Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNieuwste en keurige bijzonderheden, de eilanden Malta en Goza betreffende.(Ontleend uit des Ridders van Malta, louis de boisgelin's Anctent and Modern Malta.)
‘Meermaalen hebben de Leezers van ons Mengelwerk het Eiland Malta daarin aangetroffen, met vermelding van deeze en geene bijzonderheden, 't zelve betreffende. Dit Eiland heeft in den Ridder boisgelin eenen nieuwen Beschrijver gevonden, die daarover een Werk, Twee Deelen in 4to, vier Ponden St. en vier Sch. kostende, ten voorleden jaare, in 't licht gaf. Veel, te vooren niet opgemerkt, of slegts zeer ter loops aangeroerd, hebben wij daarin ontmoet, en willen zulks onzen Leezeren, die wij verzekerd zijn dat grootlijks van Plaatsbeschrijvingen houden, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
mededeelen. In dien overvloedigen oogst van Bijzonderheden, zullen wij thans alleen de zodanige verzamelen, welke wij het merkwaardigst en voor ons Mengelwerk geschiktst oordeelen, ter kennisse van de Landsgesteltenisse en der Inwoonderen; misschien in 't vervolg iets plaatzende, de Ridders van Malta bijzonder betreffende.’
Malta is gelegen op de Noorder Breedte van 35o, 44′, 26″ en 15o, 54′ Ooster Lengte van Londen. Het Eiland is 20 Mijlen lang en 12 breed. Behalven de Stad Valetta en het daaraan onderhoorige, telt men 'er tweeëntwintig Dorpen, aldaar Casals geheeten; een naam, afgeleid van het Arabisch woord Rahal, eene Standplaats aanduidende. Den grond van Malta laat men nimmer onbebouwd rusten; maar dezelve wordt elk jaar bezaaid. Ieder saisoen levert zijn' bijzonderen oogst op, en de voortbrengst is overvloedig. Het koorn geeft, op een land van middelbaare soort, van zestien tot twintigvoud; op goed land beloopt het tot achtëndertig, en op rijke landen tot vierënzestig. Het Eiland Sicilie is op verre na zo vrugtbaar niet. De kleur van den grond verschilt in de onderscheidene streeken van Malta; zeldzaam ligt de aarde meer dan één voet diep op de oppervlakte van de rots; de aarde wordt meest bevogtigd door den nagtdaauw; dan de rots, vol kleine opslorpende gaatjes zijnde, bewaart den daauw, en dit houdt den grond bestendig fris. De grond wordt altoos eenmaal in de tien jaaren omgewerkt, ten einde de rots te ontblooten van eene dikke korst, die 'er op komt, en ten hinderpaal strekt aan de vogtigheid, om genoegzaam diep door te dringen. Wanneer de grond behoorlijk is toebereid, brengt dezelve, in 't eerste jaar, Watermeloenen en Tuinplanten voort; in het volgende, eene alleruitmuntendste Vrugt, die den winter over bewaard wordt, en den onderscheidenden naam draagt van Maltezer Meloen; vervolgens zaait men 'er Garst, welker stroo voedzel aan het vee verschaft. In het derde jaar wordt de grond geploegd en met Katoen beplant, en in het vierde met Koorn bezaaid. Het land brengt vervolgens deeze onderscheidene | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
gewassen beurtlings voort; dan bijzondere voorzorge wordt 'er gedraagen in het jaar als men de Katoenboomen plant, wanneor het noodig is, den grond tot eene soort van poeder te maaken. Drie soorten van Katoen worden 'er op Malta geteeld: eene, eigen aan het Eiland; eene andere uit Siam, en eene derde, die kaneelkleurig is, Katoen van de Antilles geheetenGa naar voetnoot(*). Alle deeze worden in de maand April gezaaid, en de top van de plant wordt in 't begin van September afgesneeden, ten einde de vrugt grooter moge groeijen. Men verzamelt dezelve in October, wanneer de vrugt begint te splijten, ten teken dat dezelve genoegzaam rijp is. De Katoen wordt op de volgende wijze gezaaid. In den grond maakt men eene holligheid, eenige duimen diep, vult dezelve vervolgens met water, en, wanneer 't zelve genoegzaam doorgezakt is, doet men 'er het zaad in, en overdekt hetzelve, zonder het gezaaide weder te bevogtigen, eer het uit den grond voortspruite. De plant groeit ter hoogte van tien of vijftien duimen, en bloeit in de maand Augustus. Tarwe wordt gezaaid in November, naa dat de grond driemaalen is omgeploegd, en geöogst in het begin van Junij. Garst wordt mede in de voorgemelde maand gezaaid, en in Mei geoogst. 