der beginzelen van zijne Lordschap deedt hem mijn uitvaaren behandelen met de versmaading, welke hetzelve verdiende. Dan ik bevond mij thans gerust op de bescherming van Mr. P-, schoon ik nimmer iets meer dan mondlijke betuigingen ontvangen had van zijne deelneeming in mijne bevordering. - Mijne Moeder vondt zich zo zeer geërgerd over de verkeerdheid mijner gevoelens, dat zij het denkbeeld, van mijn' voorigen Patroon te ontmoeten, niet kon verdraagen, maar besloot, een klein huis, in de nabuurschap van 's Lords Landgoed gehuurd, te verlaaten, eer de tijd aankwam, dat hij met zijn gezin na buiten zou trekken. In stede van mij te laaten beweegen tot een ander gedrag, door de tederheid haarer vermaaningen, begon ik mij te verbeelden, dat ik een Persoon was van weezenlijke aangelegenheid voor den Staat; en dermaate was mijn trots, door dit denkbeeld, opgeblaazen, dat ik mijn Fortuin reeds gemaakt rekende. In gevolge van dit wanbegrip, leefde ik op eene zeer kostbaare wijze, en zodanig, alsof mijne middelen mij tweeduizend Ponden 's jaarlijks opbragten, in stede van geheel in die som te bestaan. Zodanig een vertoon van rijkdom was derhalven van zeer korten duur, en ik vond mij welhaast diep in schulden gedompeld. Het was voor mij niet langer mogelijk, mij alleen op beloften te verlaaten. Ik besloot overzulks de Vriendschap van Mr. P- op de proef te stellen. - Hij scheen geheel versteld te staan, toen hij hoorde, dat ik in verlegenheid om geld zat; hij gaf mij te kennen, vernomen te hebben, dat mijn Vader mij tienduizend Ponden hadt nagelaaten; dan hij verzekerde mij bij herhaaling, dat ik mij op zijn gunstbetoon kon verlaaten; maar voegde 'er nevens, dat hij verpligt was de zodanigen te bezorgen, aan welken hij vroegere toezeggingen gedaan hadt. | |
[pagina 615]
| |
Genoodzaakt mij voldaan te vertoonen met deeze ontwijkende antwoorden, bleef ik nog zes maanden langer op de pijnbank van angstvolle verwagting, wanneer ik toevallig hoorde, dat 'er eene plaats openslondt, welke hij mij met volle woorden hadt toegezegd. Met al de drift, die iemand, vol verwagting, bezielt, vervoegde ik mij ten huize van Mr. P-; doch ik verstond, dat hij een bijzonder gehoor gaf aan Lord D-, en dat de koets wagtte, tot dat zekere zaak zou afgedaan weezen, wanneer hij dien Lord na diens Landgoed zou vergezellen. Daar alles voor mij afhing van het verkrijgen van deezen post, verkreeg ik, door middel van een steekpenning aan den knegt, dat hij een kaartje zou overgeeven, waarin ik verzogt, Mr. P- twee minuuten over eene zaak van het uiterste gewigt te mogen spreeken, welke geen uitstel leedt; dan de knegt keerde onmiddelijk weder, met de boodschap, dat zijn Heer mij niet kon te woord staan, en niet dan naa tien dagen weder in de Stad zou komen. Alle de verschriklijkheden van mijnen toestand drongen zich op mijne verbeelding in, en keerde in volslaagene raadloosheid na mijne wooning. Ik schreef aan Mr. P-, en herinnerde hem aan zijne gedaane beloften, zonder zelfs de hoop te durven uiten, dat hij, door 't geen ik bijbragt, zich zou laaten beweegen. - Den volgenden morgen had ik het verdriet van te verneemen, dat die post gegeeven was aan iemand, door Lord D- aangepreezen! Het spreekwoord, dat een Ongeluk nooit alleen komt, werd bij mij ten vollen bewaarheid: want mijne Schuldeischers, der verzoeken om uitstel van betaaling moede, deeden mij in hegtenis zetten. - Mijne Moeder deedt mij, met die tederheid, welke zij mij altoos betoond hadt, het geheele beloop mijner schulden vraagen, aanbiedende, de helft van haar inkomen, ter mijner redding, te willen geeven; mijne Zusters deeden het zelfde aanbod. - Hoe veragtlijk de rol was, die ik duslange gespeeld had, was ik niet laag genoeg om mij te bedienen van deeze opofferingen; en zelfs dan zouden mijne Schuldeischers tot een verdrag moeten gekomen zijn, dewijl mijne schulden het drievoudige bedroegen van 't geen zij zouden hebben kunnen zamenbrengen. In deezen opgeslooten staat heb ik tijd te over gehad om mijn wanvoeglijk gedrag na te denken; doch berouw, helaas! kan mij niet helpen: nogthans zal ik een gevoelig genoegen smaaken, indien de jongen en weinig ervaarenen uit mijn lot die lessen en leeringen trekken, welke 'er zo veelvuldig in liggen opgeslooten. |
|