Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijIets over den dans der ouden in het algemeen en de Orchesis en Pedema der Grieken, als ook over de nieuw uitgevonden Orchesische schoenobasis, of danskunst op de koord, van den heer Forioso, en de equilibre te paard van den jongsten Rinsbergen. Medegedeeld door A. Fokke, Simonsz.Dat de Kunst overal en ten allen tijde slechts eene nabootster der Natuur geweest is, blijkt ons ten klaarsten, in alle de oeffeningen, die wij door dezelve zien ter uitvoer brengen; heur voornaame bemoeijing is doorgaands, uit de Natuur ontleende voorwerpen, welke niet werkelijk in derzelver natuurlijken staat voorhanden zijn, in schijn aanwezig te maaken. Zij drukt, door navolging, dus altijd iets uit, wat ze te vooren in de Natuur opgemerkt heeft, en vormt door die uitdrukking een verschijnsel, welks oirsprongsbeeld daar ter plaatse, waar de Kunst het nabootst, eigenlijk afwezig is. - Deze aanmerking is, gelijk op alle de nabootsende Kunsten, ook op den | |
[pagina 562]
| |
Dans toe te passen, wiens oirsprongsbeeld insgelijks in de Natuur, doch op eene wijze, zeer verschillende van die, waarop ze door de Kunst gewijzigd wordt, reeds in de hoogste oudheid aangetroffen werd. - De Mensch is, onder alle de overige bezielde wezens, het meest geschikt om zijne gewaarwordingen en hevige gemoedsaandoeningen met geheel zijn lighaam en de beweging van alle zijne ledemaaten uit te drukken; zijn natuurlijke aanleg tot deze uit wendige uitdrukking zijner inwendige gevoelens vertoont zich ten duidelijksten in de hevige lighaamsbewegingen, welke, als onmiddelijke gevolgen van zijn door hartstogten ontroerd gemoed, deszelfs opbruissching bestendig vergezellen; zo zelfs, dat 'er geene natuurlijke noch door de kunst nagebootste gemoedsaandoening plaats kan hebben, zonder dat geheel het lighaam en elke van deszelfs ledemaaten zeer zichtbaar in dezelve deelen; hetwelk zelfs zo verre gaat, dat men een driftig spreekend mensch, of een' in ijver vervoerden Redenaar, ten eenemaal werkeloos maaken kan, door de beweging zijner handen te belemmeren.Ga naar voetnoot(*) Zodanige sterke aandoeningen, welke alle de deelen des lighaams tevens derwijze in beweging brengen, dat men derzelver schok niet in staat is te bedwingen, zijn voornaamlijk de hevige toorn en blijdschap; de overige hartstogten zijn zo levendig in derzelver uitwerksels niet; de eerstgemelde zijn ook bij alle Dieren, die in de vorming hunner uitwendige ledemaaten eenigzins naar den Mensch gelijken, op te merken; de toorn en blijdschap derzelve heeft ook eene zichtbaare uitwerking op de beweging hunner ooren, staart en pooten; het Paard, de Hond, de Kat en andere Dieren drukken zelfs, door de trippelende beweging hunner pooten, hunne blijdschap in eene soort van natuurlijken Dans uit. Deze Natuurdans, of die natuurlijke beweging des geheelen lighaams in eene groote verrukking, heeft de Mensch, reeds van ouds, vergezeld met zulke klanken, als tevens door derzelver melodie, of liever harmonie en overeenkomst met den natuurlijken Cadans (Rythmus) dier verrukte aandoeningen, en dus met zijn gevoel, best overeenkwamen. Van daar leest men in de oudste Geschiedverhaalen van Danssen bij godsdienstige of plegtige gelegenheden, welke alle aan de geheele verrukking van den geest dier Volken, wanneer zij zich in de nabijheid hunner Goden meenden te bevinden, toe te schrijven zijn; gelijk dan ook, bij alle onbeschaafde en eerst ontdekt wordende Natien, die zelfde trippelingen en verrukte lighaamsbewegingen, op een met dezelve overeenkomstig maatgeluid, aangetroffen worden. Deze zelfde soort van geestverrukking, | |
[pagina 563]
| |
ontstaande uit eerbied en vreugd van zich in de nabijheid van hunnen Beheerscher te bevinden, trof de Heer van braam ook bij de oirspronglijke Chineezen aan; immers hij verhaalt, dat hij bij zijn eerste gehoor bij den Keizer zag, dat deszelfs eerste Mandarijns hem door een Dans, die enkel in verrukking aanwijzende bewegingen der handen en ronddraaijen op de hielen, zonder den voet op te ligten, bestond, hunne hulde beweezenGa naar voetnoot(*). Wanneer men echter van diergelijke Natuurdanssen ergens iets geboekt vindt, dan verbeelde men zich niet, dat zij eenige overeenkomst zouden hebben met die, welke de Kunst in laatere tijden, en bij meer beschaafde Volken, uitgevonden heeft; deze zijn van een geheel anderen aart, en bootsten slechts in derzelver grondslagen, op eene zeer zwakke wijze, die natuurlijke verrukkingen na, om dezelve daar te wege te brengen, waar ze eigentlijk niet voorhanden zijn. - Maar onder deze natuurlijke trippelingen en bewegingen van natuurlijke blijdschap of geestverrukking moeten gerangschikt worden die Danssen, waarvan men bij de oudste Schrijvers en in de verhaalen der zeden van nog kunstelooze Volken gewag gemaakt vindt. Van dezen aart was dus in de eerste plaats de Dans van mirjam en heure Rijen, na den gelukkigen overtogt der Israëlieten over de Roode Zee; immers zij nam een bom (of trom) in heure hand, en haar volgden alle de vrouwen met bommen, al trippelendeGa naar voetnoot(†). Van denzelfden aart was ook de Dans der Dochter van jephtah, Richt. XI:34, en de Dans der Benjamieten, Richt. XXI:21, als ook de verrukte trippeling van david, wanneer lrij voor de weder aan de magt der Philistijnen ontrukte Ark uit huppeldeGa naar voetnoot(‡). Echter in zijnen tijd waren de speeltuigen, waar- | |
[pagina 564]
| |
mede die verrukte huppelingen vergezeld werden, bereids talrijker geworden; en de bom, of Tok, was reeds vergezeld met snaar- en blaastuigen. Dat michal zich aan deze opentlijke uitdrukking van blijdschap en geestverrukking ergerde, kwam voort van den trotschen aart, dien zij van heuren Vader saul overgeërfd hadde, daar zij deze huppeling van heuren Gemaal, te midden zijner onderdaanen, voor te gemeenzaam en zijn character te zeer verlaagend aanzag. In dit alles was echter nog geen eigentlijke Danskunst aan te treffen, even min als in de huppelingen der Egyptische Jongelingen en Maagden bij gelegenheid hunner Isisfeesten, noch in het springen der Vrouwen op den Liban, waarvan musaeus in zijne Hero gewaagt, waar hij zingt, dat 'er op het Volksfeest van Adonis geene Vrouw achterbleef, zelfs niet van die, welke op den top van den Liban, of Libanon, een gebergte in Syrie, dat zich van de Phoenicische Stad Sidon tot Smyrna in Coelosyria uitstrekte, al huppelend of danssend offeren. Ου λιβανου ϑυοεντος ενι πτερυγεσσι χοϱευϱων.
Noch zij, die op den top des geur'gen Libans springen.
Wordende de Liban meest door Venus Priesters bewoond. Eerst in laatere tijden, toen Griekenland in deszelfs hoogsten bloei was, onderwierp men aldaar de uitdrukking dezer natuurlijke beweging aan zekere regelen, en vormde eene kunst van gebaarde-uitdrukking, welke men, van εϱχομαι, ik wandele, of van οϱεγω, ik spreide uit, Orchesis noemde, wijl ze in eene voortgaande uitspreiding der ledemaaten naar zekere maat of tact bestond, doch nog niets met de sprongen en trippelingen der laatere Danssen gemeen had, behelzende alleen mimische of nabootsende gebaarden, waarmede ze alle gemoedsbewegingen op de maat konden uitdrukken. Plato beschrijft daarom, in zijn Boek over de Wetten, de orchesis, als bestaande in eene nabootsing van alle gebaarden en bewegingen, die de menschen konden maaken; een gedeelte derzelve wordt daarom ook wel Cheironomia, of kunstig handgebaar, geheeten. Dit nu was de kunst, die de wijze socrates, reeds hoog bejaard, zich eigen trachtte te maaken, ten einde door dat middel zijne lessen en gesprekken te meer levendigheid en indruk te verschaffenGa naar voetnoot(*). Het waren dus Hypokritische of nabootsende bewegingen, en men kan hier aan geene sprongen of lugtige trippelingen denken; de voeten kwamen 'er weinig bij te pas, dan alleen voor zo verre men met dezelve onder de orchesis voor- of achterwaards trad. Zelfs het woord saltare, waarmede de Romeinen deze orchesis overbragten, beduidde in dien zin niet anders dan wenken en tekens geeven, gelijk uit apule- | |
[pagina 565]
| |
jus af te neemen is, dieGa naar voetnoot(*), van Venus spreekende, zegt, dat zij dikwijls alleen met de oogen sprak, of krachtige en kennelijke uitdrukkingen deed, waarvoor hij het woord saltare almede bezigt. Et nonnunquam saltare solis oculis. Dat ook, in navolging der Grieken, de Saltatio, of Dans der Romeinen, slechts in enkele gebaarmaaking bestaan hebbe, kunnen wij daaruit opmaaken, dat zij die kunst dikwijls in lange afhangende en sleepende gewaaden oeffenden, welke den springenden en trippelenden Dansser grootelijks hinderlijk zouden geweest zijn. Suetonius zegt van caligulaGa naar voetnoot(†): Magno tibiarum et scabellorum crepitu cum Palla Tunicaque talari prosiluit et de saltato cantico abiit. ‘Hij kwam met een langen mantel en tot op de hielen afhangend kleed (op het tooneel) onder een groot gedruisch van fluiten en speeltuigen, en vertrok weder, na dat hij zijn lied uitgezongen had.’ En bij quinctilianusGa naar voetnoot(‡) vindt men zeer duidelijk deze gebaarmaaking omschreeven, waar hij den Redenaar vermaant, dat zijne gebaarden wel juist niet geheel gelijk aan die eens Danssers (Saltator) moeten zijn, maar dat 'er toch iets van deze oeffening onder vermengd behoort te weezenGa naar voetnoot(§). Van daar vindt men ook bij de Grieken gewaagd van zekere Danssen, welke verheven Characters moesten voorstellen, als de Achilles, de Phedra, de Rhodope. Deze soort van Danssen waren in den leeftijd van Keizer augustus in gebruik. Ook vindt men geboekt, dat de Cynische Wijsgeer demetrius, ten tijde van nero, diergelijke Danssen nog nooit in die volmaaktheid, als waartoe de Kunst dezelve wist te brengen, gezien hebbende, dezelve versmaadde, als enkel in belagchelijke gebaarden bestaande, die zeer raadzelachtig in derzelver uitdrukking waren; doch toen eens zeker groot meester in de Chironomie en Orchesis aan het Hof van nero, die mede een buitenspeurig lief hebber van deze soort van lighaamsoeffening was, zich o gedaan hadde, en deze, nadat hij de muziek had doen zwijgen, alleenlijk door gebaarden de liefde van Mars en Venus uitdrukte, riep de Wijsgeer verrukt uit: Ik hoor niet alleen wat gij vertoont, maar ik zie het; gij spreekt met uwe handen! Deze Kunst ging zo verre, dat men zelfs afgetrokken denkbeelden en redenwezens door | |
[pagina 566]
| |
dezelve wist uit te drukken. Sextus empiricus verhaalt, dat de Dansser, of Saltator, sostratus, welke in dienst van den Koning antiochus was, door zijn' meester bevolen wordende de Vrijheid te danssen, zulks weigerde, wijl die Vorst Priene, het Vaderland van dezen Dansser, aan zich onderworpen hadde; zeggende: Indedaad ik heb geen' lust om de vrijheid te danssen, terwijl mijn Vaderland de zijne verlooren heeft! Deze Orchesis was mede een der bestanddeelen der Gymnastica, of spelen en oeffeningen der jongelieden onder de Grieken, welke uit Orchestrica en Palestrica, Dans- en Vechtkunst, bestondenGa naar voetnoot(*). Uit de onderscheidene character-uitdrukkende lighaamsbewegingen der Orchesis verklaart lucianus, in zijne Verhandeling over de Danskunst, de Fabel van Proteus, die zich in allerleije gedaanten wist te herscheppen; houdende hem voor een uitmuntend Dansser der Oudheid. De uitvinding dier DanssenGa naar voetnoot(†) bij de Grieken schrijft theophrastus bij athenaeusGa naar voetnoot(‡) aan zekeren andron, van Catanea in Sicilien, toe, die, een Fluitspeeler van zijn beroep zijnde, het eerst onderstond om zekere character-uitdrukkende lighaamsbewegingen met de toonen zijner fluit te accompagneeren; van waar dit danssen Sikelizein, zo veel als Siciliseren, of op eene Siciliaansche wijze op de fluit speelen, geheeten werd. Cleophantes, van Thebe, zoude voords die Kunst aangekweekt, en aeschylus dezelve het eerst in zijne Tooneelstukken ingevoerd hebben; zo dat dan eigentlijk deze Orchesis uit Sicilien in Griekenland voortgeplant zoude zijn; waarbij nog op te merken is, dat het woord βαλλισμος (Ballismos,) waarmede de Grieken sommige groote Danssen, of Orchesische bewegingen van veele perfoonen tevens, benoemden, oirspronglijk Siciliaansch was, en in de Fransche woorden Bal en Ballet nog is overgebleeven. Het Eiland Creta was insgelijks beroemd uit hoofde der Orchesis of aloude Danskunst, welke aldaar geoeffend werd; en homerusGa naar voetnoot(§) vergeet niet, spreekende van meriones, welke een Cretenser was, zijne Danskunst te roemen, waarin hij derwijze uitmuntte, dat hij 'er de achting van alle de Grieken, en ook der Trojaanen, mede verwierf. Ook werd onder de beroemde Danssers bij de Grieken, ten tijde van den Trojaanschen krijg, geteld pyrrhus, de Zoon van achilles, die een Krijgsdans, naar hem Pyrrhica geheeten, uitvond, welke door van het hoofd tot de voeten gewapende Krijgslie- | |
[pagina 567]
| |
den moest uitgevoerd worden, terwijl zij geduurende dezelve allerleije kunstgreepen met hunne wapens ter uitvoer bragten. De Thessaliers waren zo groote vereerers dezer op maat gestelde lighaamsbewegingen, dat zij hunne Magistraatspersoonen met het voornaam opzicht over dezelve belastten, en van daar προορχμςηρες, of Dansopleiders, pleegen te noemen. Doch wij moeten hier alweder op de orchesis of gebaarmaaking het oog vestigen, en deze Danssen niet voor nietsbeduidende huppelingen aanzien; immers zij dienden zelfs in den oorlog, om de krijgslieden aan te moedigen, blijkens dit Opschrift, hetwelk burette aanhaaltGa naar voetnoot(*), zonder echter den Schrijver, waarbij men het aantreft, te noemen: Ε᾽ιλατίωνι τας εικονας ό δαμος, ευ ὀρχησαμένω την μαχην. Dat is: Het volk heeft deze beeldtenissen doen oprichten ter eere van ilation, omdat hij in den slag wel gedanst heeft. - Dus vertaalt burette deze plaats; doch zij duldt ook deze overbrenging: omdat hij den slag of strijd wel nagebootst heeft. Aristoteles houdt, uit hoofde dezer naauwkeurige gebaardekunst, den Dans van zijnen tijd voor niets anders dan eene nabootsing; immers in den aanvang van zijn Boek over de DichtkunstGa naar voetnoot(†) zegt hij: ‘dat de Dans zich van niets anders ter nabootsing bedient, dan van eene Cadans zonder Harmonie, (ρυθμος χωρις αρμονιας) en dat de Danssers, door verscheidene afgemeten gebaarden, de zeden, hartstogten en daaden der menschen uitdrukken.’ Plutarchus, in zijn GastmaalGa naar voetnoot(‡), wil, dat de Orchesis, of Kunst- en Character-dans, in drie Hoofddeelen bestaan hebbe, als 1) in den gang (φορα), welke eene beweging veroorzaakte, waardoor de Dansser in staat was eenige daad of hartstogt uit te drukken; 2) de gedaante (σχῆμα), welke eene houding des lighaams was, waarmede de gang besloten werd, (mogelijk datgeen, wat wij in de moderne Danssen attitude noemen) waarbij de Dansser stil hield, en de houding (of attitude) van een' Apollo, Pan of Bacchante aannam; en eindelijk 3) de aanwijzing (δειξις), zijnde eene soort van asbeelding door gebaarden, waardoor zij zaaken zeer kenbaar wisten aan te wijzen, als bij v. den hemel, de aarde, en allerleije zelfstandigheden. Echter, behalven deze eigentlijke Orchesis, of Kunstdans van enkele persoonen, waren 'er bij de Grieken, en bij de oude Volken in het algemeen, ook wel ronde Danssen bekend, die in trippelingen bestonden; men kan zulks afneemen uit de Beschrijving van een Schild bij hesiodusGa naar voetnoot(§), op welk zodanige Danssen uitvoerig worden asgebeeld; gelijk ook bij | |
[pagina 568]
| |
homerus, in zijne OdysseaGa naar voetnoot(*), waar hij de Danssen beschrijft, waarmede de Pheaceërs ulysses in het Hof van alcinous ont haalden. Dit danssen, hetwelk in springen en huppelen bestond, noemden de Grieken (welligt van het Hebr. halad) ἀλλεςαι, en was zeer onderscheiden van de kunstmaatige lighaamsbeweging, die zij ορχμσις heetten; doch de Romeinen hadden geen onderscheiden woord voor deze onderscheidene Kunsten, maar gaven die den gemeenen naam Saltatio, of Springdans, omdat zij eerder met het άλλεςαι der Grieksche Herders, dan met de kunstige Orchesis, bekend geraakt waren, op welke zij naderhand hun Saltatio almede toepastenGa naar voetnoot(†). Van deze soort van Huppeldanssen waren 'er insgelijks eene groote menigte bekend, van welke meursiusGa naar voetnoot(‡) 'er tot 200 optelt en volgends het Alphabet op eene Lijst brengt; doch hier verder in te treeden, verbiedt ons de plaats, en zoude ook den Leezer weinig nut baaren; gelijk wij, om dezelfde reden, ook niet dan ter loops hier zullen gewaagen van eene andere lighaamsoeffening, welke eigentlijk alleen in springen bestond, en waarbij de springers allerleije lighaamsverdraaijingen onder het springen wisten te maaken, om daardoor geweldige hartstogten uit te drukken; waarvan krato bij lucianusGa naar voetnoot(§) met versmaading zegt, dat het schandelijk is, een Mensch te zien, die alle zijne leden in de vreemdste bogten wringt, en zonder eenige reder traanen stortGa naar voetnoot(**). Deze soort van Springdans behoorde ook meer onder de Lighaams- dan wel onder de Kunst-oeffeningen, even als het loopen over een strak boven den grond gespannen Koord, hetwelk men σχοινοβασις (schoenobasis), νευροβασιςGa naar voetnoot(††) (neurobasis), Touw- of pees-loopen, pleeg te noemen; welke oeffening onder de Grieken, maar wel voornaamlijk bij de Hetruriers, in gebruik schijnt geweest te zijn; althands ten tijde van terentius schijnen de Koordloopers of Koorddanssers (even als thands nog bij ons op de Jaarmarkten) hunne kunst alleen op de openbaare Spelen of Volksfeesten vertoond te hebben, daar deze oeffening den Romeinen als iets vreemds voorkwam; waarover terentius, den Voorredenaar of Prologus van zijn Tooneelspel Hecyra, toen het ten tweedemaale ten tooneele gevoerd werd, deze woorden in den mond geeft: | |
[pagina 569]
| |
Hecyra est huic nomen fabulae. Haec cum data
Est nova, novum intervenit vitium et calamitas,
Ut neque spectari, neque cognosci potuerit,
Ita populus studio stupidus in Funambulo
Animum occuparat.
Dat is: ‘Dit Blijspel is genaamd Hecyra. Toen dit, nog nieuw zijnde (voor 't eerst) vertoond werd, is een nieuw beletsel en ramp in den weg gekomen, zo dat het noch gezien, noch zelfs bekend werd; zoo zeer vergaapte zich het volk, door een domme voorkeur, aan den Koordlooper.’ Men vindt vervolgends bij hyginus, horatiusGa naar voetnoot(*), plautus en juvenalis mede van die vreemde lighaamsoeffening melding gemaakt; en uit de woorden van pliniusGa naar voetnoot(†) schijnt afgenomen te moeten worden, dat ze oudtijds alleen in een voorzichtig vooren achterwaards loopen over een boven den grond gespannen touw, het lighaam in bestendig evenwigt houdende, bestaan hebbe; immers hij verhaalt, dat 'er te Rome een Elephant die kunst verricht, en over een gespannen koord achterwaards geloopen zoude hebben; hetwelk meer geloof baar is dan het verkeerd begrip, dat men weleer uit deze zijne woorden opmaakte, even alsof hij gezegd hadde, dat een Elephant, als thands de Koordedanssers, sprongen op de koord gedaan hadde; immers dit log, doch voorzichtig en zeer leerzaam dier, kan men wel onderstellen dat tot in zo verre door zijn' meester geoeffend kunne zijn geweest, dat hij zich op eene dikke koord op de vier breede pooten in evenwigt hebbe kunnen houden, en zo op dezelve langzaam en voorzichtig voor- en achterwaards treeden. Wanneer wij de eigene kracht en betekenis van de woorden der oude Schrijvers slechts wel begrijpen, vervalt dikwijls de meening, dat zij hunnen land- en stadgenooten, in een tijd, waarin de zaaken, door hen verhaald, niet oud en vergeeten waren, sprookjens en logens zouden hebben willen of kunnen diets maaken; te meer nog, daar hunne geschriften niet onder den gemeenen man, maar onder de edelste en gegoedste lieden, in gebruik waren. Na het verval van het Romeinsche Rijk zijn de Danssen, welken de Romeinen van de Grieken overgenomen hadden, | |
[pagina 570]
| |
