Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNadere aanmerkingen en waarschuwingen, raakende de volksverhuizing na Noord-Amerika.In mijne voorgaande bedenkingen over den staat der Emigranten na Amerika, beweerd hebbende, dat, hoe gemaatigd ook de voorwaarden schijnen te zijn, op welke de eigenaars van Amerikaansche Agterlanden dezelve in Europa te koop veilen, dezelve, egter, inderdaad buitenspoorig zijn; en dat, indien een eigenaar negen tienden van zijn land aan gevestigde landbouwers om niet gaf, hij nog een zeer voordeeligen koop zou sluiten; en voorts beloofd hebbende, om zulks tot betoogens toe te bewijzenGa naar voetnoot(*), door uwen Leezeren een denkbeeld te geeven van de geheimen der Amerikaansche Landmakelaarij, gaa ik mij thans van die belofte kwijten. Vooraf zal ik alleenlijk aanmerken, dat mijne eenige bedoeling daar- | |
[pagina 200]
| |
mede is, in duidelijke en niet vergrootende bewoordingen, de dwaasheid te schilderen van het verlaaten van beschaafdheid en zamenleeving voor onmeetelijke en ontoegankelijke bosschen, en het gezelschap van wilde dieren, en nog woester Indiaanen. In deeze zoo wel, als in mijne voorgaande Aanmerkingen, verklaar ik mij tegen alle vooringenomenheid met of tegen eenig gewest. Ik gaa de plannen openleggen van ontwerpmaakers en landmakelaars; eene soort van lieden, even zoo veel bemind en geëerbiedigd onder de Amerikaanen, als de monopolisten en opkoopers onder ons. Van zulk slag van menschen, derhalven, en niet van de Amerikaanen in 't algemeen, zal ik spreeken. Reeds heb ik volneij aangehaald, om te bewijzen, dat de Amerikaansche lofredenaars hunne beschrijving niet alleen boven het weezenlijke der zaake, maar zelfs meer dan kan geloofd worden, uitgebazuind hebben; iets, 't welk alleen op rekening kan gesteld worden van hunnen bekenden afkeer van het Moederland, boven 't welk zij hunne pas geborene Volkplantingen, zoo ten aanzien van het zedelijk als staatkundig bestuur, wel zouden willen opvijzelen. - Door de hoogst opgewondene berigten hoopten zij, hetzelve van zijne landbouwers, handwerkslieden, en andere leden, voor een jong land allernuttigst, te berooven, en de Volkplantingen te doen worden zoo als zij die beschreeven, niet zoo als zij inderdaad waren. Alle verstandige Amerikaanen verachten zulke berigtgeevers; ten bewijze daarvan verzoek ik verlof, uwen Leezeren onder 't oog te brengen de woorden van een' der kundigste en vaderlandlievendste burgers der Vereenigde Staaten, gesproken bij eene der statelijkste gelegenheden, zedert hunne onafhankelijkheid hun voorgekomenGa naar voetnoot(*). Zij zijn de volgende: ‘Terwijl Groot-Britannie eene krijgsmagt aanvoerde, niet geringer dan die des Romeinschen Rijks onder trajanus, zag onverwagt het verbaasd Europa een zwak | |
[pagina 201]
| |
volk, tot nog toe onbekend, voorttreeden en dien reus ten strijde daagen. Zoo ongelijk was het, dat elk verwagtte dat het zou te kort schieten. De voorvallen diens oorlogs waren zoo veele wonderwerken, die, zoo zeer, veelligt, ooit eenige oorlog, de verwondering des menschdoms wekten. Onze voorspoed in 't einde deedt hunne verwondering ten hoogsten top rijzen: - zij kenden washington alles toe, waartoe overtreffende deugd geregtigd is, en aan de Amerikaanen meer, dan waarop de menschelijke natuur aanspraak heeft. Zij beschouwden ons als een geslagt van washingtons, en erkenden dat de Natuur in Amerika alleen vrugtbaar was in wonderen. Hunne boeken en reizigers, alle hunne berigten vergrootende en verdraaiende, hielpen het gevoelen veld winnen, dat dit eene nieuwe waereld is, met eene nieuwe orde van menschen en zaaken, daarvoor berekend; dat wij hier arbeidzaamheid oeffenen, te midden van den overvloed, die 'er geene noodig heeft; dat wij zoo verfijnde zeden bezitten, dat zij de wetten noodeloos maaken; en, hoewel wij wetten hebben, de uitvoering van dezelve, egter, als een hoon en verongelijking moet beschouwd worden; dat wij deugd bezitten zonder zwakheid, gevoel zonder driften, en vrijheid zonder partijschappen. Deeze harssenschimmen, in spijt van haare ongerijmdheid, en, misschien, omdat zij ongerijmd genoeg zijn, om over de verbeelding alleen te heerschen, zijn door veele misnoegden op de Regeeringen in Europa omhelsd, en noopten hen tot landverlaaten. - Te vleiende voor de ijdelheid zijn dusdanige harssenschimmen, om in haaren loop onder de Amerikaanen geheel beteugeld te worden. Verderflijk zijn zij geweest, naardien zij valsche denkbeelden van de regten der menschen en de pligten der bestuurderen streelen. Zij hebben de burgers aangezet om uit te zien na Vrijheid, daar zij niet is, en het bestuur, welk haar burgt is, als haare gevangenis te beschouwen.’ Der opmerkinge van Europeaanen is dit gevoelen der Amerikaanen zelven zoo volkomen waardig, dat het voordraagen van hetzelve aan uwe Leezers mij dunkt, geene verdeediging noodig te hebben. Mijn oogmerk daarmede, in zoo verre mijzelven aangaat, is, reden te geeven van het onderscheid, 't welk zij zullen ontmoeten | |
