Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijStaaltjes van volksbijgeloovigheden en verstandsdwaalingen.(Uit het Engelsch.)
‘Ongetwijfeld heerschen in ons Vaderland, zo wel als elders, Volksbijgeloovigheden: de gewoonte aan dezelve veroorzaakt misschien te minder opmerking; doch soortgelijke bij anderen aantreffende, wordt de aandagt wakker, en het ontwaakt oog des verstands ziet anders onopgemerkte dwaasheden, en leert de eene en de andere met welverdiende veragting bejegenen. Misschien kan de mededeeling van het volgende dusdanig eene uitwerking hebben. De Engelsche Schrijver, van wien wij dit ontleenen, zegt.’ - Een vrij langduurig verblijf in een afgelegen en als vergeeten hoek mijns Vaderlands verschafte mij veelvuldige voorbeelden van die krankhoofdige bijgeloovigheid, welke nog stand houdt onder de afgescheiden woonenden en onkundi- | |
[pagina 303]
| |
gen. De man, die zijn oordeel over den Mensch en den tegenwoordigen staat der vorderingen in het Maatschaplijk leeven vormt naar de begrippen der Inwoonderen van eene Stad, waar verlichting en kunde opgang gemaakt hebben, kan bezwaarlijk gelooven, dat 'er nog heden ten dage lieden bestaan, die gaarne, indien zij de magt hadden, nog de oude Wijven, gewaande Toveressen, zouden vervolgen, en, naar de oude Inrigtingen of Wetten, met den dood straffen. Dit is nogthans het geval, doch tevens gelukkig, dat het meer verlichte gedeelte der Maatschappije deezen belacht, en alle ontrusting deswegen verre afweert. Dan veele onzer eenzaame landbewooners, schoon zij weeten dat zij niet langer een oud Wijf met een krommen neus (het onfeilbaar uithangbord eener Toveresse!) mogen vervolgen, zijn nogthans geheel en al overgegeeven aan verbeeldingen, even ongegrond en ongerijmd als de verborgenheden der Toverije. Reist 'er iemand door deeze streeken, gezeten op een bont Paard, hij loopt gevaar om aangeroepen, en gevraagd te worden, met veel ernsts en aandrangs, om toch te willen zeggen, wat het beste Geneesmiddel is tegen de Kinkhoest? - Te vergeefs geeft hij daarop te kennen, dat de Vrouw, die hem deeze vraage doet, zich geheel vergist; te vergeefs verzekert hij haar, dat hij geen Doctor, Chirurgijn of Apothecar is; zij blijft met verzoeken aanhouden, en zegt hem in 't einde, dat het Geneesmiddel, voorgeschreeven door iemand, rijdende op een bont Paard, eene toverkragt tegen die kwaal bezit, wel vol verborgenheids in derzelver werking, doch onfeilbaar heilzaam. Op eene zeer afgelegen plaats omwandelende, zag ik eene oude Vrouw, die greetige oogen geslaagen hadt op een paar Ezels, gerust op de heide weidende. Uit haare angstige houding, welke zeer zigtbaar was, maakte ik op, dat iets meer dan gemeens bij haar omging. Zij liet mij geen tijd om veelerlei gissingen te maaken, wat het mogt weezen; en zeker zou ik onder duizend gissingen niet geraaden hebben, wat 'er van de zaak ware. Mij met veel omslags van verschooningen naderende, boodt zij mij een schaar aan, en verzogt mij dat ik eenig hair van den rug des Ezels zou afknippen en het haar geeven. Ik voldeed vaardig aan dit verzoek; doch verlangende onderrigt te worden, waarom zij juist mijne hand tot dit onnozel bedrijf verzogt, en het zelve niet gedaan hadt? gaf zij mij daarop ten antwoord, dat haar Zoon zeer gevaarlijk krank was, in gevolge van eene wonde, die hij in zijn arm gekreegen hadt; en dat het opleggen van gestoolen Ezelshair een beproefd en onfeilbaar geneesmiddel was tegen de gevaarlijkste wonden; en, dewijl deeze Ezels haaren éénigen eigendom uitmaakten, zij niet gezegd kon worden het | |
[pagina 304]
| |