door den inval der woeste Noordsche Volken bijna geheel verlooren geraakt, tot dat ze door de Italiaanen weder eenigzins opgedolven werden, wier Danskunst eene soort van samensmelting van de orchesis en hallesis of pedema, of den gebaarde- en trippeldans der Grieken, is. Na hen hebben de Franschen, in hunne groote Balletten en Kunstdanssen, de orchesis mede eenigzins nagevolgd, en wel vooral in de Ballets pantomimes. Terwijl de Engelschen, in hunne Countrydances, meer de hallesis der Grieken ten voorbeeld gekozen hebben. Voor onzen tijd echter schijnt de uitvinding eener Kunst bewaard geweest te zijn, welke de Schoenobasis met de Orchesis min of meer vereenigt, en daarom met recht den kunstnaam Orchesische Schoenobasis draagen mag; eene vinding, die wij almede aan eenen Italiaan verschuldigd zijn, naamlijk den Heer forioso van Napels, die, met zijnen Broeder en beide Zusters, tot groote voldoening en niet minder verbaazing van deskundigen, de moeilijke Hornpipe, of Engelschen Matroozendans, en verscheidene Characterdanssen, als daar zijn den Turkschen en Neger-dans, de Duitsche Wals en Allemande, en de in de Danskunst meest naar de orchesis zweemende en de hoogste uitdrukking bevattende Menuet, op twee parallel gespannen koorden, op de netste en bevalligste wijze ter uitvoer gebragt heeft: iets, dat hier te lande nog nooit te vooren door eenig Koordedansser, hoe beroemd ook, vertoond is geweest; waarom wij niet kunnen nalaaten, bij gelegenheid dat wij voorneemens waren iets over den Dans der Ouden samen te stellen, van deze zijne geheel nieuwe Danskunst op de koord, welke zich zo duidelijk van het eigentlijke en gewoone Koorddanssen onderscheidt, met lof te gewaagen. Immers de gewoone Koordedansser, welke sprongen hij ook doen moge, weet altijd zijn evenwigt te bewaaren door middel van den Baiancier, of Balansstok, en door het oog stipt op het kruis van de koord te vestigen; maar in de Orchesische Schoenobasis moet het evenwigt, door eene allersnelste wending des lighaams alleen, telkens behouden worden, wijl men, inzonderheid in de Menuet, Wals en Allemande, door de draaijingen van den dans, geduurig van oogpunt en plaats verwisselen moet; en dus, zonder de beide voor den gewoonen Koordedansser zo hoognoodige hulpmiddelen, naamlijk den balansstok en het oogpunt, niet alleen op één hooggespannen koord springen, maar alle de maaten der muziek, danspassen en lighaamshoudingen, welke in de gewoone Danskunst op den vlakken grond zelven moeilijk aan te leeren zijn, op twee koorden ter uitvoer brengen moet. Van omtrend dezelfde soort van mimisch orchesische Schoenobasis is de Equilibre te Paard, wijl het galoppeerende Paard hier de plaats van het gespannen touw in de gewoone Schoenobasis vervangt; maar inzonderheid is die Equilibre, zo als zij door den jongsten Zoon des Heeren lion kinsbergen, tot | |
[pagina 571]
| |
ieders, zelfs der Vreemdelingen (en dit zegt veel in dit vak) regtmaatige verwondering, geoeffend wordt, als hij het Character van een door den drank bevangen Soldaat met de natuurlijkste gebaarden uitdrukt, eene nabootsing van de mimische orchesis der Ouden; en wat nog daarbij 't opmerkelijkst voorkomt, en den jongen grooten Kunstenaar in dit vak inzonderheid vereert, is, dat hij alle deze natuurlijke mimesis op een beweegenden bodem, en wel op een galoppeerend Paard, verricht; eene Kunst, die men waarlijk, met horatiusGa naar voetnoot(*), te recht:
inaudita Cethegis,
aan onze Voorouders onbekend, mag noemen; doch waarin ons Land en onze Stad op dezen kinsbergen en deszelfs ijverige Familie, allen inboorlingen dezer Stad, die getoond hebben, de vermaardste Vreemdelingen, als daar zijn franconi en anderen, zo niet voorbij te streeven, ten minsten te evenaaren, inzonderheid mag roemen. Zo eindigt elk Verhaal, dat kunst of smaak bevat,
Altijd tot roem en eer van Amstels Waereldstad!
|
|