'Er is eene soort van Koorn op Malta, Tommon geheeten; deeze groeit op schraalen grond; het brood, van dit meel gebakken, is zeer wit. In Februarij zaait men dit graangewas. Elk bezaaid veld is omwald, om de planten tegen wind en regen te dekken in de lente en in den herfst. Noodzaaklijkheid, de moeder van vlijtbetoon, heeft de Maltezers geleerd, eene soort van kunstland te maaken in de dorre gedeelten des Eilands. Men begint met de rots vlak te maaken; nogthans laat men eenige | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
afhelling over, ten einde al het overtollige water wegloope. Dan hoopen zij zamen eenige steenen, in kleine stukjes gebroken, van eene onregelmaatige gedaante; deeze maaken zij omtrent één voet hoog, en bedekken ze met eene bedding van dezelfde steenen, bijkans tot poeder gemaakt. Op deeze plaatzen zij eerst eene bedding van aarde, of uit andere gedeelten des Eilands aangevoerd, of verzameld van tusschen de spleeten der rotzen; daarop legt men een bedde van mest, en voorts nog een van aarde: zo veel moeite en arbeid wenden de bezitters dier gronden aan; en deeze gronden worden, met den tijd, even vrugtbaar als het natuurlijk land. Malta en Goza brengen zeer geurige vrugten voort, en allerheerlijkste bloemen; de roozen, inzonderheid, geeven een veel aangenaamer geur, dan in eenig ander land. Beide deeze Eilanden brengen veel komijn, annijszaad enz. voort. De Silla is eene plant, bijzonder eigen aan Malta, en tiert op Goza nog beter. Deeze plant groeit ter hoogte van vijf voeten, en heeft eene roode bloem. Tournefort geeft 'er den naam aan van hedysarum clypeatum flore suaviter rubente. Dezelve dient tot beestenvoeder, wordt in Junij gezaaid en in Mei gemaaid. De grond, waar dit gewas gestaan heeft, wordt vervolgens met Koorn bezaaid, en in het volgend jaar komt de Silla weder van zelve op: ook spruit zij op het derde jaar uit; doch alsdan heeft zij alle kragt en goede hoedanigheden verlooren. De tuinen op Malta zijn doorgaans versierd met boschjes van Oranje- en Citroenboomen; doch deeze laat men tot geene zeer aanmerkelijke hoogte opgroeijen, om voor te komen dat de wind de vrugten niet afwaaije en de takken beschadige. De grootste zorgvuldigheid draagt men voor de Oranjeboomen; meestal worden ze tweemaalen daags met water begooten. De kruinen worden rond geschooren in de gedaante van een zonnescherm; zij groeijen op een enkelen stam; dit is ook het geval der Citroenboomen; derzelver takken laat men zomtijds groeijen, zo dat ze eene soort van boog uitmaaken. Meest alle deeze boomen staan in tobbes, en op plaatzen, het meest voor den wind beschut. - Tuinen tot keukengewassen zijn veelvuldig op Malta aangelegd, en geeven eene groote menigte volks werk: de moeskruiden zijn allerheerlijkst. Het water, ten dienste deezer tuinen, wordt in waterbakken, in de rots uitge- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
