Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 311] [p. 311] Dichtstukjens op zee, by mijne te rug reis naar 't vaderland. III. In de scheepskooi, by een' vliegenden storm op zee, in den nacht van den 25 maart 1806. Gelijk de doode in 't duistre graf, Zoo lig ik hier op 't haverkaf In de enge Scheepskooi neêrgezegen. Mijn oog ontmoet geen Hemelsch licht; De mond mijns kerkers sloot zich dicht; 't Is alles om my diep verzwegen. Alleen het woedend windgegons, Alleen het woedend golfgebons Op 't rank gestel van boeg en steven, Alleen de hobbling van het meir, Herroept my aan my-zelven weêr, En zegt my, dat ik ben in 't leven. De waatren zwaddren me over 't hoofd, En, van hunn' fellen slag verdoofd, Verneem ik naauw 't ontzettend kraken Der ribben van 't doorwaterd hout, Waaraan mijn leven is betrouwd Met hun die aan het scheepsroer waken. Wat baat dit waken my? Helaas! Een niet, een luttel luchtgeblaas Verijdelt al hun werkzaam pogen. De dood klopt aan in elke baar, En weer te bieden aan 't gevaar, Staat in geen menschelijk vermogen. [pagina 312] [p. 312] Dit denkbeeld treft en slaat my neêr. De wind verheft zich meer en meer; Ik hoor hem hol en holler brommen: En 't kermen van het zuchtend roer Klinkt aaklig door het golfrumoer, Het geen de kiel schijnt aan te grommen. Ach! dus besloten in een kuil, Omringd van zee- en stormgehuil, Verdubblen al deze aakligheden. Verbeelding woelt en mat zich af, En worstelt in dit sombre graf De tengels uit de hand der Reden. Zoo, van zijn roeping afgedwaald, En door de Godswraak achterhaald, In 't wederspannigst tegenstreven, - Zoo lag de ontrouwe Godsgezant, In 't vratig Walvischingewand, Onwetende van dood en leven. Benaauwd en siddrend riep zijn ziel Van uit die levendige kiel, Tot, die verdelgen kan en hoeden: - Maar ik, ô God, ontvlood U niet; Gy, steeds mijn toevlucht in 't verdriet; Gy zijt het nog op deze vloeden. Neen, zoo ook 't hart dit oogenblik Werktuiglijk trille van den schrik, Het is gerust in Uw geleide, En, wat Uw wijsheid my beschoor, De dood of 't leven sta my voor! Gewillig evenzeer voor beide. 1806 B. Vorige Volgende