| |
Beschrijvende schets van de stad Koppenhagen en de zeden der inwoonderen.
(Volgens den Hoogleeraar olivarius, van Kiel, in Holstein.)
(Vervolg van bl. 650 des voorigen Deels.)
In Koppenhagen zijn de straaten wel gelegd en worden goed onderhouden. Bijkans overal ontmoet men zijdpaden, voor de voetgangers geschikt. De naamen der straaten zijn zeer leesbaar op derzelver hoeken geschreeven: beter zouden de straaten kunnen verlicht weezen: de huizen zijn met uitsteekende talletters genommerd. Weinig uithangborden vindt men, die het oog beledigen, of de veiligheid der voorbijgangeren dreigen. Twee of drie jaaren geleden kwam daar ter Stede weeklijks een blad uit, getiteld, de Vriend der Politie. En Koppenhagen mag, ten deezen aanziene, tot een voorbeeld strekken aan alle groote Steden van Europa.
Tot den jaare 1794 mogt deeze Hoofdstad van Deenemarken roemen op een der eerste Paleizen van Europa; het was, mogelijk, naast aan Caserta, het rijkste en heerlijkste van alle Paleizen, in den tegenwoordigen tijd gebouwd. Dit gevaarte, welks verbaazende grootte reeds de stormen van eene halve Eeuw verduurd hadt, werd een prooi der vlammen, die 't zelve in éénen nagt verdelgden. De uitgestrekte ruinen worden thans, als 't ware, bezogt, even gelijk vreemdelingen te Rome die van het Coliseum bewonderen; waardige en heilige overblijfzels in de oogen des Kunstenaars en in die des Wijsgeers, die daarin beschouwen de nietigheid van aardsche grootheid en kunst. De groote Ridderzaal was verbaazend pragtig; smaak en kunst hadden, als 't ware, zich uitgeput om dezelve te versieren.
Betreuren de Rijken en Grooten in Deenemarken de verwoesting van het éénig Gedenkstuk, 't welk zij voordeelig konden vergelijken met die van andere Landen, en 't geen
| |
| |
waarschijnlijk nimmer, in deszelfs ouden luister, zal hersteld worden; de Burger, het Volk, beschreit, met veel bitterder traanen, den verschriklijken brand, welke op den 5den Junij des Jaars 1795 uitborst, en woedend aanhieldt tot den 7den, ondanks allen betoon van moed en ijver in het aanwenden der bluschmiddelen.
In alle groote ongelegenheden schijnt 'er een noodlottige invloed te heerschen, welke dikwijls het oog des naauwkeurigsten waarneemers ontglipt, en die desniettemin, onafhangelijk van de algemeene verwarring en verbijstering, daardoor veroorzaakt, eene van de voornaamste oorzaaken is. Zonder dit in 't oog te houden, valt het bezwaarlijk te begrijpen, dat de maatregels, genomen om de bovengemelde Branden te stuiten, hoe kragtig ook, niet in staat waren om den voortgang der vlammen te beletten.
De brand in het gemelde Paleis werd op de vijfde verdieping ontdekt; welhaast bereikte de vlam eene plaats, waar eene groote menigte planken, balken enz. lag, alles zeer droog, en bestemd om eenige daaromtrent gelegene gedeelten te herstellen; die verzameling diende tot voedzel voor de vlammen, en verspreidde den brand allerwegen met eene ontzettende snelheid.
De groote brand ontstondt in het Arsenaal des Zeeweezens, omtrent een jaar naa dien in het Paleis; dezelve borst uit te midden van de brandbaarste stoffen, als hout, koolen, pek, teer, touwwerk, enz. Een vrij sterke wind voerde deeze zo ligt brandbaare stoffen op de daken der huizen, droog door de zomerzon, en pakte dezelve voornaamlijk opeen op den tooren van de St. Nicolaas Kerk; de val van dien tooren zette een geheelen hoek der Stad in brand; omtrent 943 huizen werden aangestooken door den verpletterenden val van dit hooge Gothische gevaarte.