houwen, bewaard, en sleuven zijn 'er gemaakt, om het regenwater te verzamelen. Op eenige gedeelten van het Eiland worden veel Honigbijen gehouden: de bijenkorven zijn horizontaal, naar de wijze der Oosterlingen; en valt het veel gemaklijker, daar in te komen, dan in die van een ander maakzel. De Maltezer honig is zeer zoet en allergeurigst. De Ouden vergeleeken dezelve bij den honig van Hybla. Cicero gewaagt 'er van, als voortreffelijker dan die van eenig ander land. Dan, hoe vrugtbaar Malta ook moge weezen, het kan niet genoeg tot voedzel voor de Inwoonderen opbrengen, schoon, behalven die vrugtbaarheid, de Visch in zeer grooten overvloed op de kusten gevangen wordt. Malta telde ten jaare 1530 geen volle vijftienduizend Inwoonders, en deezen waren tot tienduizend gedund bij het opbreeken des belegs onder het Grootmeesterschap van la valette: geduurende het Grootmeesterschap van omedes werd Goza geheel ontvolkt; en de pest richtte, in 't jaar 1592, eene deerlijke verwoesting op het Eiland aan: dan, desniettegenstaande, bedroeg, bij eene Volkstelling in 't jaar 1632, de volksmenigte, op de beide Eilanden, eenënvijftig-duizend, zevenhonderden-vijftig. Zints dien tijd zijn de Maltezers bijkans altoos in oorlog geweest; en veel volks werd 'er, op nieuw, weggesleept, door eene kwaadaartige besmetlijke ziekte, in 1676; egter was de volksvermeerdering zo sterk, dat, in den jaare 1798, Malta negentigduizend, en Goza vierëntwintig-duizend bewooners telde.Ga naar voetnoot(*) | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
‘Waar,’ roept boisgelin uit, ‘mag ik vraagen, waar is een land, 't welk op zulk een aanwas van bevolking kan roemen? of zich verheffen op zulk een staat van aanhoudende welvaart? Maar de Maltezers, die uit den aart maatig zijn, hebben slegts weinig voedzel noodig; daarenboven waren zij zo volkomen vergenoegd wegens de zagtheid eener Regeeringe, die nimmer eenigen last hief van den arbeid hunner handen, of eenige soort van vlijtbetoon bezwaarde, dat zij zich al te zeer aan hunnen geboortegrond gehegt vonden, om dien te verlaaten, wel verzekerd, dat, in bijkans alle andere oorden, en de land- en de handwerksman onder zeer zwaar drukkende lasten gebukt gaan. - Eene Overheid, die haare inkomsten in de landen haarer heerschappije verteert, veroorzaakt gewis een grooten omloop van geld, waarin alle haare Onderdaanen eenigermaate moeten deelen. Dit voordeel, gepaard met veelvuldige inrichtingen, geschikt om bekwaamheden en vlijt te beloonen, en teffens de armen en ongelukkigen te helpen, zodanig dat ledigheid en armoede gezegd mogten worden op Malta onbekend te zijn, maakten de Inwoonders des Eilands maar al te gelukkig onder het beheer der Ridderörde, welker rijkdom, helaas! op een en hetzelfde oogenblik vergaan is met den voorspoed van de ongelukkige Maltezors!’ De voornaamste handel van Malta bestondt in Katoen; een gewas des lands, veel beter in hoedanigheid gekeurd dan de Levantsche Katoen. Dezelve werd uitgevoerd, of in baalen ongesponnen, of gesponnen. Het grootste gedeelte ging na Spanje voor de Stoffenreederijen in Catalonie. - De betaalingen geschiedden in Piasters (stukken van achten), welke de kooplieden na Frankrijk zonden, en aldaar hunne winsten verdubbelden, door het voordeel, 't welk zij op Malta trokken van de onderscheidene koopwaaren, uit Marseilles aangevoerd. Een zeer naauwkeurig uittrekzel, opgemaakt uit de boeken van het Tolhuis des Grootmeesters, de hoeveelheid opgeevende van de Katoen, op Malta gesponnen, van het Jaar 1788 tot 1798, geeft ons te verstaan, dat 'er doorgaans 's jaarlijks ter waarde van 2,750,000 Fran- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
sche Livres werd uitgevoerd. Deeze hoeveelheid Katoen, gevoegd bij het binnenlands gebruikte, deedt de voortbrengst van Katoen op Malta en Goza meer dan 3,000,000 Livres beloopen. De andere Artikels van Koophandel beduidden niet veel, en bestonden voornaamlijk in Assche van Kalimagnum, door de Maltezers na Venetie gezonden; in Lichen, welk zij in Sicilie verkogten; in Oranjeäppelen, de geheele wereld door gevoerd; in Oranjebloezemwater, gedaan in koperen vertinde kannen, Stagnone geheeten; Citroenen; ingelegde Abrikoozen, bekend bij den onderscheidenden naam van Alexandrini; uitneemende Granaatäppelen; Honig, welke altoos in een vloeibaaren staat blijft; Zaaden van verschillende soorten, onder andere Komijn en Annijszaad; en Maltezer Steen, die geen geringe handeltak uitmaakte in Sicilie, de Levant, en bovenal te Smirna. Zij voerden ook uit, eenige stukken van Goud en Zilver Draadwerk, eene soort van arbeid, waarin de Maltezers zeer uitsteeken; alsmede Klokken en ijzer Keukenwerk, welke 'er zo goed en ligt gemaakt worden als die van de Levant. Indien de voordeelen, uit het verkoopen van zo veelerlei Artikelen spruitende, vrij groot mogen schijnen, moet men daarentegen aanmerken, dat de Maltezers zich in de volstrekte noodzaaklijkheid bevinden, om koorn, laken, hout, wijn, olie, brandewijn enz. in te voeren. De natuurlijke voortbrengzels des Eilands zijn, in de daad, van geene beduidenis, in vergelijking van 't geen zij genoodzaakt zijn uit andere Landen te haalen: het voordeel, uit de bovengemelde Artikelen ontstaande, zou zelfs niet toereiken, om het tot voedzel benoodigd graan te koopen. - Vast gaat het, dat het Koorn, op Malta groeijende, niet meer dan een derde der Ingezetenen van brood zou voorzien: derhalven, verondersteld zijnde dat Malta en Goza te zamen honderd duizend persoonen telden, zou het blijken, dat zesënzestig-duizend geheel van voedzel zouden verstooken zijn, werd 'er geen graan uit Sicilie en andere plaatzen aangevoerd. De gestalte der Inboorelingen van Malta kundigt een Africaanschen oorsprong aan. Zij zijn kort, sterk, gedrongen, hebben gekruld hair, platte neuzen, opwippende lippen; de kleur is dezelfde als die van de Inwoonderen der Staaten van Barbarijen; hunne taal komt | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
met deeze nabuuren zo verre overeen, dat zij elkander volkomen verstaan kunnen. Men heeft het mogelijk zo zeer aan de ligging van Malta, als aan de onderscheidene Vreemdelingen, die dit Eiland bezogt en vermeesterd hebben, toe te schrijven, dat de Maltezers zeer ijverig, werkzaam, getrouw, spaarzaam en kloekmoedig geworden zijn, en de beste Zeelieden in de Middellandsche Zee opleveren. Dan, niettegenstaande deeze goede hoedanigheden, behouden zij steeds eenige van de gebreken, doorgaans aan de Africaanen toegeschreeven; zij zijn omkoopbaar, driftig, jalours, wraakzugtig, en tot dieverij genegen. Zij hebben ook menigmaal, door hunne gedraagingen, het denkbeeld van de Punica fides doen boven komen. De Maltezers zijn, over 't algemeen, geestdrijvend en bijgeloovig in den hoogsten graad; dan hunne onkunde stelt hun niet buiten staat om kunsten te kweeken. De kleeding der Maltezeren (uitgenomen die der Geestlijken, Regtsgeleerden en Kooplieden, die zich doorgaans in den Franschen smaak kleeden, en weinigen zijn, in vergelijking met het Volk in 't algemeen,) bestaat uit een ruim katoenen hemd, en een desgelijks vrij ruim gewaad met zilveren en zomtijds met gouden knoopen; hierbij voegen zij een caban en mantel beneden den middel afhangende, en een langen gordel, verscheide keeren om den middel geslaagen, waarin zij steeds een mes in eene scheede draagen; zij hebben ook lange en ruime broeken, en een voetschoeizel, 't welk zij korch noemen; dan zij maaken van 't laatste niet veel gebruik, daar zij meest altijd beenen en voeten bloot draagen. Gemelde korch bestaat enkel uit een lederen zool met riemen, om dezelve vast te maaken. Nooit draagen zij hoeden; maar blaauwe, roode, witte of gestreepte kappen. Lieden van eenig vermogen hebben steeds een waaijer in de hand, en blaauwe of groene brillen: want zo groot is de verregaande hette, door de terugkaatzing der zonnestraalen van de steenen en de witte tufte, dat, ondanks deeze voorzorge, 'er veele blinden gevonden worden; en meest alle de Eilanders zijn zeer zwak van gezigt. De Maltezers zijn zeer sober: een uijen, anchovis in olie gedoopt, en gezoute visch, maaken hun gewoonlijk voedzel uit. Op groote feesten eeten zij Varkens- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
