Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOssian's geboorteplaats met bloed getekend.(Getrokken uit william gilpin's Scotch Tour, Vol. I.)
Het is te bejammeren, dat de Revolutien in Koningrijken en Gemeenebesten veelal met gebeurtenissen verzeld gaan, welke in de Jaarboeken tot schande van het Menschdom getekend staan. Daartoe behoort ook de moord aan macdonald van Glencoe, een voornaam Stamhoofd in de Hooglanden van Schotland. Wij vinden dit geval wel aangetekend, maar een bijzonder | |
[pagina 597]
| |
berigt van deszelfs omstandigheden wordt niet met de vereischte naauwkeurigheid in de geschiedverhaalen gevonden. Smollet is de eenige, die er, zoo veel ik weet, behoorlijke melding van maakt. Zij, die dit nog nergens ontmoet hebben, zullen met verontwaardiging een daad in de zeventiende Eeuw aantreffen, welke verzeld is van zoodanige omstandigheden van wreedheid en verraad, als maar zeer zelden in de Jaarboeken van Oostersche Despooten gevonden worden. Na dat de Acte ten voordeele van de regeering van Koning willem zoo wel in Schotland als in Engeland doorgegaan was, en de regeering onderwerping vorderde van al haare onderdaanen, waren er een aantal Hooglandsche Stamhoofden, die met grooten weerzin hunnen nek boogen onder dit nieuwe juk. Na dat er veele vruchtelooze poogingen gedaan waren, om hen tot andere gezindheden te brengen, besloot men eindelijk tot de ratio ultima regum, en er wierd een plakkaat afgekondigd, waarbij zij bedreigd wierden met militaire executie, indien zij den eed niet aflegden vóór het begin van het Jaar 1682. Deeze maatregel werkte een sterke overtuiging uit bij de Hooglanders, en maakte verscheide bekeerlingen tot de grondstellingen der Omwentelinge. Veelen konden echter moeijelijk het denkbeeld verdraagen van eene handeling, die hen zoo eigendunkelijk voorkwam; en onder deezen liet macdonald zich wel het sterkst hooren. Dit trotsche Stamhoofd schreeuwde tegen al de overredingen van zijne vrienden aan, en verzekerde, dat hij liever alles wilde afwachten, dan zich onderwerpen. ‘Als ik de wapenen tegen hen opvat,’ riep hij uit, ‘laaten zij dan hun krijgsvolk mij op het dak zenden; maar daar ik mijn gevoelen voor mij zelf behoude, heeft er niemand eenig nadeel van.’ Doch, niettegenstaande deeze fiere taal, begon nogthans, toen de tijd ten einde liep, de vrees voor zijne vrouw, zijne kinderen en zijne onderhoorigen, de overhand te krijgen op zijne verontwaardiging, en hij deed zijne onderwerping te Inverary voor den Hoosdschout van het Graafschap, door een onvermijdelijk toeval, drie of vier dagen na den bepaalden tijd. Het schijnt, dat dit Stamhoofd, in die gewelddaadige tijden, kort vóór de Omwenteling, in de landen van den Graaf van bread albin geplunderd had, en men is van denkbeeld, dat deeze Edelman wegens deeze en an- | |
[pagina 598]
| |
dere vijandelijkheden macdonald der verdelginge toewijdde. Men beschuldigt dien Graaf, den Koning overreed te hebben, om hem en zijnen ganschen Stam aan de militaire executie over te leveren, tot een afschrik van alle andere kwalijkgezinde Hooglanders. Er wierd derhalven geen onderzoek gedaan, of macdonald zich onderworpen had, of wilde onderwerpen; maar men vaardigde een schriftelijke volmagt uit, om bijna 200 onnozele menschen om hals te brengen, en dat met zoo weinig pligtpleegingen, alsof het slechts een bevel was tot het vatten van smokkelaars. Deeze verschrikkelijke volmagt wierd, na dat hij door de gewoone handen gegaan was, aan den Koning voorgelegd, die hem, zoo men zegt, zonder eenige bedenkelijkheid tekende, hoewel ik het voor waarschijnlijkst houde, dat men macdonald's onderwerping voor hem verborgen heeft gehouden. Ook maakt Bisschop burnet zijn werk, om den Koning als volstrekt onschuldig aan de geheele zaak te doen voorkomen. Hij zegt in de Geschiedenis van zijnen tijd, dat de Koning vrij slof was in het afdoen van zaaken, en de gewoonte had van het tekenen van papieren te verschuiven, tot dat deeze een groot aantal begonnen uit te maaken, wanneer hij dezelve, met veel te weinig onderzoek, schielijk agtereen aftekende; en het was op deeze wijs, dat de noodlottige volmagt tegen de inwooners van Glencoe afgevaardigd wierd. Van den Koning ging zij naar de Staatsgrissie in Schotland, welke haar, volgens gebruik, zond aan den bevelvoerenden Hopman van het Regiment van Argyle, toen te Fort William in bezetting liggende. Het was vooraan in Sprokkelmaand van 1691Ga naar voetnoot(*) dat een bende van dit Regiment de Vallei van Glencoe bezette, en, als macdonald onderzoek deed naar hun oogmerk, wierd hem geantwoord, dat het vriendelijk was, en dat men alleen beoogde de agterstallen van sommige slegt betaalde schattingen in te vorderen. Hierop stelde macdonald en zijne onderhoorigen alle agterdocht ter zijde, want daar zij zich aan de tegenwoordige regeering hadden onderworpen, was er inderdaad ook geen grond toe, en zij behandelden | |
