Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijKeurige waarneemingen over den vogel ibis, en het vermeende slangen-eeten van denzelven.(Volgens den Heer julius caesar savigny, Lid van het Egyptisch Institut.)
Te regt merkt buffon op, van de weinig - gevorderdheid in de Vogelkunde, met de kennis, die wij van de Viervoetige Dieren hebben, vergeleeken, gewaagende, ‘dat het, om des volledige kennis te bekomen, noodig zou weezen, de Vogels allerwegen te volgen, en eenen aanvang te maaken met de voornaamste omstandigheden van derzelver verhuizing te bepaalen, en onderrigt te worden van den koers, dien zij neemen, in alle de verschillende deelen van hunnen door- en overtocht. Het zal overzulks een werk | |
[pagina 549]
| |
van tijd weezen, en de aandagt van veele opeenvolgende eeuwen vorderen, om zo naauwkeurige kundigheden van het Vogelgeslacht op te doen, als wij van de Viervoetige Dieren bezitten. Om deeze onderneeming te voltooijen, moeten 'er bestendige waarneemers zijn, in elk land, waar de Vogels zich onthouden; dewijl het voor eenen reiziger onmogelijk is, ter plaatze waar hij doortrekt, genoeg tijds en opmerkzaamheids te besteeden omtrent alles, wat hier in aanmerking komt.’ Men mag deeze algemeene aanmerking met volle regt toepassen op den Egyptischen Vogel Ibis. Overzulks kunnen de gezette waarneemingen, deswegen gedaan door den Heer savigny, Lid van het Egyptisch Institut, niet dan welkom weezen; en deelen wij dezelve mede, ontleend uit diens Histoire Naturelle et Mythologique de Ibis; een Werk, onlangs te Parijs, met Plaaten, uitgegeeven.
Wanneer ik omtrent het einde van de maand September van het Jaar VIII den Nyl afvoer, na Rofetta reizende, zag ik de witte Ibissen voor de eerste keer; doch ik kon, ten dien tijde, ze niet volgen, noch ze mij ter naauwkeurige waarneeming aanschaffen; dit leedt drie maanden, en viel mij dit ten deele geduurende mijn verblijf in de ommestreeken van Damietta en Meuzalé. Omtrent dien tijd vertoonden zich nog veele zwarte Ibissen; doch de witte waren reeds zeldzaam geworden, en ik kon ze in geen aanmerklijken getale aantreffen dan in de nabuurschap van Kafr-Abou-Said, aan den stinker oever des Nyls, op drieduizend metres van die Rivier en twintigduizend van Damietta, in de streek van de uitgestrekte overstroomde gronden, welke zich tot het Meir Burlos uitstrekken, en in den winter weiden opleveren, waarin de Arabieren hun vee laaten graazen. Eenige Arabieren waren druk bezig op de jagt deezer Vogelen. 't Zijn deezen, die, van alle vleescheetende Dieren een sterken afkeer hebbende, de Ibis niet onrein agten, en het vleesch zo zeer roemen als dat van ander welsmaakend gevogelte. Schoon zij weinige van deeze vogelen schooten, vingen zij 'er veele, zo witte als zwarte, in netten: geduurende den hersst brengen zij deeze | |
[pagina 550]
| |
vogels, zonder koppen, in Neder-Egypte ter markt, en de markt van Damietta heeft overvloed van dat gevogelte. Menigmaalen werden mij de zwarte Ibissen leevend gebragt; de witte slegts ééns. Deeze Vogels toonden alle blijken van vermoeidheid, lustloos, weinig genegen om eenig voedzel te neemen. Zij hielden zich in eene staande gestalte, met het lijf bijkans horizontaal, met een geboogen hals en nederhangenden kop, doch zomtijds na de rechter of slinker zijde gekeerd, nu eens vooruitgestooken, dan teruggetrokken, naa den grond met de punt des beks geraakt te hebben. Zomtijds stonden zij op één poot. Zij waren niet zeer schuw; nogthans openden zij den bek, als 't ware om zich te