Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 358] [p. 358] Dichtstukjens op zee, by mijne te rug reis naar 't vaderland. IV. By het inzeilen der Hollandsche Zeeplasch; in de lootsschuit, de vrouw Anna, waar my een vaderlandsch ontbijt werd voorgezet. Dank Hemel! 'k heb dan voor mijn' dood Toch nog een Vaderlandsch stuk brood Op Hollands zeeplasch mogen smaken! De tranen rollen langs mijn kaken; Maar wat mijn hart daar by gevoelt, Wordt door geen tranen afgespoeld. ô God, hoe smaakt, na zoo veel leed, Hoe smaakt die Vaderlandsche beet! Dat voedzaam brood, vervuld met zegen! Zoo, dunkt my, stort de zomerregen Op de uitgedorde drooge plant, Op 't van den gloed gespleten land! Wat is my aan Uitheemsche kust, Verpeste weelde, valsche lust; Wat zijn my Vreemde lekkernijen, Of geestelooze Feestpartijen; Waar by het kwijnend hart verzucht Naar reine Vaderlandsche lucht! [pagina 359] [p. 359] Haal, haal nu adem, ô mijn hart! Vergeet een deel van al uw smart, Zie daar de Enkhuizer zilte stroomen: Uw noodlot heeft een' keer genomen! Haal adem, afgepijnde borst! Lesch hier uw lang gevoede dorst! ô Stroomen! stranden! Hollandsch zand! Hoe blijde reik ik u de hand! - Hoe is mijn ziel van lust doordrongen! - Mijn hart schijnt aan den boei ontsprongen! - Mijn drift, ô matig u! bedaar! Die welling is mijn hart te zwaar. - Mijn boezem hijgt, en schokt, en klopt, Van duizend tochten overkropt: - Het wemelt alles voor mijne oogen: - 'k Verlies gevoel en denkvermogen: - Mijn brein doorzuist een worstlend meir: - 'k Bezwijk, en vind my-zelv' niet weêr. - Bezwijken? - Ach, die dus bezweek! - Doch is des menschen hart zoo week? Die zoo veel onheils door kon strijden, Bezwijkt die, na voleindigd lijden? Ja, Vreugde heeft haar angel ook, En moordt met dubbel scherpe pook. Welaan dan, leg u neêr, mijn hoofd! Zie hier de prijs, u lang beloofd: In 't Vaderlijke graf te rusten! Dit voorrecht mag u thands gelusten, De Hemel schonk het u. Welaan! Ik was! mijn wenschen zijn voldaan. [pagina 360] [p. 360] V. Aan den Hollandschen wal. 'k Heb dan met mijn' strammen voet, Uit den ongestuimen vloed, Hollands vasten wal betreden! 'k Heb mijn kromgesloofde leden Op zijn' bodem uitgestrekt; 'k Heb hem met mijn lijf bedekt; 'k Heb hem met mijn' arm omvademd; 'k Heb zijn lucht weêr ingeademd; 'k Heb zijn' hemel weêrgezien, God geprezen op mijn kniên, Al de doorgestane smarte Weggebannen uit mijn harte, En het graf van mijn geslacht Dit mijn rif te rug gebracht! - 'k Heb dit, en genadig God! Hier voleinde ik thands mijn lot! Laat, na zoo veeljarig sterven, My dat einde thands verwerven! Dit, ô God, is al mijn hoop Na zoo wreed een levensloop! 1806. B. Vorige Volgende