hij 'er dan de Invaliden, aan welke hij vraagde, of ze alleen waren? Het antwoord was, dat de Kanceliers gekomen waren. ‘Laaten ze binnenstaan,’ sprak peter. De Kanceliers verschijnen; hij vraagt hun na hun werk, neemt zijne gewoone plaats, en onderzoekt verscheiden stukken. Wanneer hij over een vonnis voldaan was, vergenoegde hij zich met het stellen van zijne gewoone onderteekening (pitre); indien hij het niet goedkeurde, schreef hij op den kant: kwalijk gevonnisd. Terwijl hij met de herziening van de pleitgedingen zich onledig hieldt, liepen de Invaliden door de stad, om den Raaden kennis te geeven van des Czars verschijnen in de Vergadering; in allerijl begeeven deeze zich derwaarts. Peter, den eersten ziende binnentreeden, verlaat zijne plaats, treedt hem deftig te gemoet, geeft hem wakker stokslagen, en doet hem eene ernstige bestraffing. Het zelfde hadt plaats ten aanzien der volgenden. 't Laatst van allen kwam 'er een Admiraal, die, van wegen zijne hooge jaaren en lichaamszwakheden, naauwelijks gaan konde. Door de Schildwagt onderrigt wat 'er gebeurd was, valt hij op zijne knieën, en roept van verre den Czar toe: ‘Batuschka (Vader) indien gij mij even als de voorgaanden afrost, zal zulks mijn dood zijn!’ - ‘Staa op, goede oude man,’ hernam de Keizer: ‘de wet, die de aanhoudende tegenwoordigheid der Raaden gebiedt, is niet op u toepasselijk. Gij hebt mij gediend, en uw tijd is meer dan verstreeken. Ik heb u hier niet geplaatst, dan opdat gij een ruimer bestaan zoudt hebben; maar deeze snaaken zijn in hunnen pligt geheel te kort geschooten, en ik heb hun eene les gegeeven. Wat u aangaat, blijf of gaa, naar uw welgevallen.’