gen, door oppassing en liefkoozing de zulken aan zich te verbinden, die voor getrouwheid en gehoorzaamheid vatbaar waren, opdat hij hen tegen schadelijke en wilde beesten mogt aanvoeren. Van hier dat het opvoeden van den Hond al vroeg 's menschen aandagt heeft gewekt; en de uitslag daarvan was, de verovering en het vreedzaam bezit der Aarde.
Den meeste Dieren is de Natuur gunstiger geweest dan den Mensch, ten aanzien van vlugheid, snelheid en sterkte, en heeft hem van betere wapens voorzien. Hunne zintuigen (en vooral dat van den Reuk) zijn volmaakter: een wakker en handelbaar geslagt in onze belangen over te haalen, wiens scherpe reuk een van deszelfs bijzondere eigenschappen is, was derhalven zoo veel als het verkrijgen van eene nieuwe begaafdheid; en deeze leevende verbetering, door de hand der Natuure ons gebrekkig riekvermogen aangeboden, verschast ons nieuwe hulpmiddelen van oppermogendheid. De Hond, den Mensch steeds getrouw, zal een gedeelte zijns gebieds handhaaven, zal eene zekere maate van meerderheid boven de overige Dieren immer behouden. Hij regeert aan 't hoofd eener kudde, en wordt beter gehoord dan de stemme des Herders; veiligheid en tucht zijn de vrugt zijner waakzaamheid en werkzaamheid.
In uitgeoreide streeken, tot het voeden van Schaapen en ander vee eeniglijk bestemd, kan men ontelbaare kudden over die ruime velden zich ginds en herwaarts zien verspreiden, in schijn zonder bedwang; doch hun waakzaame behoedende Hond, onder het opperbestuur des Herders, voorkomt hun afdwaalen, geleidt hen van het eene gedeelte hunner weide na het ander, het indringen eens vreemdelings niet gedoogende. Indien de Herder t'eenigen tijde van de kudde afweezig zij, verlaat hij zich, omtrent haar bij elkander blijven, op den Hond; en zoo ras de Herder het welbekende zein geeft, geleidt haar dit getrouwe schepzel tot haaren meester, hoewel op een aanmerkelijken afstand. Schaapen en Runderen zijn een volk, aan zijn bestuur onderworpen, welk hij voorzigtiglijk verzelt en beschermt, nimmer tegen hen geweld gebruikende, dan alleen ter bewaaringe van vrede en goede orde; doch in eenen oorlog tegen zijne vijanden, of wilde Dieren, stelt de Hond zijnen moed en vernuft in hellen dag ten toon. Zoo ras de hoorn of de stemme des Jaagers onraad verkondigt, vertoont hij door zijne beweegingen en blaffen zijne onverduldigheid; en wanneer des Honds natuurlijke en verkreegene talenten zamenspannen, wanneer hij geleerd heeft zijne vuurigheid te beteugelen en zijne beweegingen te regelen, dan jaagt hij kunstmaatig, en is altijd van de overwinning verzekerd.
De Hond mag gezegd worden het éénig Dier te zijn, wiens getrouwheid onveranderlijk is; die, zijnen meester al-