Maar gelijk 'er geen geluk zonder eenig inmengzel van ongeluk schijnt te bestaan, zo is 'er ook geen ongeluk of het gaat met eenig geluk gepaard. De nieuwe straaten zijn over 't algemeen wijder, de nieuwe huizen beter gebouwd; en daar het afgebrande Stadsgedeelte het minst fraaije was, maakt het thans een beter vertoon, en over 't geheel zo goed, als men 'er ergens een aantreft. Terstond werd 'er eene regelmaatigheid bij het herbouwen verordend, strekkende om teffens vastigheid en sterkte te geeven. Het is, als 't ware, een Phoenix, met nieuwen glans uit de assche verreezen.
Op den weg na Koppenhagen die Stad van Hamburg naderende, verdienen twee voorwerpen bovenal de aandagt des reizigers. Het eerste is de fraaije kleine Stad Christianfeld, gelegen tusschen Hadersleben en Coldingen: dezelve werd gesticht door de Moravische Broederen: men drijft 'er allerlei handwerken. Het tweede zijn de Graftombes der Koningen
| |
| |
van Deenemarken, te Roschild. Een post, of acht mijlen van de Hoofdstad, treft men deeze overblijfzels van aardsche grootheid aan.
De kosten van 's Konings Huishouden, welke gereezen waren tot 200,000 Rijksdaalers, zijn thans tot op bijkans de helft gebragt; en gevolglijk zijn veele kostbaare Officien voor een aantal jaaren onbekleed. Die der huishouding van den Kroonprins zijn nog veel minder in getal. De Kapel, waarin de muzijk uitsteekend is, heeft bij de vijftig Muzijkanten. Meer dan 200 Paarden telt men op de Koninglijke Stallen.
De Krijgsbezetting bestaat uit zes Regimenten voetvolk, de Lijfwagt te voet, de Lijfwagt te paard, een Corps Artilleristen, twee Bataillons ligt voetvolk, een Corps Mariniers en een Squadron Huzaaren, 't welk met elkander 10,000 man bedraagt, wanneer de Corpsen voltallig zijn. Hier mag bijgevoegd worden het Burger-krijgsvolk, welks Bevelhebbers door den Koning verkoozen worden; de Colonels en Capiteins hebben den rang van Legerofficieren.
De Sterkte, Frederikstad geheeten, aan de eene zijde verdeedigd door de batterijen van het Arsenaal, beschermt den ingang van de haven, waar egter nog eene andere batterij ligt, alsmede een aantal platbodemde vaartuigen. Het staat den vreemdelingen niet vrij, in de twee Zee - arsenaalen te gaan, buiten een bijzonder verlof van den Koning; en mogen de Ingezetenen 'er ook niet binnen treeden, dan met verlof der Regeeringe. De Arsenaalen vindt men op twee onderscheidene plaatzen, en naar het verhaal van vreemdelingen, die ze gezien hebben, zijn ze zeer uitsteekend. De Heer ramdohr spreekt 'er dus van, in zijne Reize door Duitschland enz. ‘Wij zagen een aantal groote gebouwen, geplaatst tusschen schepen, die gebouwd werden; magazijnen, kraanen, bruggen, en voltooide schepen. Een zeer groot getal werklieden zette leeven en woeligheid bij aan het tooneel. Het getal der timmerlieden en handlangers alleen beliep 1600. Men bragt mij in een gebouw, waar men een schip op spanten zette. De lengte en wijdte van dit gebouw waren geschikt om een schip van linie te bevatten.’ Voorts meldt dezelfde Schrijver, een verhaal gegeeven hebbende van het heerlijk gezigt der Haven, en de doortochten na de kanaalen enz. ‘Indien iemand wenscht de hoegrootheid van menschlijke kragt en vernuft te zien, die vervoege zich na Koppenhagen, en zie de Arsenaalen en Dokken!’
Bijzondere woonplaatzen zijn voor de Zeelieden bestemd. bestaande uit kleine huizen van één of twee verdiepingen; zij maaken verscheide straaten nabij de haven uit. Omtrent 6000 Zeelieden met derzelver Gezinnen woonen 'er, alsmede eenige Officieren, met bijzonderen last en magt bekleed om de goede orde te bewaaren. De matroozen worden wel betaald, en.
| |
| |
ontvangen hunnen meesten voorraad in eetwaaren; terwijl de soldaaten slegts zes stuivers daags krijgen, het brood 'er onder gerekend; de grenadiers krijgen iets meer. De jaarwedde van een Commandeur is 1848 Rijksdaalers; een Colonel trekt slegts 1740. De tweede Lieutenant in de Zeemagt heeft 192 Rijksdaalers, en een Lieutenant in de Armée 185.
