ze onvoeglijke gewaarwordingen in de ziel verwekken; of wanneer derzelver herhaaling zo veelvuldig is, dat zij aanloopen tegen de redelijker en noodzaaklijker najaagingen, tegen de noodige of nutte bezigheden des leevens, en de weezenlijke pligten van den Godsdienst.
De Mensch vindt zich onvermijdbaar blootgesteld aan veel ongemaks en ramps, aan veel kwaads, zo natuurlijk als zedelijk. Zijn Schepper wil, dat hij, te midden van deeze, door tusschenbeiden komende uitspanning opgebeurd worde. De goede en gunstrijke god, die hem gemaakt en in deezen Proefstaat geplaatst heeft, schept genoegen in hem wel te vrede en gelukkig te zien; - te zien, dat hij de middelen tot geluk, voor hem verordend, met een dankbaar en vrolijk hart geniete. Doch dan hebbe men te bedenken, dat alle deeze bronnen van vertroosting en vermaak, hem door de Godheid geopend, verondersteld moeten worden eenigermaate te deelen in den aart en de natuur van derzelver Oorsprong; dat ze zuiver, kiesch, onschuldig en deugdzaam zijn; en, bij gevolge, dat geene Genietingen gods goedkeuring wegdraagen, dan die den stempel deezer beminnelijke characters draagen.
Uit deeze beginzelen vloeit, bij de wettigste gevolgtrekking, voort, dat alle die Vermaaken en Uitspanningen, welke, schoon niet daadlijk kwaad in zichzelven, nogthans, of rechtstreeks of zijdelings, tot Ondeugd aanprikkelen; welke allengskens de ziel wendig maaken van nuttige, loflijke en ernstige najaagingen; die bij trappen, hoe klein ook, de aandrift daartoe verminderen en de veerkragt verslappen; welke een wansmaak verwekken van deugdsbetragting en werken van Godsdienstigen aart; welke te wege brengen, dat men geen genoegen vindt in de bedaarde geneugten des huislijken leevens, en een afkeer krijgt van de noodzaaklijke pligten van stille overdenking en zelfonderzoek; - dat, zeg ik, alle die Vermaaken en Uitspanningen noch zuiver, noch kiesch, noch onschuldig, noch met de deugd bestaanbaar zijn; dat zij ongeoorlofd, schadelijk en gevaarvol voor de ziel moeten gekeurd worden; en dat men met dezelve in geene naauwe verwantschap kan treeden, zonder Liefhebbers der Wereld en Vijanden gods te worden.
Zal, naa deeze bedenking wel overwogen te hebben, de gezagvoerende stem der waarheid ons niet dringend doen bekennen, dat, indien wij mogen oordeelen over de natuur en strekking der hedendaagsche Vermaakneemingen en Uitspanningen, uit den tint, welken zij geeven aan het Volkscharacter in 't algemeen, dezelve, voor verre het grootste gedeelte, onder het vonnis der afkeuringe en veroordeelinge vallen? naardemaal aan derzelver heilloozen invloed grootendeels moet toegeschreeven worden die onbehaagelijke beuzelagtigheid en verwijfdheid van zeden, dat volslaagen gebrek van bedagtzaamheid en standvastigheid, die algemeene ontbinding van vaste,