| |
Berigt van een committé te Londen, wegens de zwaarigheden, tegen de koepok-inenting ingebragt.
‘Aan de Schrijvers der Algemeene Vaderlandsche Letteroefeningen.
Uwe zucht ter bevorderinge van de weldaadige uitvinding, de Vaccinatie, of dus genaamde Koepok-Inenting, is mij meer dan eens gebleeken. Bekend zijn Ul. de bedenkingen, welke, door haare tegenstanders, tegen dezelve worden ingebragt, in ons Vaderland, zoo wel als elders, onder andere in Engeland. Daar die uitvinding aan dat Koninkrijk haaren oorsprong is verschuldigd, en op alle mogelijke wijzen aldaar wordt aangemoedigd, viel het in 't plan der Maatschappije, voorbedagtelijk daartoe ingerigt, den tegenstand, welken zij ontmoette, met kragt te keer te gaan. Het volgende Geschrift viel mij onlangs in
| |
| |
handen. Naauwelijks had ik het geleezen, of mij bekroop de lust, om het, vertaald, Ul. toe te zenden, als kunnende hetzelve van dienst zijn, om ook veelen onzer Landgenooten van vooroordeelen te geneezen, en het weldaadig geschenk der hemelsche Voorzienigheid meer algemeen nut te doen verspreiden. Hoewel in het Berigt hier en daar iet plaatzelijks moge voorkomen, ben ik, egter, te raade geworden, hetzelve in zijn geheel over te neemen; het is van den volgenden inhoud.’
In gevolge der verkeerde opgaven van den uitslag van zekere gevallen der Koepok-Inentinge, en der kwaadwillige poogingen, die men heeft aangewend, om die opgaven in omloop te brengen, wierdt een Committé van vijfëntwintig werkzaame en kundige leden der Koninklijke Jenneriaansche Maatschappij benoemd, om aangaande dezelve onderzoek te doen; het bragt het volgende Raport uit.
De Geneeskundige Raad der Koninklijke Jenneriaansche Maatschappij, onderrigt zijnde, dat 'er verscheiden gevallen waren voorgekomen, die vooroordeelen tegen de Koepok-Inenting verwekten, en eene strekking hadden ter belemmeringe van den opgang dier belangrijke ontdekkinge in dit Koninkrijk, benoemde een Committé van vijfëntwintig zijner leden, om onderzoek te doen, niet slegts na den aart en de waarheid van zulke gevallen, maar ook na de blijkbaarheid, raakende voorbeelden van Kinderpokken, aangevoerd als tweemaal bij den zelfden persoon te zijn ontstaan.
In gevolge dier opgave, deedt het Committé naarstig onderzoek omtrent het beloop van eene menigte gevallen, in welke de Koepok-Inenting ondersteld wierdt het ontstaan van Kinderpokken niet belet te hebben, alsmede omtrent zulke gevallen van Kinderpokken, die gezegd wierden gebeurd te zijn naa de natuurlijke of ingeënte Kinderpokken.
In den loop des onderzoeks vernam het Committé, dat 'er gevoelens en verzekeringen aangevoerd en verspreid waren, die de Koepokken betigtten, dat zij de lijders onderhevig maakten aan bijzondere kwaalen, verschrikkelijk in haar voorkomen, en duslange onbe- | |
| |
kend; en van oordeel zijnde, dat zodanige gevoelens in verband stonden met de vraag raakende de kragtdaadigheid der bewerkinge, vondt het zich verpligt, insgelijks onderzoek te doen omtrent de waarde deezer nadeelige opgaven wegens de Koepok-Inenting.
Naa een zeer naauwkeurig onderzoek van deeze onderwerpen, is de uitslag dier naaspooringen voor den Geneeskundigen Raad opengelegd; en uit het Raport van het Committé is gebleeken:
I. Dat de meeste gevallen, aangevoerd ten bewijze van de kragteloosheid der Koepok-Inentinge, en die de openbaare opmerking gewekt hebben, of geheel ongegrond, of in een verkeerd licht geplaatst zijn.
II. Dat andere gevallen, aangevoerd als voorbeelden van het mislukken der Koepok-Inentinge, ter voorkominge der Kinderziekte, thans erkend worden, door de persoonen, die ze 't eerst verspreidden, verkeerd te zijn opgegeeven.
III. Dat de opgaven van het meerendeel dier gevallen reeds naauwkeurig onderzogt, en volkomen wederlegd zijn door bekwaame Schrijvers.
IV. Dat, ondanks der ontegenzeggelijkste bewijzen van zulke valsche opgaven, eenige weinige Geneeskundige Schrijvers volhard hebben in het herhaald voordraagen van dezelfde ongegronde en wederlegde berigten en valsche opgaven, dus kwaadwillig en onedelmoedig hun werk maakende om vooroordeelen tegen de Koepok-Inenting te verwekken.
V. Dat in eenige gedrukte berigten tegen de Koepok-Inenting, in welke de Schrijvers niet voorzien waren van echte daadzaaken, ter bevestiginge van de begrippen, welke zij verdeedigden, noch van eenige redelijke bewijzen, ter schraaginge van dezelve, het onderwerp met onbetaamlijke en ergerlijke ligtzinnigheid is behandeld; even alsof het nut of nadeel der Zamenleevinge een voegzaam onderwerp van jok en scherts ware.
VI. Dat, ten tijde als de praktijk der Koepok-Inentinge door Dr. jenner 't eerst ingevoerd en aangepreezen wierdt, veele persoonen, die nooit de uitwerkzels der Koepokstoffe op het menschelijk lichaam gezien hadden, die bijkans volstrekt onkundig waren van de historie der Koepok-Inentinge, de karakteriseerende kenmerken van het echte puistje, en de noodige voorbehoedzels, bij de behandeling daarvan in acht te nee- | |
| |
men, en als zodanigen onbevoegd waren om te beslissen, of de persoonen behoorlijk al of niet gevaccineerd waren, nogtans bestonden de Koepokken in te enten.
VII. Dat veele persoonen verklaard wierden, behoorlijk te zijn ingeënt, hoewel de kunstbewerking op eene zeer losse en onhandige wijze was verrigt, en de Inenter de lijders naderhand niet zag, en gevolglijk niet kon beslissen, of de besmetting al of niet gevat hadt; en dat aan deeze oorzaak gewisselijk veele der gevallen moeten worden toegeschreeven, die ten bewijze van de kragteloosheid der Koepokken worden aangevoerd.
VIII. Dat het Committé eenige gevallen zijn voorgekomen, omtrent welke het geene beslissende uitspraak doen konde, bij mangel aan noodig onderrigt, aangaande de regelmaatigheid der voorafgaande Inentinge, of de weezenlijkheid van het daarop volgend uitkomen der Kinderpokken.
IX. Dat het Committé bekent, dat hetzelve eenige voorbeelden zijn voorgekomen van menschen, die de Kinderpokken gehad hadden, naa oogschijnlijk eene regelmaatige Inenting der Koepokken ondergaan te hebben.
X. Dat hetzelve, door even kragtige bewijzen geschraagde, voorbeelden van persoonen waren voorgekomen, die, naa eenmaal regelmaatig de Kinderpokken gehad te hebben, 't zij door Inenting of door natuurlijke besmetting, die ziekte voor de tweede maal gehad hebben.
XI. Dat in veele gevallen, in welke de Kinderziekte voor de tweede maal ontstaan is, naa de Inenting of door natuurlijke besmetting, zulk eene herhaaling zeer geducht, en dikmaals doodelijk geweest is; terwijl die hervatting naa de Koepok-Inenting voorvallende, de ongesteldheid gemeenlijk zoo ligt geweest is, dat zij verscheiden van haare karakteriseerende kenmerken verloor, en, in veele gevallen, haar aanweezen twijfelagtig wierdt.
XII. Dat het eene welbevestigde daadzaak is, dat in eenige bijzondere toestanden van zekere lichaamsgestellen, 't zij 'er Koepok- of pokstoffe gebruikt worde, door de Inenting slegts eene plaatzelijke ongesteldheid zal verwekt worden, het gestel onaangedaan blijvende; maar dat evenwel de stoffe, van zulk eene plaatzelijke Koepok- | |
| |
of pokbuil genomen, bekwaam is, eene algemeene en volkomene besmetting voort te brengen.
XIII. Dat indien een mensch, de sterkste en onlochenbaarste kenmerken draagende, van de Kinderziekte gehad te hebben, van nieuws worde ingeënt, 'er een puist ontstaan kan, wier stoffe de ziekte zal mededeelen aan zulken, die voorheen niet besmet waren.
XIV. Dat hoewel het moeijelijk zij, het getal der uitzonderingen op de kunstbewerking naauwkeurig te bepaalen, de Geneeskundige Raad, egter, volkomen overtuigd is, dat het mislukken der Koepok-Inenting, als een behoedmiddel tegen de Kinderziekte, een zeer zeldzaam geval is.
XV. Dat onder het onnoemelijk getal van hun, die met de Koepokstoffe zijn ingeënt, bij de Land- en Zeemagt van het Vereenigd Koninkrijk, en in alle oorden des aardrijks, naauwelijks eenige voorbeelden van zulk eene mislukkinge aan het Committé vermeld zijn, behalven die gezegd worden in de hoofdstad of derzelver nabijheid te hebben plaats gehad.
XVI. Dat de Geneeskundige Raad ten vollen verzekerd is, dat op zeer veele plaatzen, alwaar de Kinderziekte hevigst woedde, de ziekte spoedig en kragtdaadig in haaren loop gestuit, en in eenige volkrijke steden bijkans geheel is uitgeroeid, door de Koepok-Inenting.
XVII. Dat de Inenting der Kinderziekte, bij haare eerste invoering hier te lande, bestreeden en merkelijk vertraagd wierdt, in gevolge van verkeerde voorstellingen en bewijzen, van aangenomene daadzaaken ontleend, alsmede van mislukkingen, uit gebrek aan genoegzaame kunde ontstaan, gelijk aan die nu tegen de Koepok-Inenting worden aangevoerd; zoodat 'er bijkans vijftig jaaren verliepen, voordat de Inenting der Kinderziekte volkomen gevestigd was.
XVIII. Dat het door het inzien van de Sterflijsten zal blijken, dat aan het ongelukkig verzuim van de Koepok-Inenting, en aan de vooroordeelen, daar tegen geopperd, ten grooten deele moet worden toegeschreeven het verlies van bijkans tweeduizend zielen aan de Kinderziekte, in deeze hoofdstad alleen, geduurende den loop deezes jaars.
XIX. Dat de weinige voorbeelden van mislukkinge, 't zij bij de Inenting van de Koepokken, of van de Kin- | |
| |
derpokken, niet als eene tegenwerping tegen de kunstbewerking moeten beschouwd worden, maar enkel als eene afwijking van den gewoonen loop der natuure.
XX. Dat het uit alle de daadzaaken, welke de Geneeskundige Raad heeft kunnen verzamelen, aan denzelven is gebleeken, dat de Koepok-Inenting gewoonlijk zagt en onschadelijk in haare uitwerkzels is; en geen voorbeeld is denzelven voorgekomen, waarin reden was te erkennen, dat de Koepok-Inenting, uit zich zelve, eenig nieuw of gevaarlijk ongemak hadt voortgebragt, zoo als men door onkunde en zonder grond beweerd heeft; maar dat de weinige gevallen, welke tegen dit gevoelen zijn ingebragt, met regt aan andere oorzaaken mogen worden toegeschreeven.
XXI. Dat indien 'er eene vergelijking worde opgemaakt tusschen de uitwerkzels der Koepok-Inenting en der Inentinge der Kinderziekte, noodwendig acht zou moeten geslagen worden op het grooter getal persoonen, die binnen eenen gegeeven tijd met de Koepokstoffe zijn ingeënt; zijnde het waarschijnlijk, dat binnen de laatst verloopene zeven jaaren nagenoeg zoo veelen met de Koepokstoffe zijn ingeënt, als 'er met de Kinderpokken waren ingeënt, van den tijd af dat deeze kunstbewerking in het Koninkrijk is ingevoerd.
XXII. Dat veele welbekende huidziekten, en eenige scrophuleuze ongemakken, als gevolgen der Koepok-Inentinge zijn opgegeeven, terwijl zij inderdaad in andere oorzaaken hunnen grond hadden, en in veele gevallen lang naa de Koepok-Inenting zich vertoonden; doch dat zulke ongesteldheden oneindig zeldzaamer zijn naa de Koepok-Inenting, dan naa de natuurlijke of ingeënte Kinderpokken. |
|