hair gestoolen te hebben, als zij met eigen hand het afknipte - en hierom hadt zij mij verzogt en in verzoeking geleid om het Achtste Gebod te schenden; voor welke schennis zij nederig vertrouwde, dat ik wel vergiffenis zou bekomen, dewijl het oogmerk goed en liefderijk geweest was. Veelvuldige voorbeelden van soortgelijke ongerijmdheden zou ik kunnen aanvoeren. Dan de bijgebragte mogen ten slentel dienen tot dat gedeelte der Geschiedenis, 't welk den schielijken op- en voortgang vermeldt van Godsdienstbegrippen, wanneer 'er geheimzinnigheden en beloosde wonderkragten rijklijk ingemengd zijn. Wij behoeven ons niet in het minste te verwonderen over den opgang, dien reizende Geestdrijvers maakenGa naar voetnoot(*), wanneer wij bedenken, dat het gros des Menschdoms allergereedst zodanige leerslellingen omhelst, die het minst bevatlijk zijn. ô Hoe zeer ligt het overhoop met het Gezond Verstand! Trouwens, dit wordt hun, door dusdanige Leeraars, als een Dwaallicht in zaaken des Geloofs, ten afschuwelijkste afgemaald; en men ijvert met geweld tegen het Gezond Verstand, omdat het de eeuwige Vijandin is van Geestdrijverij en Bijgeloof. Doch ik zou, zo voortschrijvende, in eene uitweiding vervallen, die misschien niet onnut ware, doch mij thans zou verwijderen van het oogmerk, waartoe ik de pen opvatte. - Soortgelijke waan- en wan-begrippen, voorooreeelen, bijgeloovigheden, of welk een naam van dergelijken aart daar op best passe, bepaalen zich niet tot de ongeletterdeu en weinig denkenden. Eén voorbeeld uit vroegeren, en één uit laateren tijde, zal hier volstaan kunnen. Tycho brahé, de beroemde Starrekundige, aan wien die Weetenschap zo onbetaalbaare verpligtingen heeft, was niet alleen verslaafd aan Starrewichelaarij, maar ook aan andere bijgeloovigheden. Als hij, bij den aanvang eener reize, een Haas dwars over den weg, dien hij beoogde te gaan, zag loopen, keerde hij onmiddelijk terugge; hij zag dit Diertje aan als een onheilspellend voorteken. - Van oude Wijven hadt hij een afkeer, eigen aan de bijgeloovigen in de laagste Volksklasse, welke nog van oude Toverhexen droomt. Was eene oude Vrouw het eerste voorwerp, 't welk zijn oog in den morgenstond ontmoette, dan sloot hij zich dien geheelen dag in zijne kamer op, en bragt denzelven door in duizend vreemde en bekommering baarende overleggingen. - Welk eene zwakheid! welk eene kragt des bedwelmenden Bijgeloofs! | |
[pagina 305]
| |
Dr. johnson gaf zich zo verre toe in een bijgeloovigen eerbied voor gewaande geheimzinnigheden, dat hij het voor 't geluk van den dag noodig hieldt, als hij eene wandeling deedt, die aan te vangen met het vooruitzetten van zijn rechter voet, en ook dezelve met een stap van dien zelfden voet te voleindigenGa naar voetnoot(*). Deeze droeve dwaaling des Verstands, deeze zwakheid des Oordeels, in Menschen, dien het ongetwijfeld anderzins aan die zielsbekwaamheden niet mangelde, mag in zeker voege dienen tot verschooning van de begoochelingen, waaraan andere minkundigen zich overgeeven; dan zeker zij doen den trots der menschlijke Rede bloozen. Ongetwijfeld hebben de strekken van Priesterbedrog, in vroegere tijden, eene strekking gehad om de verstandsbekwaamheden des gemeenen volks deerlijk te misleidenGa naar voetnoot(†); maar, in 't algemeen, schijnt de vrees voor kwaad- en onheil-spellende Tekens de afstammelinge van veele den mensch beloopende ongelukken. Door rampspoed nedergedrukt, zoekt de bekommerde geest de werkingen des Noodlots, welke hem treffen, in elke kleine en beuzelagtige omstandigheid zijns leevens. De Slachtoffers van teleurstellingen kunnen, uit deezen hoofde, niet te omzigtig op hunne hoede weezen tegen deeze ligt indringende verleidingen. Zulk eene soort van Bijgeloof ontzet de ziel niet alleen van haare natuurlijke sterkte, maar berooft dezelve, in 't einde, van die bedaarde en vertrouwende berusting in de beschikkingen der Hemelsche Voorzienigheid, zo zorgzagtend voor den met onheil worstelenden sterveling! - De noodzaaklijkheid van eene waarschuwing ten deezen opzigte is te dringender, dewijl het Bijgeloof, even als eene adder in eene hinderlaage, op den loer ligt, en niet zelden, op het onverwagtst, eene wonde toebrengt, welker kwaadaartige gevolgen zich door geheel het menschlijk gestel verspreiden. ‘Wij voegen hier nevens eenige Dichtregelen, welke wij wenschen dat eerlang ten vollen bewaarheid mogen worden.’ | |
[pagina 306]
| |
God! U zij lof! die tijden zijn voorbij;
't Gezond verstand heeft Bijgeloof verdreeven:
Wij meer verlicht, ach Christnen! mogten wij,
Van 't slaafsche juk der Dweeperij ontheeven,
Niet zorgeloos, niet wuft, maar waarlijk vrij,
Naar 's Hoogsten wil en ons geweeten leeven!
|
|