Om met vloeispath-zuur op glas te etsen.
Men neme een stuk zuiver wit vlak glas, zonder eenig blaasje; bestrijke het, warm gemaakt, egaal met eene niet te dikke laag warm gemaakt Etswas, bereid door eene voorzigtige smelting van even veel Mastik en Jodenlijm (asphaltum), doende 'er dan een vierde Was bij. Koud zijnde, bestrijke men het met eene dunne laag drooge stijfsel, met water tot een pap gemengd. Droog zijnde, teekent men daarop met een zacht potlood, zorg dragende een halven duim van den kant te blijven. Men hale dan de potloodstrepen na met eene niet al te fijne punt van een naald tot op het glas.
Men hebbe dan bij de hand een theeschaaltje van Engelsch aardewerk, welks rand vlak geslepen is, een vierde van een duim kleiner van diameter dan het glas: hierin doe men wat Vitriool-olie, make ze een weinig warm, en roere 'er met een stokje even zoo veel fijn gestoten Vloeispath onder; men legge het glaasje 'er op, zoo dat het een vierde duim 'er oversteke, en de teekening binnen het schaaltje blijve. Na verloop van een uur heeft het Vloeispath-zuur, door het Vitriool-zuur uitgedreven, het glas ingevreten zonder het Etswas te ontbinden, hetgeen men aan den bovenkant kan zien. Men schrape dan het Etswas 'er af, en legge het glas in heet zeepwater. - Voor een stukje glas van vier duimen diameter zal ¾ lood zuur en Vloeispath genoeg zijn: het is mij op deze wijze zelden mislukt. Als men grooter stukken glas neemt, gebruikt men een vlak geslepen Engelsch bord.
Als men op een stuk gefoelied Spiegelglas met Barnsteenvernis teekent of schrijft, doch niet zeer fijn, en men dit glas legt op een schoteltje met Vitriool-zuur en Vloeispath, op de boven vermelde wijze, dan wordt het glas verbeten en mat; men wissche dan het vernis 'er af, door een weinig warme Terpentijn-olie; en op deze wijze komt het geschrevene of geteekende, spiegelachtig, voor den dag.
Groningen, 1806.
b. tieboel.