Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOver de opthalmia neonatorum, of oogöntsteking bij kinderen kort na de geboorte. Door F. Buchner, Chirurgijn, Oog- en Stads-Breukmeester te Amsterdam.In het Mengelwerk No. I van de Letteroefeningen heb ik beloofd over dit belangrijk gebrek te zullen handelen. - Sints vele jaren zag ik deze rampvolle ziekte. Altoos ben ik gewoon, zoo veel mogelijk de oorzaak der kwalen, waarover ik geraadpleegd worde, te weten, en daarna mijne geneeswijze in te rigten, en wanneer dezelve nieuw zijn, of nieuw schijnen, de kundigste Schrijvers te raadplegen, indien het mijne ervaring overtreft. Vreemd is het, dat men van dit gebrek bij de Ouden | |
[pagina 325]
| |
van belang niets vindt; dat ook van hetzelve niets gevonden wordt in het Aanhangsel zoo min als in het Werk zelve van Prof. rosen van rosenstein over de Ziekten der Kinderen; ook niets bij den kundigen van der haar. Hierom zou men haast op het denkbeeld komen, dat dit een nieuw gebrek is. Van daar, misschien, dat de Hedendaagschen, omdat zij meesttijds de een den ander uitschrijven, in hunne Werken daarvan geene, althans geene volledige, melding maken. Hoe dit zij, ik beschouwde 't altoos uit het zelfde oogpunt, rigtte mijne geneeswijze nimmer anders dan naar den zelfden leiddraad, en slaagde altoos, vroeg genoeg bij mijne Lijders gehaald zijnde; maar hoe vele zag ik, die, onder de keurige behandeling met Noten-olie, Moer van Wijn enz. stekeblind geworden waren! De schoone waarnemingen van den Hoogl. e.j. thomassen a thuessink, gedaan in het Nosocomium Academicum te Groningen, een jaar geleden publiek gemaakt, (zie het IIden Deels 1ste Stuk van het Geneeskundig Magazijn, bl. 141) verrasten mij; ik las dezelve met het grootste genoegen, en verblijdde mij, dat die bekwame Hoogl. met mij bij dit rampspoedig gebrek hoofdzakelijk dezelfde geneeswijze volgt. Ik zal derhalve van dat Stuk, zoo veel ik tot mijn oogmerk noodig keur, gebruik maken; en doe zulks met te meer vermaaks, om dit schoone Werk meêr Lezers te doen krijgen. Kort na de geboorte vertoont zich eene ontsteking en zwelling aan de oogleden en derzelver randen; de etter vloeit van tusschen dezelve in menigte uit; de leden sluiten zich zoo opeen, dat men deze als met geweld niet van elkaâr kan krijgen; en als men zulks op die wijze doet, vertoont zich het gezwollen binnenste bekleedsel der oogscheelen als raauw vleesch. Het zij mij vergund, uit het genoemde Magazijn, bl. 146, het volgende af te schrijven. - ‘Dit gebrek begint meestal kort na de geboorte op den tweeden, derden, achtsten, zelden later dan den veertienden dag. De oogleden worden rood, beginnen langzaam te zwellen; welke zwelling zoo sterk wordt, dat de randen der oogleden zich naar binnen omkrommen; dit heeft vooral bij het onderste ooglid plaats, terwijl het bovenste daarover heen sluit, en zoodanig past, dat dikwijls de binnenste rok der oogleden buiten dezelve uitpuilt en beklemd raakt. Dit gebeurt | |
[pagina 326]
| |
vooral bij het sterk schreijen en persen der kinderen. De oogleden worden vervolgens donkerrood, somtijds met paarsche vlakken. In het begin is de ontsteking droog; naderhand wordt 'er door de ontstokene kliertjes eerst eene dunne, doch allengskens meer lijvige etterstoffe afgescheiden, welke de oogleden doet zamenkleven en uit de ooghoeken loopt. De ontsteking verspreidt zich somtijds tot de oogvliezen en tot de wangen. De etter wordt allengskens scherp, en veroorzaakt zweertjes van het hoornvlies; niet zelden is de etter met bloed vermengd, ja soms wordt 'er uit de oogen enkel bloed met verligting ontlast. De ontsteking begint gemeenlijk van het ééne oog, doch gaat vroeg of laat ook tot het ander over. - De Ziekte duurt zelden korter dan vier weken, somtijds veel langer, naar mate van de omstandigheden en behandeling. Bijaldien de Ziekte verwaarloosd, en de etter niet behoorlijk ontlast wordt, veroorzaakt zij zware oogontstekingen, zweren en vlakken van het hoornvlies, ja zelfs bersting van het oog en blindheid.’ Zie daar eene klare en echte beschrijving van dit gebrek; hetzelve ontstaat uit eene specifike ongesteldheid. Zie hier wat de Heer reil daarvan zegt (zie pag. 147.) Dispositio a parentibus scrofulosis, venereis, pthisisis hereditaria adhujus opthalmiae originem concurrit. ‘Eene erfelijke gesteldheid van scrofuleuze, venerische of teringachtige ouders geeft aanleiding tot den oorsprong dezer ontsteking.’ Hoe wijd deze bepaling ook zij, en vele kinderen met eene derzelven, en enkele wel eens met alle ter wereld komen, is dit zeker, dat het met dit gebrek soms zeer gemakkelijk afloopt, als men vroeg genoeg met gepaste middelen hetzelve bestrijdt. Prof. thuessink zegt: ‘ik geloof dat alle adstringentia in het tijdperk der ontsteking zeer nadeelig zijn.’ Ik voeg 'er bij: ik geloof dit niet alleen, maar weet zeker, dat, als men dus de zoo geliefkoosde en in sommige andere gevallen zoo nuttige Wijnmoer nooit gekend had, 'er zoo vele blinde kinderen niet zouden gevonden worden. Dit zelfde is ook ten deele waar van de Noten-olie. Indien ik vroeg genoeg over dit gebrek worde geraadpleegd, doe ik de oogen, zoo dikwijls mogelijk, met laauwe zoete melk en water baden, bedruipen, en als 't ware uitspoelen; en ten einde de werking der etter op | |
[pagina 327]
| |
den oogbol te beletten, gelast ik hiermede nacht en dag om het uur te vervolgen; ik schrijf dadelijk een drasticum purgans voor, rijkelijk met Merc. dulcis bedeeld, naar de sterkte van het gestel des lijders; de ontlastingen, hierdoor gemaakt, zijn zelden anders dan een groenachtige slijm; ik bezorg deze tot 3, 4, 6 en meermalen daags in den beginne, en maak dan eerst verandering, als de zwelling der oogleden vermindert, en men wegens den staat der oogbollen gunstige gedachten mag vormen; hetwelk men reden heeft te hopenGa naar voetnoot(*), wanneer men, de oogleden zoo veel kunnende openen, de oogbollen niet op de eene of andere wijze wankleurig ziet. - Ondertusschen raad ik elk, op zijne hoede te zijn in dit dikwerf kwaadaardig gebrek, en althans niet te luisteren naar die wijze bespiegelaars, die kleine kinderen kwik laten gebruiken, en wel zoo veel als de geleerde reil, die dezelve, in wanhopige gevallen, tot de beginselen van kwijling zelfs wil gegeven hebben (zie p. 148). In enkele gevallen appliceer ik een Spaanschevliegpleister in den nek en Bloedzuigers aan de oogen, en soms ook het Bad; doende het kind tot den hals toe in het warme water houden; en nimmer heb ik één blinde onder deze mijne behandeling gehad. Als de zwelling der oogleden afgenomen is, en de oogen zelve door de scherpte der stoffe nu bevonden worden te zijn aangedaan, bedien ik mij van het bekende roode OogzalfjeGa naar voetnoot(†), zijnde de merc. ppt. rubr. 1 gr. met één drachma boter of reuzel, welke ik 3 of 4 maal daags met een penseel tusschen de oogleden smere. Dit gebruik ik zoo wel in het eene als andere geval, het zij de oogbollen enkel ontstoken, of de scherpte der stoffe reeds de cornea heeft aangedaan; en ik houde hiermede niet op, noch ook met aanhoudend baden en inwendige middelen, voordat de oogen geheel geopend zijn; veranderende mijne behandeling naar omstandigheid. Is de oogbol welgesteld, dan verminder ik het sterk purgeren, tot de volkomene herstelling. Is de ontsteking groot, dan vermeerder ik de hoeveel- | |
[pagina 328]
| |
heid van den merc., en ga dus voort met dit Oogzalfje. Zijn 'er Phlyctenae (blaartjes), Ulcera (zweertjes), Maculae (vlekken), Onyx (etterstoffe tusschen de blaadjes der cornea), Hypopion (etter in het oog zelve); heeft 'er een Staphyloma (druifgezwel) plaats, of welk ander gebrek zich ook voordoe; dan moet elk derzelven zijne eigen aanwijzing hebben, en behoort niet tot mijn tegenwoordig doel. Nog een gebrek, van 't welk ik geen naam kenne, zag ik twee of drie malen, en kan ik hier niet onopgemerkt voorbij, omdat dit zich ook hier voordoet: 't is eene uitzetting van de binnenste bladen van het hoornvlies door de verteerde of weggevreten stoffe door de buitenste heen, niet geheel ongelijk aan het formeren van een breukzak bij de breuken, en vertoont zich volmaakt als de ptosis of staphyloma, Druivenvlies-gezwel, met dit onderscheid, dat in dit gebrek de iris het gezwel maakt door de doorboorde cornea heen, en dus zijne gedaante verloren heeft; daar integendeel, in mijn geval, de cornea niet in haar geheel geopend, en de iris gaaf is - en dit kan men soms niet onderscheiden, als de uitpuiling op de cornea te groot is. Dit gebrek, zoo ik meen, genoeg toegelicht hebbende voor hun, die een gezond oordeel willen volgen, zal ik met een woord spreken van een ander gebrek der oogleden, bekend onder den naam van Blepharopthalmia, om het nu behandelde met dit niet te verwarren. Dit gebrek ontmoet men meest bij bejaarden, doch soms ook in min gevorderden leeftijd, en is een gevolg van Roos, die zoo dikwijls uit rotte galstoffe en belette uitwaseming ontstaat. Dit gebrek, dat zelfs met versterving, bijzonder van het bovenste ooglid, kan gepaard gaan, vordert dus eene andere behandeling en genezing als het genoemde. Emetica, Rhabarber, Diaphoretica enz. zijn in dit geval zeker werkende middelen; en hoe zeer deze genezing meest Geneeskundig is, valt zij zeker alleen onder de Heelkundige bewerkingen, ten zij men de Heelkunde binnen al te naauwe grenzen wilde beperken. |
|