Waarneeming, wegens de heilzaame werking van den braakwijnsteen, in eene krankzinnigheid; door J. Fr. Müller, Geneesheer te Lunenburg.
Eene Dame, tusschen de 40 en 50 jaaren oud, van een zeer teder en gevoelig gestel, bezwaard met een groot huisgezin en met veele huislijke onaangenaamheden, verviel in eene diepe zwaarmoedigheid, die allengskens tot krankzinnigheid oversloeg. Haar voorheen vriendelijk wezen wierd knorrig, en haare voormaalige werkzaamheid veranderde in eene rustelooze bemoeijing, waarin zij alles, wat onder haar bereik kwam, onder elkanderen vermengde en van de eene plaats naar de andere sleepte. Wanneer men haar de sleutels der huishouding, welke zij bestendig op zijde droeg, wilde ontneemen, sloeg deeze, anderzins zo zachtzinnige Vrouw, woedend om zich heenen, en rukte dezelve wederom naar zich. Voorts liep zij, in huis, half naakt rondom, en deed niet dan huilen en jammeren, over haare kinderen, enz.
Een oud eerwaardig Stahliaan had reeds alle zijne waaren te vergeefs uitgekraamd, en alle gewilligheid tot inneemen zodanig bedorven, dat de Lijderes thans, bij het toeneemen der ziekte, alles, wat naar Geneesmiddelen geleek, van zich stiet, en eindelijk zo mistrouwend wierd, dat zij thans niets dan Thee, en dat zonder melk, wilde gebruiken. Natuurlijk vermagerde zij deerlijk, onder al dat rusteloos omloopen en klaagen, zo dat zij 'er geheel elendig en verwilderd uitzag. Meermaalen had men getragt, haar een Braakmiddel toe te dienen; doch steeds te vergeess: ook had zij de aangelegde Spaanschevliegen woedend afgetrokken en weggegooid.
Als vriend van den huize hier dikwijls verschijnende, waagde ik het, haar, door bedrog, een Braakmiddel in te geeven, door, naamelijk, hetzelve met de Thee te vermengen. Men mengde hierom onder ieder kopje Thee, 't geen men haar met groote vriendelijkheid aanbood, een eetlepel vol van het volgende: