zamenhangende, rollende uitgebrande brokken te beklimmen, die bovenaan van eene breede spleet wordt doorsneeden, welke zeer heete dampen uitwaassemt. Thans komt men op eene kleine effene vlakte, die door den hoogsten der Conussen of Kegels wordt bestreeken, die binnen in den Krater liggen, en van wiens boveneinde men een zeer zonderling uitzigt heeft over alle die stapels brokken, steenen en lavablokken van allerlei afmeetingen. Deeze heuvel steekt 153 voeten boven den rand des Kraters uit. Nog verder ligt een fraaie Krater, regelmaatig cirkelrond, hebbende eene middellijn van vijftig, tegen eene diepte van veertig voeten; tegen het Noorden is hij open, en aan den kant van den weg geslooten. Tusschen den Konus van de tweede hoogte en den Krater, boven vermeld, kwam, in September 1804, de Lava voort; den geheelen inhoud des Kraters hadt zij even als een vat gevuld; en zij was eindelijk overgeloopen op eene plek, alwaar vervaarlijke klompen, majestueus op elkander gestapeld, ons nog de kragt des schoks aankondigden, die deezen klomp tegen den rand des Kegels hadt voortgestuwd, van waar hij langs de steile helling was neergestort. Deeze Lava hadt eindelijk een gedeelte des hoogen rands medegevoerd, die haar insloot, en het grootste gedeelte der Lava, die het binnenste des Kraters vulde, was aan deeze zijde voortgestroomd. Naa deeze ontlasting heeft de Kegel zich geopend, en gloeiende brokken en dampen uitgeworpen. Ten tijde onzer beklimminge scheen dit alles eeuwen geleeden te zijn voorgevallen. Wij trokken over verscheiden spleeten, waaruit zeer heete en zomtijds zwavelagtige dampen opreezen; doch de Krater was in volmaakte rust.
Eindelijk kwamen wij aan eene plek, tegenover dien vervaarlijken regtstandigen muur, afdaalende van den top, vijfhonderd voeten boven den benedensten rand verheven. Daar zagen wij eindelijk den mond, alwaar wij dagten den weg des altijd werkzaamen fornuis bereikt te hebben. Kort daarop liet zich een sissen hooren; het neemt toe, en binnen weinige oogenblikken schiet een prachtige krans van brandende scorien om hoog, tot boven den zwarten en donkeren muur, die ons bestreek; en een schrikwekkend gedruis laat zich hooren, gelijk aan dat van eene menigte Stoommachienes, wier kleppen zich allen gelijkelijk openden. De scorien vallen hagelswijze neder, en bedekken den kleinen Kegel met eene vuurlaag. Weinige oogenblikken daarnaa is alles uitgedoofd; alles is in rust, en volmaakt bedaard. Dit duurt twee of drie minuten; nu hervat zich het schudden van den grond; het wordt gevolgd van eene kleine uitbarsting van dampen, gelijkende naar het zuchten eens gedrukten; straks daarop eene nieuwe uitwerping van scorien, en zoo vervolgens. Deeze uitwerpingen gingen verzeld van zeer zwarte en dikke dampen,