Een Tijdschrift, uitkomende onder den titel van de Deensche Minerva, verschaft ons eene waarneeming, welke op waarheid schijnt te rusten. ‘Het is,’ luidt zijne taal, ‘eene erkende zaak, of zou althans gemaklijk beweezen kunnen worden, dat geen Volk met meer deelneemings en gelukkiger uitslag op de frisheid en gezondheid der scheepsspijze heeft acht gegeeven, dan de Deenen. De Engelschen alleen geeven zo gezonde spijzen mede, en in zulk een overvloed; maar geen Volk heeft zich meer moeite gegeeven, om orde, zindelijkheid en netheid te bewaaren. Het zelfde mag gezegd worden van de beschikkingen omtrent de zieken of gewonden. De kleeding krijgen zij voor een zeer geinaatigden prijs; de Zeelieden worden in Deenemarken niet als gevangenen behandeld. Het getal der gestorvenen aan boord der Deensche schepen, geduurende de laatste negen jaaren, geeft genoegzaam getuigenis van de heerlijke inrigtingen, welke op onze schepen plaats hebben.’
Koppenhagen heeft eene Universiteit, welke zeer goed en rijklijk bezorgd is. Dan het is eene onde inrigting, welke, ondanks een aantal ingevoerde hervormingen, nog al te veel trekken behoudt van den tijd, wanneer dezelve eenen aanvang nam. - 'Er zijn acht - en - twintig Hoogleeraars; vier in de Godgeleerdheid; vijf in de Regtsgeleerdheid; een gelijk getal in de Genees- en Heelkunde; de overigen zijn Hoogleeraars in de Wijsbegeerte, dit woord in eene zeer ruime beteekenis genomen: want daar is 'er slegts één, die de Wijsbegeerte volledig afhandelt; een ander behandelt in uitgestrektheid de Belles Lettres in het Fransch. - Alle Weetenschappen worden hier geleeraard, misschien ééne of twee uitgezonderd; en alle de Hoogleeraars hebben zich bekend gemaakt door geleerde Werken; eenigen zich een naam verworven, die door geheel Europa klinkt. - 'Er zijn omstreeks de 700 Studenten; en in 't algemeen mag men zeggen, dat de kweekelingen op deeze Academie wel onderweezen worden; zij moeten een streng onderzoek doorstaan over onderscheidene behandelde onderwerpen, die op de Hoogeschoolen in Duitschland maar al te zeer verzuimd worden, als de Geleerde Taalen, de Wis- en Starrekunde.
'Er zijn verscheide inrigtingen, bij welke een groot aantal Studenten voor niet wordt gehuisvest. en waar zij, gelijk audere Bursaalen, een klein jaargeld trekken, tot ondersteuning in het voortzetten hunner Letteroefeningen. De Scholieren
| |
| |
krijgen, bij hunne komst op de Academie, eenig geld, op de School voor hun weggelegd, bij het volbrengen van hunnen loop aldaar. Dit ontstaat uit oudermaakingen; en zijn 'er eenige andere, welker doel is, om zodanige Studenten, als de vereischte beproevingen ondergaan hebben, de middelen te verschaffen om hunne Letteroefeningen voort te zetten, door het reizen na en het verblijf in vreemde Landen. Dit is ook doorgaans het geval op de Universiteiten van Duitschland. Veelen gaan, in hun laatste jaar, na Londen, Parijs, of verder: zelden, egter, zetten zij hunne stappen na Zweeden of Rusland; nooit bezoeken zij Noorwegen.
De Boekerij der Universiteit te Koppenhagen is zeer talrijk in boeken, doch wordt voor van geene groote nuttigheid aangezien; het aantal van nieuwe werken is zeer gering, en veele der ouden zijn niet voltallig in deelen. Men schijnt voor een beginzel aangenomen te hebben, en misschien niet zonder grond, dat eene Boekerij, zo volkomen, als die des Konings, genoegzaam is voor eene Stad als Koppenhagen: dan in de Universiteits Boekerij treft men een zeer belangrijk artikel aan, te weeten eene verzameling van IJslandsche Handschriften, waarvan 'er veele nog onuitgegeeven zijn.
