den wijsgeers, nieuwigheid naajaagende, en het geluk zoekende.
‘Ik bezogt, zegt hij, de dorpen in Vlaanderen, alleen, te voet. Wanneer ik tegen den nacht bij eene boerenwooning kwam, nam ik mijn sluit, speelde een van mijne vrolijkste deuntjes, en dit bezorgde mij huisvesting voor den nacht en lijftogt voor den volgenden dag.’
Te Geneve deedt hem een jong Engelschman, die door eene crfenis spoedig rijk was geworden, den voorslag om zijn Gouverneur te worden, 'er evenwel nevens voegende dat hij zichzelven wilde bestuuren of gouverneeren. Goldsmith nam het aan. Zij reisden eenigen tijd te zamen; doch in Provence gekomen zijnde, raakten zij in geschil, en goldsmith bleef alleen met zijne fluit, zijne eenige toevlugt.
Altijd te voet, altijd zijn gelag met kleine deuntjes betaalende, kwam goldsmith te Londen, toen hij negenëntwintig jaaren oud was, niets anders bezittende dan zijn fraai dichtstuk, de Reiziger, 't welk hij op zijne verre wandelingen hadt geschreeven.
In deeze groote stad uitgestooten, zonder vrienden, zonder bekenden, waar zou hij eene wijkplaats zoeken? In eene Apotheek; doch vergeefs bezogt hij ze allen; overal wees men hem van de hand, ter zaake van zijn Iersch accent; en, bij de Kruidmengkunde geene hulp vindende, wierp hij zich in de armen der Letterkunde. In 't eerst wierdt hij te work gesteld aan een Weekblad, de Bij genaamd, en schreef intusschen eene brochure: Onderzoek omtrent den tegenwoor digen staat der fraaie Letterkunde in Europa.
De Boekverkoopers behandelden hem onvriendelijk en betaalden hem nog slegter, en de ongelukkige man worstelde met ellende, wanneer johnson, die reeds het orakel der Letterkunde van zijn land was, eenigen zijner schriften las, alle verdienste daarvan doorzag, hem op zijne vliering ging opzoeken, en eensklaps zijn weldoener en vriend wierdt.
Goldsmith vertoonde, in dit eerste bezoek, aan johnson de vier eerste Hoofdstukken van zijnen Predikant van Wakefield, waaraan hij onlangs de laatste hand hadt gelegd. Deeze was 'er van verrukt, en zag goldsmith nooit, zonder hem te zeggen: ‘Werk uwen Predikant af.’
Het schouwspel van een goeden en eerlijken huisvader, van een eenvoudig verstand en zuiver gevoel, worstelende met tegenspoed, zonder andere steunzels dan zijne deugd en zijn geweeten, met even veel openhartigheids van zijne misslagen en zijnen moed spreekende, tot den laagsten trap des wederspoeds gedaald, in al wat hem dierbaar was gewond, ja vaneengoscheurd, vervolgens eensklaps gelukkig geworden, en eindelijk stoffe tot vreugde vindende in al wat hem bedroefd hadt: