Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 251]
| |
Aanmerkingen en waarschuwingen, raakende de volksverhuizing na Noord-Amerika.(Vervolg van bl. 206.)
Eene zekere uitgestrektheid lands te bezitten, en het te beplanten, is de natuurlijke zucht der meeste gewesten, wier bevolking niet, gelijk die van Engeland, te talrijk naar gelange der uitgebreidheid is: zoodat de Landbouw, hoewel tot nog toe in een onvolmaakten toestand, de geliefde bezigheid van negen tiende deelen der Amerikaanen geweest is. Allen, egter, maaken geenen opgang; daar, zoo wel als elders, bekroont niet altijd een gelukkige uitslag de onderneeming; daar, zoo wel als elders, staat de Volkplanter bloot aan het gevaar van toevallen, van slegte saisoenen, en de nukken der fortuin. De grondoorzaak van hun kwalijk slaagen moet, in de meeste gevallen, in hun zelven gezogt worden. Zij bezitten de noodige hebbelijkheden, de gewoonten en de kunde niet, welke deeze nieuwe leevenswijze vordert; zij bezitten niet de vereischte maate van sterkte, moed en overleg; en het mangel aan dat alles, gepaard met verwaarloozing en luiheid, te dikmaals het gevolg van het klimaat, is onherstelbaarder dan ziekte, insekten en ongedierte, die, in spijt van alle hunne poogingen, hunne hoop kunnen doen vergaan. Daarenboven, indien zij met het geld niet gereed zijn op den vervaltijd der betaalinge van hunne landen, stelt de Wet den verkooper wederom in het bezit van dezelve, zonder dat hij den Volkplanter eenige vergoeding behoeve te doen voor de gemaakte verbeteringen, indien zulks bij het sluiten van den koop niet bedongen zij, 't welk zelden gebeurt, om reden dat het verbeuren dier verbeteringen gemeenlijk daarmede is verbonden, als een spoorslag tot naarstigheid, en als eene straffe van het verbreeken des koopverdrags. De meeste Europeaanen zijn in hét denkbeeld van rijk te zullen worden; doch zij worden teleurgesteld in hunne verwagting: op geene andere wijze maakt de Landbouw in de Vereenigde Staaten iemant rijk, dan door het uitbreiden van die bezittingen, over welke dikmaals geene beschikking kan gemaakt worden. Te vlugtig zijn de saisoenen, de winters te lang, en het arbeidsloon te hoog; maar evenwel verschaft de Landbouw den vlijtigen ruimte en overvloed. Anderen wederom verbeelden zich te onregt, dat, om zich in de bosschen neêr te zetten, 'er geen geld noodig is; maar zij moeten toch eenigen voorraad hebben, om 'er het eerste jaar van te kunnen leeven, dewijl zij alles, tot voedzel toe, moeten | |
[pagina 252]
| |
koopen, en de jaarlijksche rente van opgenomene penningen opbrengen, of 't geen zij voor vee en gereedschappen, te borg gekogt, schuldig zijn. 'Er ontbreekt, daarenboven, zelfs den meest ervarenen Europischen landbouwer, eenige kundschap omtrent deeze nieuwe leevenswijze. Nijverheid in den landbouw is, in Amerika, gelijk elders, slegts een bondel, uit verscheiden takken zamengesteld; doch welke takken, egter, geheel het tegengestelde zijn van die van andere landen; behalven oppertoevoorzigt, vorderen zij arbeid der handen, en die van de zwaarste soort. Een goed Volkplanter moet niet slegts het onderscheid der gronden kennen, en de vrugten, waarvoor zij berekend zijn, maar hij moet ook nooit de bijl uit de hand leggen, dan om eenig ander gereedschap op te vatten; zelfs moet hij in staat zijn om het ijzerwerk van zijne ploegen en andere gereedschappen te repareeren, en om spijkers te maaken; hij moet op het ambeeld slaan; niet zoo zeer uit spaarzaamheid, als om tijd te winnen, die al hun rijkdom is. Van den tusschentijd tusschen winter en zomer, Lente geheeten, verneemt men niets in Amerika; zij volgen elkander zoo kort op de hielen, dat het dikmaals moeilijk valt, het zomerkoorn te zaaien, voordat de hooiöogst het kome