Omtrent 7000 Planten telt men in den Kruidtuin; zij zijn uit alle werelddeelen bijeenverzameld. Alle dagen staat dezelve voor de beoefenaaren der Plantkunde open. Studenten, die Kruidboeken wenschen aan te leggen, vinden gelegenheid om Planten daartoe te bekomen.
Het Kabinet der Natuurlijke Historie is zeer uitgebreid, en behelst een aantal zeldzaame en kostbaare stukken. Inzonderheid is de verzameling van Slangen zeer groot. Veele der Insecten zijn 'er aangebragt door de Reizigers na Arabie, niebuhr enz. De verzameling van Berg en Delfstoffen bevat meest alle bekende soorten, en eenige tot nog toe onbeschreevene: zij zijn gerangschikt naar het Stelzel van werner. Het Kabinet staat ééns ter weeke voor allen open.
De Universiteit heeft desgelijks een Laboratorium voor de Scheikunde, en een Amphitheater ten dienste der Ontleedkunde.
Onafhangelijk van de Universiteit, bestaat 'er eene Academie der Heelkunde, gevormd door beroemde en uitsteekende Hoogleeraaren.
De Veeärtzenij-school is in vrij hooge achting, doch strekt zich niet uit, even als in Oostenrijk en Saxen, tot alle hoefsmeden. Genoegzaam heeft men het gekenrd, elk Gewest des Rijks te verpligten om één Leerling herwaards te zenden; doorgaans beloopt derzelver aantal veertig.
De voornaamste Geleerde Maatschappijen of Societeiten zijn: de Academie der Weetenschappen; de Societeit voor de Historie en de Noordsche Letterkunde; de Academie der Belles
| |
| |
Lettres; de Societeit der Land - Huishoudkunde; de Koninglijke Societeit der Medicijnen; de Societeit der Geslacht- en Wapenkunde, welke een beknopt Berigt uitgeeft van de Edele Familien, met Afbeeldingen van derzelver Wapens; de Societeit der IJslandsche Letterkunde, welker oogmerk is, om berigtgeevingen te verspreiden, bovenal over de Huishoudkunde, onder de IJslanders, door de stukken in dier eigen landtaale uit te geeven; de Societeit der Natuurlijke Historie; de Societeit der Scandinavische Letterkunde, ingesteld om de Geleerden van Deenemarken, Zweeden en Noorwegen zamen te voegen, door beurtlings den uitslag hunner onderzoekingen mede te deelen; en eindelijk de Nieuwe Societeit der Letterkunde.
Alle deeze geleerde Lichaamen geeven Werken uit, hangen Eereprijzen op. Met bestendigen ijver werkende, houden zij niet op, met, in onderscheidene vakken, den voorraad van kundigheden te vermeerderen. Zij hebben reeds met de daad veel toegebragt om met luister te doen uitblinken een klein Land, schaars door de Natuur begunstigd, en waar men met zeer groote moeilijkheden te worstelen heeft.
Ten aanziene van 's Konings Boekerij, waarvan wij reeds gewaagden, staat nog aan te merken, dat dezelve een vast Inkomen heeft van 3000 Rijksdaalers, bestemd om de verzameling der Werken te voltooijen. Men mag denken, dat in eene Stad, waar zich zo veele Geleerden bevinden, en waar de beoefening van vreemde taalen meer behartigd wordt dan mogelijk ergens elders, een goed aantal Boekerijen is, bijzondere persoonen toebehoorende, alsmede Kabinetten en Leesgezelschappen, waar ingeteekend wordt op meest alle nieuwe Werken, in Europa uitgegeeven.
Het Museum, of Kabinet van Zeldzaamheden, heeft langen tijd grooten roem genooten, welken het nog verdient, van wegen het verbaazend aantal kostbaare stukken; ingevolge hiervan wordt het druk bezogt door vreemdelingen, en verwerft de lofspraak der liefhebberen; daarenboven vindt men 'er verscheide bezienswaardige voorwerpen in 't bezit van bijzondere persoonen; en 'er is grond om te denken, dat deeze, met 's Konings Kabinet vereenigd, eerlang een Nationaal Museum zullen uitmaaken. - Om een algemeen denkbeeld te vormen wegens den bloei der Letteren, zo weete men, dat 'er thans zeventien of achttien Drukkerijen zijn, omtrent het zelfde getal Boekhandelaaren, en het niet hapert aan Dag- en Tijdschriften van allerlei aart.