vleesch: Varkens zijn zeer veelvuldig in de Steden en op de Dorpen; veele deezer dieren behooren toe aan de Kerk of aan onderscheide Kloosters; zij loopen nagt en dag langs de straaten, en vinden voedzel in overvloed. Zeldzaam wordt deezen dieren kwaad gedaan, en nimmer worden zij gestoolen. Geen Volk is sterker aan zijn Land gehegt dan de Maltezers; en hunne bestendige hoop is, dat zij hunne dagen mogen eindigen in de plaats, welke zij den titel geeven van Fiore del Mondo (De Bloem der Wereld.) De Maltezer Vrouwen zijn klein; zij hebben fraaije handen en voeten. Zwarte oogen ziin 'er algemeen; dan zij schijnen zomtijds scheel te zien, 't welk veroorzaakt wordt door gestadig met het zelfde oog te kijken; half het aangezigt der Vrouwen is bedekt met eene soort van sluier van zwarte zijde, Faldetta geheeten, welken zij zeer bevallig weeten om te slaan en zeer fraai te schikken. De Vrouwen, zelfs van den hoogsten rang, hierin ongelijk aan haare Mannen, bewaaren bestendig haare Kleederdragt: wanneer eene derzelven eene Fransche Mode aannam, zou zij zich belachlijk maaken. Zeer sterk zijn de Vrouwen gesteld op gouden en zilveren sieraaden; en het is geenzins zeldzaam, de Boerinnen met die metaalen opgepronkt te zien. De kleeding bestaat uit een kort hemd, Kmis geheeten; een linnen of katoenen onderborstrok, Ideil genaamd; een gekleurden opperborstrok, doorgaans blaauw, open aan eene zijde, en onder den naam van Gleksuira bekend; alsmede uit een keurs met mouwen, Sidria geheeten. Het agterste gedeelte van der Vrouwen halsdoek is op het hoofd vastgemaakt; en haar hair, 't welk regt is, wel gepoederd en met pomade bestreeken, staat van vooren overeinde, in de gedaante van een Zuikerbrood, veel in den smaak van de toupes a la Grêque, zo lang door de Mannen gedraagen. Zij versieren den hals met gouden en zilveren ketenen, zomtijds met halsbanden van kostelijk gesteente; aan de armen draagen zij braceletten, en haare oorsieraaden zijn over 't algemeen eer kostbaar dan fraai. Bij uitstek groot zijn haare schoengespen, en altoos van goud of zilver. Als een bewijs des voorigen Gelukstaats der Maltezeren, en van derzelver genoegen onder het Bestuur van den Grootmeester, voert boisgelin aan, ‘dat, vóór | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
de ongelukkige gebeurtenissen van den Jaare 1798 en vervolgens, het Volk nimmer in de geringste maate misnoegd was of morde. De toenmaalige Regeering bewees steeds gunst- bij gunstbetooningen aan de Onderdaanen, die op hunne beurt niet nalieten, in derzelver lof uit te weiden, en zegenwenschen daarover uit te storten.’ - Niet vreemd, dat deeze Schrijver, in het Werk, waaruit wij dit bericht ontleenden, zich breed uitlaate, om de zaak dier Eilanderen te bepleiten tegen de eischen, door Frankrijk en Groot-Brittanje, ten deezen dage, daar op gemaakt; en tragte te toonen, hoe zeer de Ridder-orde, van welke hij Lid is, van den eersten oorsprong haarer instellinge af, geregtigd geweest hebbe tot de algemeene bewondering; hoe menschlievenheid, dapperheid en zelfopoffering steeds door die Ridders betoond zijn, zints het Eiland Malta aan hun edelmoedig geschonken werd door Keizer carel den V, en het onder hun beheer in bloei en welvaard toenam. - Niet vreemd, dat hij voor de herstelling dier Orde in 't bezit van Malta pleite, ten einde het Eiland, waarmede hij zo veel opheeft, eene vrije Haven worde voor alle Schepen, die de Middellandsche Zee bevaaren. - Aan den tijd moeten wij beveelen, of zijne wenschen vervulling zullen bekomen. |
|