[pagina 599]
| |
deeze benden 15 dagen lang met alle gastvrijheid. Des avonds van den zestienden dag bespreurde de jonge macdonald, dat de wachten verdubbeld waren, en hij meende eenige beweegingen onder het krijgsvolk te zien, waarvan hij de reden niet kon gissen. Hij deelde zijn argwaan aan zijn vader mede, doch de oude man trachtte het hem al boertende uit het hoofd te praaten. De jongeling riep echter des avonds zijn broeder ter zijde, en begaf zich heimelijk met hem onder het krijgsvolk, om te zien of hij iets ontdekken kon. Onder begunstiging van den nacht eene wacht nabij gekomen zijnde, hoorden zij den schildwacht tegen zijn makker zeggen, ‘dat het een beestachtig werk was, maar hunne bevelhebbers moesten er voor verantwoorden.’ Hierop vloogen de beide jongelingen in de grootste ontsteltenis oogenblikkelijk naar hun vaders huis, doch het bloedig bedrijf was reeds aan den gang. Toen zij dicht bij huis kwamen, hoorden zij het schieten der vuurroers, zij hoorden het gegil der wanhoop en zagen het huis omringd van gewapend volk. De oude macdonald kreeg een schot door het hoofd, terwijl hij met zijne vrouw lag te slaapen, en hetzelfde lot trof te gelijk een Hooglandsch Edelman, die hem was komen bezoeken, niettegenstaande hij een beschermingsbrief van den Koning in zijn zak had. De huizen der leenmannen en der onderhoorigen van het gezin wierden ook rondom bezet, en alle manspersoonen, die gevonden wierden, doodgeslagen. Hierop volgde eene plundering, en al de baldaadige wreedheid, die er bij het inneemen van eene Stad kan gepleegd worden, wierd hier uitgeoeffend. 't Is waar, men spaarde de vrouwen en kinderen; doch die niet van schrik gestorven, of bij misslag om hals gebragt waren, wierden naakt en bloot in een stikdonkeren nacht, welke daarenboven vinnig koud was, omringd van alle ellenden, naar buiten gejaagd in eene woestijn, die met sneeuw overdekt was. Als de dageraad aanbrak, kwam het gruwelstuk in al zijne snoodheid aan het licht. Acht-en-dertig vermoorde lijken lagen ten huize uitgesleept, en de vrouwen, welke niet eens poogingen gedaan hadden om te ontvlugten, vond men meestal doodelijk verstijfd door koude, of zieltoogende met haare kinderen onder heggen. Men meent dat nog een honderdtal van deeze ter slagting overge- | |
[pagina 600]
| |
geevenen het ontkomen zijn door de waarschuwingen, die hunne vrienden onder het krijgsvolk hun gegeeven hadden. Dit ijsselijk bedrijf is nimmer naar behooren onderzogt. De Koning trachtte den blaam van zich af te schuiven, door dezelve op de Schotsche Staatsgriffie te werpen, welke hij zeide dat zijne bevelen te buiten gegaan was. Doch verscheide omstandigheden, en inzonderheid de slapheid, welke in alle handelingen, deeze zaak betreffende, doorstraalde, maakten zulk eene verdediging gebrekkelijk en krachteloos. ‘De Koning, zegt burnet, zond bevel, om het stuk te onderzoeken; doch als men alle brieven, welke over deeze zaak geschreeven waren, inzag, en welke ik zelf geleezen heb, bleek het, dat er zoo veelen in deeze zaak ingewikkeld waren, dat des Konings zachtmoedigheid hem tot een gebrek wierd, en hij vergenoegde zich met meester van stair uit zijn dienst te zetten. Inderdaad het niet behoorlijk straffen van dit bedrijf was de grootste vlek van zijne regeering.’ De Vallei van Glencoe levert niet alleen de belangrijkste tooneelen van deeze gansche landstreek; overal vindt men rotzen en wouden, die de allerromaneskste schoonheden uitmaaken; maar hetgeen deeze gebeurtenis te aanmerkelijker doet zijn, is, dat zij is voorgevallen in dezelfde Vallei, die beroemd is als de Geboorteplaats van ossian, en men zegt, dat deeze Bard in derzelver wilde tooneelen zijne eerste dichterlijke verrukking gewaar wierd. Nabij dezelve ligt de landstreek van Morven, welke fingal, door zijne Jachten en zijne Oorlogen, tot een klassieken grond gemaakt heeft. |
|