vervangen. Dit laatste is een onvermijdelijke pligt, naardien de langduurigheid van den winter den Amerikaanschen boer noodzaakt, zich van een ruimen voorraad van voeder te voorzien; en zelfs wanneer het ploegwerk nog niet is afgedaan, moet het gestaakt worden, om plaats te maaken voor de zeis. Meer ondervindinge, gezondheid, lichaamskragt, standvastigheid en moed zijn 'er, derhalven, noodig, dan men zich doorgaans verbeeldt, om de eenzaamheid der bosschen te verduuren; de oppervlakte der aarde van die reusagtige boomen te ontdoen, in vergelijking van welke de mensch zoo zwak schijnt; alles op te ruimen en te verbranden, wat den grond belemmert; moerassen op te droogen; velden en boomgaarden te beplanten en omheinen; vaarten te graaven, en woon- en bouwhuizen te bouwen. Dit is het kort begrip van 't geen een eenig mehsch moet onderneemen, en twee of drie volgende geslagten misschien tot eenigen trap van orde zullen brengen. Maar indien hij niet een zekere geestdrift bezitte - indien hem slegts eenmaal een tegenzin bevange, die de voorlooper van moedeloosheid is, laat hij 'er dan van afzien; nooit kan hij een ervaren en opgang maakende Kolonist worden. | |
Over de overmaatige Goedkoopheid der Amerikaansche Landerijen.De landerijen, welke eertijds behoorden aan de bevoorregten door de Britsche Kroon, en die der Koningsgezinden, welke het algemeen Bestuur of de onderscheidene Staaten in verze- | |
[pagina 253]
| |
kering nam naa de Omwenteling; alsmede de streeken lands, welke zij, bij verdrag of koop, overgenomen hebben van de oorspronkelijke bewooners - dienen ten grondslage van uitgebreide ontwerpen. De Regeering leide honderd Akers toe aan ieder soldaat, ter schadevergoeding van den verminderden prijs van het papieren-geld, welk hij, geduurende den oorlog, tot soldij hadt ontvangen, en vervolgens in klimmende evenredigheid door alle de hoogere rangen van het leger. De overige landen worden verkogt, wanneer 'er zich koopers aanbieden, om de behoeften der Regeeringe te vervullen. Van eene dier onderneemingen, door den Heer morris gedaan, hebben wij reeds gesproken, alsmede van de onnoemelijke voordeelen, welke de Familie pulteneij thans trekt van de helft dier onderneeminge, hoewel zij voor die helft eene somme betaalde, vijfmaal zoo groot als de oorspronkelijke prijs van het geheel. Ik zal deeze onderneeming ten voorbeelde neemen als een bewijs mijner stellinge, te weeten, dat, indien een eigenaar van Amerikaansche Agterlanden negen tiende deelen van dezelve aan daadelijke Volkplanters om niet gaf, hij op het overige tiende deel een onmeetelijk voordeel zou behaalen. De landen, die in de vroegste dagen der landontginninge verkogt wierden, hebben van drie tot vijftien ponden St., of door elkander negen ponden St., gegolden. Indien dan het tiende gedeelte van een millioen, dat is, honderdduizend Akers, ten laagsten prijze zelfs verkogt worden, of tegen drie pond St. de Aker, zullen zij driehonderdduizend ponden St. opbrengen, of vijftigduizend ponden meer, dan de inkoopsprijs van het geheele millioen Akers. - Dit is alles zuiver voordeel, omdat de koopers de verbeteringen vergoeden, en rente betaalen van de kooppenningen hunner landerijen, zoo wel als voor hunnen overtogt, indien het Europeaanen zijn, en voor de reiskosten, tot dat de geheele hoofdsomme is afgedaan. Maar vermits de volkplantingen nu op een vasten voet gebragt, verscheiden steden gebouwd zijn, en een groote uitgestrektheid lands gezuiverd is, zal de onderneeming nog verre beneden haare weezenlijke waarde gesteld worden, indien men den verkoop op den gemiddelden prijs, of negen ponden de Aker, bepaale; 't welk een voordeel zal geeven van honderd-vijftigduizend ponden op tweehonderd en vijftigduizend ponden, of zestig ten honderd. Indien, derhalven, door het verkoopen van slegts één tiende gedeelte, de eigenaar den geheelen inkoopsprijs en zestig ten honderd terug bekome, kan hij het dan niet schikken, om de overige negen tiende deelen om niet te geeven aan hun, van welke hij alle zijne voordeelen ontleent? Niet gebruikelijk is het, ik weet het, van het om niet weggeeven van zijnen eigendom te spreeken; ook is 't het regte woord voor de onderhandeling niet; veeleer is het eene we- | |
[pagina 254]
| |
derzijdsche ruiling van land voor gedaane diensten. Daar het land, zonder dat het daadelijk wordt bebouwd, niets waardig is, zoo mag de planter gezegd worden, van alle gezellige genoegens des leevens af te zien, en zich zelven tot aanhoudenden zwaaren arbeid te verwijzen, ter zaake om aan zijn naageslagt een landgoed naa te laaten; en de eigenaar kan alleen gezegd worden, dat nutteloos land hem te schenken, 't welk zijne eigen naarstigheid in eenen staat van beplant te zijn moet brengen, ter zaake om zijne overige landerijen het voordeel te doen genieten van in de nabuurschap eener plantaadje te liggen, die gemeenlijk andere koopers en Volkplanters lokt, tot onnoemelijk voordeel des eigenaars. Om dit te duidelijker te doen in 't oog loopen, zal ik de vraag doen: wie is 'er, die, een ongezond, ongenaakbaar, stinkend moeras bezittende, van honderdduizend Akers uitgestrektheids, 't welk hem geen voordeel geeft, zich niet verheugen zoude, indien hij met eene maatschappij van menschen een akkoord konde aangaan, om die plek droog, gezond en bewoonbaar te maaken, mids hij negentigduizend Akers aan hun afstaa? Zal 't niet beter zijn, tienduizend Akers te bezitten, die een onnoemelijk voordeel geeven, dan honderdduizend, die geenen penning opbrengen? Slegts één antwoord kan op die vraag gegeeven worden: en gelijk in dit geval, 't welk het waare oogpunt is, de landeigenaar niets kan doen zonder Volkplanters; en zoo veele andere wijzen van bestaan, behalven het zich nederslaan in wildernissen, zich elkeenen aanbieden, die genoegzaame lichaamskragt, werkzaamheid, standvastigheid, moed en overleg bezit: zoo is de balance der landverruilingen tegen gedaane diensten genoegzaam op de zijde des eigenaars, zonder dat hij eenen Volkplanter twintigmaal meer dan den oorspronkelijken prijs doe betaalen. Alwie over dit onderwerp kan oordeelen, moet mij toestemmen, dat, indien een Europische Emigrant honderd Akers, om 'er mede te beginnen, gratis worden aangeboden, hij niets meer heeft dan hij wel verdiende. Indien hij vervolgens meer lands verlange, zal de eigenaar het regt hebben, om den besten koop, dien hij kan, te sluiten. Indien, in de eerste zeven jaaren eener nieuwe landontginninge, de prijs van het land van drie tot vijftien ponden St. rijze, wie trekt 'er het voordeel van? De eigenaar, en niet de landontginner. De eerste, de grootste uitgestrektheid lands bezittende, kan altijd voor minder gelds dan de laatste koopen. Indien daadelijke landontginning den prijs des lands zoo spoedig doe klimmen, wat verdient hij dan? Een gedeelte van dat land. Maar indien daadelijke landontginning den prijs des lands zoo hoog doe rijzen, dat eene gevestigde beplanting in een middelmaatig bewoond gewest en onder eenen zeer armoedigen staat van beplantinge - in 't | |
[pagina 255]
| |
kort, een bloot landgoed in embryo - eenen kooper tegen eene vijf-en-veertigjaarige waarde worde toegerekend; wat zal 'er dan van de voornaame reden om Amerikaansch land te koopen - naamelijk goedkoopheid - worden? Dit laat zich niet toepassen op bewerkte landen in bewoonde streeken; want deeze zijn duurder dan in Europa: inderdaad, deeze plantaadjen blijven zoo meestal in de familien, die ze 't eerst hebben aangelegd, dat zij bijkans nooit te koop geveild worden. Het moet derhalven van de Voorlanden verstaan worden, van wier hoedanigheid de Europeaanen onkundig zijn; zoodat zij door hunne eigen zuinigheid bedrogen worden. Zij zullen vijf schellingen voor den Aker Amerikaansch land geeven, omdat zulks in Europa als geen prijs, of eene kleinigheid, beschouwd wordt; terwijl de Amerikaanen zelve den Aker op tusschen den halven stuiverGa naar voetnoot(*) en drie stuivers op zijn meest waardeeren. Wien mag men voor den besten regter houden? 't Is bekend dat de ontwerper ten aanzien van Agterlanden zich geheel tot de Zeehavens bepaalt, en vooral de zulken derzelven, waar de meeste Emigranten aanlanden, als Philadelphia, Nieuw-York, Baltimore, enz. Terwijl de Europeaan, die zoo veel van den grond in de Maan als van dien der Amerikaansche Staaten weet, in 't wilde heen, tien, twintig, dertigduizend Akers koopt, vergenoegt zich de meer bevreesde, beter onderrigte en verstandige Amerikaansche landman met het koopen van kleine uitgezogte plekken, welke hij zich voor zijne kinderen voorbehoudt. Deeze aankoop, gedaan terwijl de kinderen nog jong zijn, verzekert hen, tot volwassen ouderdom gevorderd zijnde, van eene plek gronds, wier waarde, door de toeneemende bevolking, zal vertienvoudigd zijn. ‘Een goed landman (zegt de Heer belknap, in zijne Historie van Nieuw Hampshire) kan, voor hetgeen hij in weinige jaaren heeft overgehouden, nieuw land genoeg koopen, om aan zijne oudste zoonen eenen grondeigendom te geeven, en hun behulpzaam zijn in het opruimen van een erf en het bouwen van eene hut; waarnaa zij welhaast leeren, voor zich zelven te zorgen.’ - De huisstede wordt gemeenlijk aan den jongsten zoon gegeeven, die voor zijne ouders zorgt, wanneer zij, door jaaren of zwakheid, tot den arbeid onbekwaam zijn. In het eene geval koopt de voorzigtige Amerikaan, voor eene kleine somme, de middelen, nevens de zekerheid van de oogmerken | |
[pagina 256]
| |
te bereiken; in het ander geval betaalt de waagende Europeaan tienmaalen de waarde voor de middelen, met oogmerk om een nieuw stelzel van Landbouwkunde in te voeren, en schielijk rijk te worden; beide 't welk ondoenlijk zijnde, mag het in waarheid gezegd worden, dat het ook de oogmerken zijn. Indien 'er nog een sterker bewijs van de dwaasheid der Europeaanen noodig zij, 't is dit, dat de soldaaten van het Amerikaansche leger, ieder van welke een bewijsschrift van eigendom voor honderd Akers in de Agterlanden heeft ontvangen, liever hunne papieren voor twaalfGa naar voetnoot(*) tot twintig dollars hebben willen verkoopen, dan zich, op hetgeen met den zwierigen titel van eigen gronden pronkt, nederzetten. De naam van vrij goed is iet belangrljks in Europa; en van hier, dat de Europeaanen door dien naam in Amerika misleid worden. Voorheen heb ik in 't voorbijgaan gesproken van de Opzieners der Distrikten, in welke de Emigranten dikmaals een ingewikkeld doch kwalijk geplaatst vertrouwen stellen. Wanneer de Regeering van eenigen Staat een streek lands aan één mensch of een gezelschap van menschen heeft afgestaan, wordt 'er aan den Opziener van een Distrikt een geschrift afgevaardigd, om de uitgestrektheid aan te wijzen, zorge draagende dat hij voorgaande vergunningen niet tegenwerke. Hierom trekt hij de grensliniën, en doet verslag; dit is zijn offieieele pligt; doch, gelijk de Amerikaanen het voordeel van het lokken van vreemde landontginners kennen, geeven de Opzieners om niet zich de moeite, om eene beschrijving te geeven van de vrugtbaarheid des gronds, ten einde de overdragt op de markt te bevorderen, en waartoe, gelijk ik reeds heb aangemerkt, even veel oplettendheids wordt vereischt, als tot de zwierige beschrijving van een Londenschen Vendumeester. Met dit alles, egter, vergenoegt zich de Amerikaansche landhandelaar niet; hij laat den platten grond door een teekenaar vervaardigen, die stroomen verzint, en dezelve en hunne takken vertoont, als door het geheele stuk lands bijkans eveneens als de bloedaderen door het menschelijk lichaam loopende; zoodat, op het inzien van de Kaart, iemant zou overhellen om te gelooven, dat een voornaam gedeelte van den arbeid des landontginners, te weeten, besproeien en droogmaaken, geheel onnoodig ware; doch inderdaad zijn alle deeze stroomen niets anders dan de overstroomingen van des teekenaars vindinge. Des koopers regt van eigendom is eene andere zeer gewigtige bedenking, hoewel 'er zeer weinig op gelet worde, ge- | |
[pagina 257]
| |
lijk de Heer volneij, in zijn Berigt van de Fransche Volkplanting in Gallipolis, heeft aangemerkt. Het is, zoo als ik heb aangemerkt, een gewoone slenter in Amerika, landen te verkoopen, op voorwaarde van de overdragt te zullen doen, wanneer de kooper den bedongenen koopprijs zal betaald hebben, op boete van verbeuringe bij niet-betaaling. De kooper begint de landen te verkoopen en te ontginnen, en de eerste verkooper heeft geen regt om hem te verhinderen in zijn oogmerk, 't welk is, zich in 't einde in staat te stellen om aan het kontrakt te voldoen. Doch, indien hij dit niet volbrenge, neemt de eerste verkooper de Wet te baate, om zich van nieuws in het bezit van zijn land te stellen; waardoor alle overdragten, door den tweeden verkooper op de zulken gedaan, die land van hem gekogt hebben, geheel vervallen. Onvermijdelijk noodig is het, derhalven, voor een kooper, toe te zien, dat de man, van wien hij koopt, iets meer dan een voorwaardelijk kontrakt om te verkoopen heeft; hij moet overtuigd zijn, dat hij het bewijs van het regt van eigendom bezit. Bij de ondervinding is het nu gebleeken, dat de Amerikaanen niet eerlijker zijn dan andere menschen; en de Europeaanen behoorden op hunne hoede te zijn, om ten minste even veele voorzorge te gebruiken in het koopsluiten met hun, als onder elkander. Verre ben ik van te beweeren, dat de Amerikaansche landbouw geene voordeelen geeft; doch, om die te raapen, moet iemant alle de voorheen opgetelde hoedanigheden bezitten, nevens eene geestdrijvende bewondering van die verbeteringen, zonder welke ik menig een' echt' Kolonist heb hooren zeggen, dat 'er op gelukkig slaagen geen uitzigt is. Ten aanzien van een man, welke die hoedanigheden en geestdrift bezit, mogen de reeds vermelde onaangenaamheden; als, lange winters, in welke het grootst gedeelte der zomervrugten wordt verteerd; het omheinen van velden; het overhoog arbeidsloon; de talrijke insekten, van welke Amerika, meer dan eenig ander land, krielt; gebrek aan wegen; de afgelegenheid van steden, alwaar zijne vrienden woonen, of waarheen hij moet trekken, om, 't geen hij overtolligs heeft, tegen 't geen hem ontbreekt, te ruilen: dit alles moge bij hem, veelligt, voor het vermaak verdwijnen, van zijne landerijen dagelijks te zien gezuiverd worden, de boomwortelen te zien uitrooijen of verrotten, wegen en bruggen vermenigvuidigen, en de bevolking met langzaame doch wisse schreden tot hem naderen. - Mijn oogmerk is niet, af te schrikken, maar te waarschuwen; en indien een Europeaan niet de landhandelende bende, maar een' eerlijk' landman in de Vereenigde Staaten ondervroeg, ben ik verzekerd, dat hij van hem het zelfde narigt als van mij zou bekomen, en hem zou | |
[pagina 258]
| |
raaden, indien hij niet zeker zij van de grondvereischten tot gelukkig slaagen te bezitten, in zijne onvoordeelige en schadebewerkende onderneeming niet verder te gaan. Indien hij met zijn ontwerp driftig zij vooringenomen, en verzekerd zij van die grondvereischten te bezitten, dan kan hij de voordeelen raapen, die in de volgende afdeeling zullen ontvouwd worden. |
|