genden indruk, daardoor gemaakt, kan niet worden aangevoerd als een bijzonder voorregt des Dichters; naardemaal het ontstaat uit den aart der taale, welke zij met Ondicht gemeen heeft.
Het oog des Schilders moet veel aandoenlijker en scherper weezen dan het oog des Dichters; naardemaal de naauwkeurigheid van hem, die navolgt, die des geenen, die slegts beschrijft, moet overtreffen. Wat is de woordlijke uitdrukking van eene driftvervoering, vergeleeken met de zigtbaare tegenwoordigheid, - het verhaal eens bedrijfs, met het bedrijf zelve voor oogen gemaald? Wat zijn de verba ardentia des Dichters, bij de bezielde schoonheden en den leevendigen luister des penseels, wedijverende met de edelste voortbrengzelen der Natuure, uitdrukkende de beelden van stoffe en geest, de volmaaktheden van gedaante, de kragten der ziele, den schitterendsten gloed van kleuren en den gouden glans des lichts? Kunnen de lugtbeelden van Dichterlijke vinding vergeleeken worden met de bezielde weezenlijkheden der Schilderkunste?
Waar de Dichter ter loops waarneemt, geeft de Schilder naauwlettend acht; wat de een los in het geheugen draagt, drukt de ander der ziele in. De gedaanten en de zamenvoegingen der dingen, de toevalligheden van licht en kleur, de betrekkingen van afstand, de driften, de evenredigheden van menschen en dieren, alle de verschijnzels van de zigtbaare schepping, moet de Schilder in zijnen geest verzameld hebben, daarvan onderscheidene en onuitwischbaare indrukken bezitten, en, met de kragt eens tovenaars, op 't oogenblik ten voorschijn roepen als geesten uit de diepte zijner verbeelding, om hem te gehoorzaamen en zijnen wil te doen.
Uit hoofde van de middelen, door welke de Dichter werkt, heeft hij een voordeel boven den Schilder, 't geen zijnen voortgang veel gemaks bijzet. Daar een vers bestaat uit eene taal, gewijzigd door getal en maat, mag de Dichter gezegd worden eenigermaate eene voorbereidende oefening te hebben van zijne wieg af; hij spreekt nimmer, of men mag hem aanmerken als scherpende zijne werktuigen en voorraad verzamelende; nimmer legt hij het werktuig uit de hand, en, 't zij hij leest, schrijft, of in de gezellige verkeering spreekt, hij oefent steeds zijne vermogens op eene wijze, welke eene rechtstreeksche betrekking heeft op zijne kunst, en ten voorspel strekt van het werk, 't geen hem staat te volvoeren.
De Schilder, in tegendeel, maakt gebruik van een middel, 't welk geene overeenkomst heeft met de spraak, geene verbintenis met eenige van zijne gewoone hebbelijkheden of opleggingen van voorraad; zijne kunst spreekt eene taal van de zeldzaamste zamenstelling en den allermeest bevattenden invloed; vorderende de onaflaatendste bevlijtiging, om eene gemaklijkheid van zich uit te drukken te verkrijgen, - dat