Niettegenstaande alle deeze poogingen des Rijksbestuurs om de kunsten te bevorderen en aan te kweeken; niettegenstaande de oude en bewonderenswaardige inrigting der Academie van Schilder- en Beeldhouwkunde, moet men erkennen, dat, met uitzondering van de Muzijk, Koppenhagen de Stad niet is, waar men liefhebbers en kunstkenners moet zoeken. Het
| |
| |
schijnt over 't algemeen waarheid, dat de mingemaatigde lugtstreeken van het Noorden weigeren hulde te doen aan de Beeldende Kunsten. Van Dresden tot Petersburg zijn ze, als 't ware, in een kwijnenden staat. Zweeden, 't is waar, mag zich beroemen op eenen sergell; Koppenhagen desgelijks eenigen eisch maaken op eenige bekwaame Kunstenaars, zo wel als Petersburg: maar dit zijn verschijnzels, welke men zeer eigenaartig mag vergelijken met Planeeten, omringd door slegts twee of drie Satelliten, en welke maar al te gereed met het oneindig aantal gewoone starren vermengd worden. - Nogthans is 'er eene verordening, dat alle persoonen, wier handwerk of bezigheid de kennis der Teekenkunst vordert, als kweekelingen de lessen der Academie moeten bijwoonen. Het staat niemand vrij, meester of baas te worden in eenige kunst, of hij moet vooraf aan het onderzoek der Academie een stuk, door hem vervaardigd, onderwerpen. De laatste staatlijke ten toonstelling van Schilderijen hadt plaats in den jaare 1795. De verzamelingen van bijzondere persoonen zijn te weinig beduidend om melding te verdienen, schoon men nu en dan een fraai stuk aantreft; minder, egter, in uitvoerige Schilderstukken, dan in Portraiten; voor de laatstgemelde is de smaak algemeener.
In 's Konings Boekerij telt men meer dan 80,000 Plaaten; en treft men 'er desgelijks eene keurlijke verzameling aan van gekleurde Bloemen en Vrugten op pergament, in de laatstvoorgaande eeuw vervaardigd.
Twee ridderlijke Standbeelden versieren Koppenhagen; een derzelven staat op de groote markt in de Nieuwe Stad, en verbeeldt frederik den V. Dit is een meesterstuk van salij.
Op een kleinen afstand van de Stad praalt een schoone Obelisk, opgerigt ter gedagtenisse van de vernietiging der Regten van Lijfeigendom, uit de geboorteplaats voorheen ontleend.
Een der schoonste gebouwen is het Observatorium, of de Ronde Tooren, ten jaare 1656 voltooid volgens het plan van den beroemden longomontanus. De hoogte is 150, de wijdte 60 voeten. Men verbeelde zich een trap, als een slekkenhoorn gevormd, een zo zagten, onmerkbaaren opgang verleenende zonder treden, en derwijze aangelegd, dat men 'er gevonden heeft, die met een rijdtuig na boven reeden.
Van het schoone gevaarte de Frederikskerk, begonnen naar het plan van jardin, is geen derde gedeelte voltooid. Zal dit gevaarte immer voltooid worden? Dit is een vraagstuk, 't geen wij niet op ons zullen neemen te beantwoorden: dan vellig mogen wij zeggen, dat, indien het ooit gebeure, zulks zal geschieden op een zeer veel minder kostbaar plan. Men moet toestemmen, dat de kostbaarheid van deezen aanleg met de gemaatigde Staatsinkomsten niet strookt.
Om zich een denkbeeld te vormen van den Koophandel, die te Koppenhagen gedreeven wordt, is het noodig op te tee- | |
| |
kenen, dat, in den jaare 1798, 'er zich 338 Schepen bevonden, voerende 26,183 lasten, en na alle oorden der wereld vaarende. Ten jaare 1745 telde men 'er niet meer dan 103 Schepen. Dit getal is allengskens toegenomen, en zo ook de Scheepvaart in 't algemeen op en van deeze Rijksstad. De vaart op de Oost- en West-indiën is in den laatsten tijd zeer bloeiende geweest. - Dan hoe voordeelig die Scheepvaart en het daarmede gepaard Handelbedrijf voor Deenemarken moge schijnen, voordeeliger zou dezelve weezen, indien alles niet in de Hoofdstad zamenliep, die, alle soort van vlijtbetoon als 't ware in één brandpunt verzamelende, de uitoefening daarvan elders stremt, en overlaat aan eene kwijning, voor de algemeene welvaart schadelijk. Onder de verscheidene Manufacturen, die in deeze Stad bloeijen of kwijnen, reppen wij alleen van de heerlijke Porcelein-Fabriek; doch die, op kosten der Regeering voortgezet wordende, 's jaarlijks een grooten schat kost.
Wat de Handwerklijke kunsten betreft, deeze leveren hier geene stoffe tot lofspraak op. De kunde der Deensche kunstenaaren verdient geene loslijke vermelding. De vaststelling van Broederschappen of Gilden vormt een lange en heillooze keten, die tot het uiterste des Rijks strekt en verre in het Noorden reikt; deeze baart onophoudelijk hinderpaalen aan den voortgang van vlijtbetoon. Dan het is nogthans de Stad Koppenhagen, die thans het voorbeeld gegeeven heeft van de middelen, welke aangewend moeten worden om dit gedrochtlijk voortbrengzel van de domme eeuwen te verdelgen; en het staat geschapen, dat men daar, naa de belangen der Armen bezorgd te hebben, kragtdaadige maatregels zal neemen om de ontwikkeling en volmaaking der talenten te bevorderen. Een bijzonder Genootschap is gevolmagtigd, om een plan, tot een zo wenschlijk einde strekkende, te voltooijen.
Een Voorzitter, twee Burgemeesters, twee Vice-Burgemeesters, zes Raadsheeren, zes Vice Raadsheeren, twee-endertig Dekens, behalven den Lieutenant-Generaal van de Politie met diens Bedienden, maaken de Stadsregeering uit.
De Voorregten der Stad, welke vrij groot zijn, dagteekenen zich van den jaare 1661. Zij werden aan dezelve gegeeven, ter belooning van den moed, door de Burgers betoond tegen de Zweeden, die de Stad belegerden, alsmede voor den ijver, aan den dag gelegd tot het uitbreiden des Koninglijken Gezags.
Staande de laatste twintig jaaren heeft men zeer zorgvuldig acht geslaagen op de opvoeding der Kinderen; en zelfs de oude inrigtingen heeft men verwisseld voor eene opgeklaarder leerwijze, passende aan eene verlichte eeuwe. Bijzondere Genootschappen hebben een aantal zeer aanzienlijke Schoolen daargesteld, waar de Kunsten en Weetenschappen zonder kos- | |
| |
ten geleerd worden, van de eerste beginzels af tot de hoogste kundigheden toe. - De Latijnsche School heeft onlangs zeer lang gewenschte hervormingen ondergaan. - Krijgskundige Oefenschoolen zijn 'er opgerigt voor de kweekelingen tot den Land- en Zeedienst; ook is 'er een Koninglijke Artillerijschool, waar de kweekelingen alles leeren, wat tot het bespiegelend en werkdaadig gedeelte van die kunst behoort: Latijn en Fransch wordt daar ook geleerd. - Men vindt 'er mede een Deensche School, waarin de kinderen der Jooden leezen, schrijven en rekenen leeren.
Zints de laatste tien jaaren bloeit in Koppenhagen eene inrigting, waarvan men geen gelijken vindt, dan hier en daar in Duitschland - de School, naamlijk, om Schoolonderwijzers voor de Schoolen op 't Land te vormen. Het aantal der daar gevormde kweekelingen beloopt reeds 115. Deeze leerlingen krijgen voor een zeer geringen prijs huisvesting en spijze. - Eene andere inrigting is in bewerking, om een dergelijk onderwijs te doen plaats hebben voor de zodanigen, die Onderwijzers op de Latijnsche Schoolen worden. De Koning heeft het plan daartoe reeds goedgekeurd.
Wat den staat der Zeden en den Ommegang betreft, mag ik mij vrijlijk beroepen op het getuigenis van den Heer ramdohr. Om in Koppenhagen kennissen te bekomen, schrijft hij, wordt op afkomst of geboorte niet gelet. Men kan zich een verkeeringskring uitkiezen, zonder op iets anders dan op zijne omstandigheden en smaak acht te geeven. In gevolge hiervan zijn de Gezelschappen zo zeer gemengd, dat men zelfs in de zodanige, die men zou veronderstellen alleen uit lieden van het Hof te zullen bestaan, Kooplieden, Geleerden, Kun stenaars enz. aantreft; en wederkeerig heeft zulks plaats in Gezelschappen, die men zou verwagten alleen uit persoonen van de laatstgemelde soort te zullen bestaan. De onderscheidingslijnen tusschen verschillende standen zijn zeer flaauw uitgemerkt: dit bepaalt zich niet tot den ommegang der Mannen, maar strekt zich uit tot de verkeering der Vrouwen. Men kent 'er die lastige en haatlijke onderscheidingen niet, welke men bijkans overal elders aantreft.
Buiten de Stad komende, vindt men, digt bij de pootten, eene menigte kleine herbergen en kroegen: zonder morsig of ongeschikt te zijn, vertoonen zij die vrolijkheid en dat gemakverleenende niet, 't geen men gewoon is aan te treffen in de ommestreeken van verscheide andere groote Steden. - In vergoeding hiervan treft men een aantal fraaije Landhuizen en Buitenplaatzen aan, waar Vreemdelingen zich verzekerd kunnen houden welkom te zullen weezen, voor zo verre de Inwoonders van de Hoofdstad, over 't algemeen, zeer gastvrij zijn, en niet onbedreeven om met Vreemdelingen om te gaan. 't Is voor deezen niet noodig, Deensch te kunnen spreeken,
| |
| |
om het genoegen der verkeering te smaaken; genoeg, indien hij met het Fransch of Hoogduitsch te regt kan.
De Koning van Deenemarken heeft verscheide heerlijke Kasteelen of Paleizen. Frederiksburg, omtrent ééne mijl van Koppenhagen gelegen, loopt in 't ooge door de schoone ligging en den fraaijen tuin, alsmede van wegen het rijk gezigt, 't welk het oplevert van den berg, op welken het ligt, van waar men het land, de stad, de reede, den oceaan en het eiland Amag ziet. Derwaards te gaan, is de gewoonste en geliefdste wandeling. - Menigmaalen begeeft men zich, op een wijder afstand van de Stad, na het Kasteel van Hirscholm, op eene hoogst aangenaame plek gronds aangelegd, vier mijlen van Frederiksburg, omringd met een zeer uitgebreiden hof, zeer schoon, hoewel in den ouden smaak aangelegd. Eenige mijlen hiervan verwijderd, treft men een zeldzaam Gothisch gebouw aan, omringd met digte bosschen. - Veelvuldig worden ook bezogt Kroonenburg en Helsingoer. Men gaat de Wapenmaakerij des Graaven schimmelman zien, nabij de laatstgemelde Stad, en de Geschutgieterij, aan den Prins van Hessen toebehoorende: de liggingen deezer beiden zijn heerlijk en verrukkend.
Eindelijk, is een Vreemdeling, deeze Hoofdstad des Deenschen Rijks bezoekende, gesteld op verandering van gezigten, en het oog te slaan op zeden en gebruiken, geheel verschillende van die hij tot nog toe beschouwde, hij ga na het Eiland Amag, 't welk door een brug gemeenschap met de Stad heeft, en voor een klein gedeelte met de Stad zelve verbonden is. Dit Eiland, 't welk verscheide mijlen groot is, vertoont een volmaakt vlak landschap, voorzien met twee of drie kleine hoschjes; het vormt, om zo te spreeken, een grooten moestuin, welke Koppenhagen van moeskruiden voorziet; 'er zijn ook heerlijke weidlanden, die der Stad melk verzorgen.
De bewoonders van Amag zijn de afstammelingen van eenige Hollandsche Gezinnen, die zich met den aanvang der zestiende Eeuwe derwaards begaven. Zij, die de ter boerderij geschikte gedeelten des Eilands bewoonen, hebben, schoon bijkans aan de Stadspoort huizende, hunne bijzondere zeden en gebruiken behouden; zelfs zijn in zommige oorden nog overblijfzels van hunne landtaale: dan zij hebben die maate van vlijtbetoon en die huishoudelijkheid, welke hunne voorouders zo gunstig onderscheidden, eenigzins verlooren. |
|