verdeedigen, als ik met mijn vinger 'er nabij kwam; doch die snavel is, bijzonder bij den zwarten Ibis, al te zwak om eenigzins te bijten. De witte Ibis vliegt eenzaam, of in kleine schoolen van acht of tien; doch de zwarte, die veelvuldiger voorkomt, in grooter benden, wel uit dertig of veertig bestaande. Beide onderscheiden zij zich door eene sterke en hooge vlugt, en de borst-muskelen zijn ook zeer zwaar. Gelijk alle vogels van dit Geslacht, vliegen zij met den hals en de pooten horizontaal uitgestooken. Bij tusschenpoozen slaat de geheele vogelbende een hol en zeer kratzend geluid; dat der witte Ibissen is sterker dan dat der zwarte. Wanneer zij op een nieuw ontdekt land nederstrijken, ziet men ze verscheide uuren lang op dezelfde plaats, onophoudelijk met hunnen bek in den modder zoekende, en meestal digt bijeen. Zij springen nooit, maar loopen snel, stap voor stap. De Ibissen worden thans geteld onder de vogelen, die niet in Egypte broeden. Mogen wij op het berigt der Egyptenaaren afgaan, dan is de aankomst der witte Ibissen gelijktijdig met het eerste wassen van den Nyl; derzelver getal schijnt toe te neemen met het water der Riviere, en desgelijks 'er mede te verminderen; en alle verdwijnen zij, als de overvloeijing geëindigd is. Hierom mogen wij derzelver verhuizing omtrent het begin van Messidor (24 Junij) bepaalen, 't welk ten naastenbij overeenkomt met den tijd, door den Heer bruce voor deezer Vogelen komst in Ethiopie be- | |
[pagina 551]
| |
paald.Ga naar voetnoot(*). Het schijnt, dat zij in Egypte, althans in de Delta, omtrent zeven maanden vertoeven. Eenige agterblijvers waren nog te Kafr-Abou-Said, op den 24sten van Nivose (14 Januarij.) - De zwarte Ibis blijft 'er waarschijnlijk dezelfde lengte van tijd, maar komt laater, en keert ook laater terug. Wij mogen vermoeden, dat deeze Vogels zich eerst na de laagste gedeelten des lands begeeven, die het eerst overstroomd worden, en dat zij vroegst het hun geliefde voedzel vinden in het binnenste van de Delta; doch dewijl het water meerder diepte en grooter uitgestrektheid bekomt, door den dagelijkschen voortgang der overstrooming, zijn zij genoodzaakt na hooger gronden te wijken, wanneer zij den Nyl naderen, en in de rijstvelden omzwerven, of zich onthouden bij de dorpen, of oevers der kanaalen, of de smalle dijkjes, die de meeste bebouwde plekken omgeeven. Wanneer de wateren de grootste hoogte beklommen hebben, en nu allengskens beginnen te vallen, volgt de Ibis die afzakking, en keert 'er langzaam van terugge. - Dit is de gunstigste tijd om deeze Vogelen te vangen, en waarin de Vogelaars het meest hunne netten spreiden, en daarmede aanhouden, tot dat deeze Vogelsoort Egypte geheel verlaat: want zij vliegen in schielijke opeenvolging weg, uitgenomen eenige weinige, die na het binnenste van de Delta terugkeeren, wanneer de wateren bedorven worden door zich met die der meiren te vermengen. Wij voegen nog verkort hier nevens, wat deeze Waarneemer zegt van het Slangen-eeten der Ibis-vogelen. Den krop of de maag der Ibissen openende, vondt hij 'er schelpen in, deels geheel, deels in stukken. Te denken is het, dat de Vogels die inzwelgen, gelijk zij ze vinden; hun snavel is niet sterk genoeg om de schelpen te breeken, doch het inwendig maaggestel weet ze te vermaalen. Veelvuldige waarneemingen hebben mij geleerd, dat de Vogels, die zich aan de oevers der rivieren onthouden, zeer sterk van ingewanden en maag zijn: schoon voorzien van een bek, in staat om kruipende dieren te dooden, geeven zij aan schelpdieren de voorkeuze boven allen ander voedzel. Dit is het geval | |
