Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 352]
| |
doch door pignotte merkelijk verfraaid. Jammer is het, dat deeze vermaakelijke Dichter ook niet is gevallen op een voorgaand onderwerp in dat zelfde Werk, behelzende het onderzoek van de harssenen van een Petit-Maitre.’
Bekoorlijke sexe, beminnelijke vrouwen! indien ik, nu en dan, de lachspieren mijner leezeren durfde in beweeging brengen ten aanzien van uwe galante gebruiken, ik weet, dat gij, verre van mij daarover verwijtingen te doen, d kmaals met mij hebt gelachen, omdat ik mij nooit met den geessel der hekelinge wapende, om uwe zeden te gispen of uwe kieschheid te kwetzen. Vaart voort, bid ik u, met mijner gevoelens regt te doen wedervaaren, en gelooft dat het altijd mijn ernstigste wensch zijn zal, u aangenaam te weezen. Maar indien bijkans alle vrouwen zagtaartig, beminnelijk en beschaafd zijn, 'er zijn ook dit heb ik u hooren erkennen) onbescheidene en onverdraagzaame. De onschuldigste kwinkslagen zijn voor deeze harde en hoonende waarheden, en zij hebben openlijk verklaard, dat het voortaan, hoedanig eenen toon ik ook aanneeme, en wat ik zegge, mij niet zal gelukken, haar te behaagen. Moet dit streng besluit mij doen zwijgen? Neen! ik zal, indien gij wilt, naar den dorpeling gelijken, die, zonder het doordringend geluid der krekels te bemerken, die hem omringen, met bedaardheid zijn werk voortzet en voleindigt. Om evenwel, zoo veel in mij is, aan de zulken te voldoen die te veel dwaasheids in mijne schriften vinden, zal ik u over belangrijke en ernstige zaaken onderhouden. Ik zie alle uwe verbaasdheid. Gij aarzelt om mij te gelooven? - Mevrouwen, verwaardigt mij met alle uwe aandagt, ik zal spreeken - over de Ontleedkunde! Zagte en aandoenlijke schoonheden, ontzet u niet van mijne stoute onderneeming. Ik zal uw oog niet bedroeven door het afzigtig schouwspel van eene Ontleedtafel, en uwe tedere ooren niet kwetzen door de zwierige kunstbenaamingen, welke het nutteloos ware van zoo verre te gaan haalen, om ze zoo moeijelijk om uit te spreeken te maaken, en zoo onaangenaam voor het gehoor. Een geneesheer, mijn oude vriend, bragt mij, voor eenige dagen, in eene groote zaal, alwaar een bekwaam Hoogleeraar in de Ontleedkunde eene openbaare aanwijzing doen zou van de gesteldheid van het hart eener jonge en schoone vrouwe. Geduurende haar geheele leeven hadt zij de zonderlingste grilligheden ten toon gespreid in haare denkbeelden en bedrijven, beminnende hem heden, welken zij 's daags te vooren | |
[pagina 353]
| |
haatte, eenige weinige uuren laater deeze nieuwe neiging laatende vaaren, om eene andere te volgen. In zulk eene schommeling van aandoeningen zag men haar gestadig, dat zij het tooneel der zee vertoonde, die, nu eens bedaard, dan door de zefirs gestreeld, en dikmaals door hevige winden beroerd, onophoudelijk voor ons oog van gelaat verandert. Aanmerkelijk was reeds de toeloop der nieuwsgierigen, wanneer de Hoogleeraar, in een zwarten, langen en eerwaardigen tabbert gekleed, het hoofd met eene zwaare pruik bedekt, en den neus met een grooten bril versierd, zeer strak ziende en met afgepaste gebaaren, zijne Chirurgikaale werktuigen in de hand vat, en van zijne belangrijke ontleeding eenen aanvang maakt. Eerst onderzogt hij, met een aandagtig oog, of 'er ook uit het hart zenuwagtige vezeltjes voortkwamen, dienende tot het onderhouden van eene gemakkelijke en hebbelijke gemeenschap met de tong, en of 'er, zoo als de menigvuldige eeden der jonge dame hadden doen gelooven, eenige overeenstemming tusschen deeze beide werktuigen plaats hadt. Doch de Ontleedkundige, naa zich vrugteloos vermoeid te hebben, zag zich genoodzaakt, ons stellig te verzekeren, dat 'er nooit eenige betrekking tusschen het hart en de tong der overleedene bestaan hadt. Ik moet niet nalaaten u te berigten, dat het Ontleedmes naauwelijks de eerste wegen van het hart hadt blootgelegd, of men zag 'er duizenden vezeltjes, die, allen elkander kruizende, zich onderling scheenen te verwarren. Bij een naauwkeurig onderzoek ontdekte men, dat zommigen opgekrompen, anderen gerekt waren; terwijl deeze de beweegingen vertraagden, gene dezelve verhaastten. Alle de omstanders erkenden eenpaarig, dat dit de waare oorzaak dier zonderlinge grilligheden van het hart ware, die hen bij het leeven onzer Kokette zoo dikmaals hadden doen verbaasd staan, en die men zoo dikmaals hadt vergeleeken bij de uitwerkzels van een vuurpijl, die, in den luchtstroom van 't spoor dwaalende, tot in 't oneindige zijne beweegingen verandert, en, naa met majesteit te zijn geklommen, oogenblikkelijk, nu ter regter, dan ter slinker zijde afwijkt, en van nieuws omhoog rijst, om eindelijk met gedruis los te bersten. De zelfstandigheid van het hart was zagt en ligt; dezelve vertoonde honderden kleine buizen, die de onderscheidene gelijkmiddelpuntige laagen doorkruisten, even als de bollen van zommige planten. Op ieder deezer laagen zag men de beeltenissen haarer veelvuldige minnaaren, die met een zoo slaauw penseel waren geteekend, dat zij op het enkel aanraaken met den vinger verdweenen. Men zou ze hebben kunnen vergelijken bij de vlek- | |
[pagina 354]
| |
ken, op kristal of gepolijst marmer door eenen vogtigen adem ontstaande. Welk een schouwspel, welk eene zonderlinge verzameling vertoonden deeze duizenden ongelijke afbeeldingen! Kerkvoogden, Kanunniken, jonge Geestelijken vonden zich hier en daar vermengd onder Generaals, Magistraatspersoonen, Financiers, Prinsen en Burgers. Naadat alle de laagen van het hart ontrold waren, leide eindelijk de Hoogleeraar deszelfs verborgenste gedeelte, het middelpunt, voor ons open. Hoedanig denkt gij dat dit gedeelte gesteld was, waarvan tot nog toe niemant een naauwkeurig denkbeeld hadt?... Het was geheel ledig; maar in dit ledige zag men schimmen zweeven, die met den meesten spoed op elkander volgdeu. 't Waren diamanten, pluimen, koetzen, robes, agnus dei's, linten; in één woord, alwat deeze jonge dame geduurende haar leeven hadt verlangd. Het zij mij geoorlofd, dit zoo verkwikkend schouwspel te vergelijken met hetgeen een kind, in de koude winteravonden, verlangt zich aan te schaffen, zoo ras het den verheugenden klank der liere van den man met de Toverlantaarn hoort; het ziet steden, velden, legers, onderscheidene soorten van dieren, Adam onzen eersten vader, de zon, de maan, enz. snellijk voorbij zijne oogen trekken; alle deeze voorwerpen behaagen hem, om reden zelfs dat geen van allen zijne aandagt heeft bepaald. De Hoogleeraar naderde het hart, het voorwerp zijner naaspooringen, met het licht van eene waschkaars, staande voor een spiegel; straks zag men de aderen, daaraan vastgehegt, opzwellen, en men hoorde een zagt gemurmel, gelijk aan 't geen de boezem van een schroomagtig doch gevoelig meisje van zich geeft; onderscheidenlijk zag men vervolgens een kleinen ligten bol, die, zich in rook ontbindende, in de lucht verdween. Mevrouwen, 't is noodig u te berigten, dat dit hart bestendig dreef in een helder en koud vogt, 't welk eene zagte zelfstandigheid bevatte. Dit vogt was door den Hoogleeraar zorgvuldig verzameld in een glazen buis. Gewisselijk hebt gij opgemerkt de uitwerkzels der dampkringslucht op het ligt beweegend vogt in den Thermometer? Wel nu! het vogt, waarin het hart onzer jonge dame hadt gezwommen, leverde bijkans de zelfde uitwerkzels; 't was egter niet in den eigenlijken zin de lucht, welke haar haare invloeden deedt gevoelen; om haar op verschillende wijzen in beweeging te brengen, moesten de voorwerpen, welke men haar voorhieldt, afwisselen. Kwam een verstandig, bedagtzaam, wijs, zedig en bescheiden man nabij dat vogt, straks zakte het tot op den bodem van de buis; het scheen te vlugten; doch tradt een welgemaakt en zwierig jongeling nader, dan | |
[pagina 355]
| |
rees het snellijk tot aan het boveneinde van het vat, welk het niet meer kon bevatten. Deeze proeve zedert in eene bijeenkomst van jonge lieden van beide sexen, alwaar het vermaak aan de orde was, herhaald zijnde, was het vogt in eene gestadige beweeging, en zoo sterk dat men kookend water meende te zien. Zoo gevoelig was het voor allerlei indrukzels, dat men slegts hadt te naderen met een nieuw lint, met een fraai kapzel, met oorsieraaden naar de mode, om kort te gaan met de geringste beuzelingen, om het terstond zich te zien beweegen. Ik wilde mij dit verwonderlijk werktuig aanschaffen, en verzogt, op zekeren dag, mijnen Arts, het mij tot een onbepaalden prijs te bezorgen. Hij schaterde van lachen over mijne eenvoudigheid, en verzekerde mij, dat alle jonge vrouwen zoo veele Thermometers of Frivolimeters (Beuzeling-aanwijzers) van dat slag zijn. Mevrouwen! nooit zal ik gelooven dat mijn Arts mij de waarheid heeft gezegd; maar dit weet ik zeker, dat men veele booze en onregtvaardige mannen ontmoet, die, in alle bijzonderheden, uwe geheele sexe aanspraakelijk willen maaken voor de wederregtelijkheden van twee of drie onder u; zij durven, bij voorbeeld, zeggen, dat gij alle het geluk uws leevens stelt in het naavolgen van eerst ontlokene bloemen, die zich door het flodderend kapelletje laaten streelen. Indien, egter, 't geen ik voor onmogelijk aanzie, waar zij, dat het hart der vrouwen onophoudelijk in een zoo dun en verwonderlijk vogt zwemt, welk eenen lof verdienen dan de zulken, die, gelijk ik een zeer groot getal kan vermelden, zich boven de gemeene begrippen verheffende, met alle de bevalligheden, welke zij aan de Natuur zijn verschuldigd, de betragting van alle deugden paaren! |
|