[pagina 552]
| |
des Kraanvogels; en ik kan, op gronden van ondervinding, verklaaren, dat, op dezelfde plaatzen en ten zelfden tijde, de sterke maag des Kraanvogels steeds vol schelpen was, terwijl ik in de veel zwakkere maag van den Reiger alleen visch aantrof. Voorts betoogt de Heer savigny, dat de zwarte Ibis dezelfde is met den Tantalus falcinellus van linnaeus, gevolglijk niet bij uitsluiting eigen aan Egypte, en zeker niet overgegeeven aan lust om Slangen te dooden en op te eeten. De overeenkomst der oude beschrijvingen, alsmede van de gedroogde en gebalzemde Vogelen met de leevende nu voorhanden, doet ons dit besluit opmaaken; schoon men de opgehaalde gevegten deezer Vogelen met gevleugelde Slangen onder de fabelen moet rangschikkenGa naar voetnoot(*). Daarenboven merkt de Heer savigny te regt op, dat de tegenwoordige bewooners van Egypte niets weeten van de veronderstelde liefhebberij der Ibis-vogelen om zich met Slangen te voeden: eenpaarig bevestigen zij, dat zij dit Vogelgeslacht nimmer eenig ander voedzel zagen gebruiken dan visch, wormen of schelpen, en zomtijds een weinig graan. - De bijzonderheid, dat men stukken van Slangen nu en dan gevonden heeft in Mummis, met de overblijfzels van Ibis-vogelen, kan toevallig weezen, of moet daaraan worden toegeschreeven, dat men, verscheide Slangen onder de heilige dieren geteld hebbende, derzelver overblijfzelen zorgvuldig bewaard heeft; doch kan nimmer ten bewijze strekken, dat zij het voedzel uitmaakten van den Vogel, bij welken men ze aantrof. In de Mythologische Historie van de Ibis, merkt de Heer savigny op, dat de Slangen-soort, Cerastes geheeten, die, blijkens de oude gedenkteekenen, met deeze voor heilig gehoudene Vogelsoort voorkomt, ter oorzaake van de twee hoornagtige uitltekken aan den kop, gemaklijk | |
[pagina 553]
| |
voor gevleugeld kan zijn aangezien. De treffende tegenoverstelling van dit kruipend Dier met de Ibis kan ook aanleiding gegeeven hebben tot het volksbegrip van den gezetten afkeer tusschen beiden, 't welk zeer ligt vergroot werd tot daaden van openlijke vijandschap. De Ibis is een onschadelijke Vogel; de Cerastes zeer beschadigend. De eerstgemelde onthoudt zich aan de vrugtbaare oevers der rivieren, of overstroomde en vrugtbaare velden; terwijl de laatstgenoemde gevonden wordt in verschroeide en woeste streeken. De een is een zinnebeeld van vertrouwen en welvaaren; de ander van kommer en dringenden nood. De Ibis schijnt alles te belooven; de Cerastes alles te weigeren. Deeze wordt zo zeer gevleid en gestreeld, als de ander gehaat en gevreesd. Beiden werden zij door de Egyptenaars zeker aangezien voor veelvermogende Dieren; beiden werden zij vereerd, en in zinnebeeldige voorstellingen zamengevoegd; en beiden vertoonen zij alsnog een leevendig afbeeldzel van de uitersten in Egypteland, waar dood en leeven zo nabij elkander komen, en onbegrensde overvloed niet zelden de voorlooper is van volstrekte behoefte. - Indien wij nog een stap verder gaan, en de verschijning van de Ibis verbinden met de overvloeijing van den Nyl, en de onmeetbaare zegeningen, daaruit herkomstig, de herleeving der bloemen, de frisheid der lugt, en als een nieuw bestaan, - terwijl men, aan den anderen kant, het vertoon van de Cerastes kan gelijk stellen met het jaargetijde vol schroeijende hette, vergezeld met zengende winden, die het gelaat des aardrijks schroeijen, - zullen wij de Egyptische Beeldenspraak genoeg verstaan. |
|