[pagina 202]
| |
tusschen mijn berigt en die van vroegere Schrijvers over de zaaken van Amerika. Zij verhaalden de droomen eener verbijsterde, indien niet bedorvene, verbeeldinge; ik zal mij tot de bloote opgave van daadzaaken bepaalen. Om voort te gaan: - De landen van het westelijk vastland worden onder drie treffende afdeelingen vertoond: 1. Als weelderig vrugtbaar. 2. Als zeer goedkoop. 3. Als voordeelen aanbiedende, die in het oostelijk vastland geen weergaê hebben. Deeze afdeelingen zullen de geheele uitgestrektheid van den aart der Amerikaansche landen en landmakelaarij omvatten; elke derzelven zal afzonderlijk behandeld worden. ‘1. De Amerikaansche landen zijn weelderig vrugtbaar.’ - Dit is eene daadzaak, voor zoo veel de onbebouwde landen aangaat; niet vreemd kan dit iemant dunken, die van de Natuurlijke Wijsbegeerte eenige kennis heeft. In spijt der verwaande uitdrukkingen van Europische Schrijvers, wien het belieft, Amerika de jongste Zuster der drie groote afdeelingen van het bewoonde gedeelte des aardkloots te noemen, dunkt het veelen blijkbaar, dat het niet zwaar zou vallen te bewijzen, dat zij Tweelingen geweest zijnGa naar voetnoot(*); en wanneer wij het gelaat des lands beschouwen, toen het eerst door ons ontdekt wierdt, zijnde genoegzaam geheel met boschboomen bedekt, (bewoonende de oorspronkelijke landzaaten alleen de plekken, welke de Natuur kaal hadt gelaaten, en nooit de bosschen uitrooiende, die hun vee ter schuilplaatze dienden, en hunne jagtgronden genoemd wierden) moeten wij straks overtuigd worden, dat het jaarlijksch afvallen der bladeren, en het sterven der planten op den grond, eeuwen lang opeengehoopt, en door de verbaazende menigte gevallen sneeuw en de daarop volgende | |
[pagina 203]
| |
zomerhitte des klimaats spoedig verrot, het grootste gedeelte der oppervlakte der vlakke gronden of valeien tot eenen zamenverbondenen hoop van sterke natuurlijke mest moeten bereid hebben. Zoo waar is dit, dat ieder voortbrengzel, 't welk men aldaar ontmoet, uitermaate weelderig opschiet, en de grond noodwendig moet uitgeput worden door tabak, hennip, of ander onkruid, even weelderig als de grond zelf, eer dezelve voor eenig graan is berekend. Dit is de reden, waarom de tabak, die voormaals aan de Atlantische oevers zoo sterk geplant wierdt, aldaar niet meer wordt gevonden. Door eene aanhoudende reeks van tabaksoogsten worden de landen te schraal, om 'er meer te leveren, en zijn nog rijk genoeg voor koornoogsten; maar zelfs tot deeze beginnen de oude landen kunstmest noodig te hebben, en moeten, in vervolg van tijd, met even veel zorge en oplettendheid, als de oude landen in Europa, bemest worden. Het tabakplanten verlaat aldus allengskens de oevers van den Atlantischen Oceaan, nadert of overschreedt het Alleganij-gebergte, tot aan de oevers van de Ohio en de Mississippi, alwaar de grond inderdaad zoo mild is, dat 'er eene soort van wilde klaver ter hoogte van tusschen de drie en vier voeten groeit, op eenen steel van een pink dik. Dat het meeste gedeelte van den grond der Vereenigde Staaten uit zulke gestorvene planten is zamengesteld, is hieruit blijkbaar - dat alle plekken, op welke pijnboomen groeien, en op welke geene bladeren kunnen vallen, inderdaad niets anders kunnen voortbrengen; dusdanige plekken zijn 'er menigvuldig (vooral in Georgie), mijlen in uitgestrektheid beslaande, en die door de Amerikaanen pijn-wildernissen genoemd worden. Deeze weelderigheid, intusschen, in stede van een zegen te zijn, is inderdaad een vloek voor de eerste ontginners; als moetende het doorbreeken van zulk een verrotten hoop van gestorvene planten, die, uit hoofde van het dikke overdekzel van boschboomen, nooit aan een vrijen luchtstroom kan blootgesteld geweest zijn, zeer ongezond zijnGa naar voetnoot(*), indien niet, voor een groot gedeelte, de oor- | |
[pagina 204]
| |
zaak dier geduchte landziekte, de geele koorts genaamd, die nooit in gebreke blijft, hier of daar te verschijnen, elke lente of herfst, bij het komen en gaan van het warm weder. Deeze mildheid, of liever weelderigheid, verstikt insgelijks alle de oogsten van geregelden landbouw, tot dat, gelijk reeds is aangemerkt, dezelve door het planten van tabak en ander kragtig onkruid beteugeld is, en is een der voornaamste nadeelen, waarmede de nieuwe landontginners hebben te worstelen, vooral de Europeaansche, die geen kennis hebben van zulk eene wijze van landbouwen, welke, zelfs in de handen der zulken, die 'er aan gewoon zijn, zeer wisselvallig is, uit hoofde der ongunst van het weder om daarin te voorzien. Een ander zeer groot nadeel zijn de boschboomen boven zijn hoofd, hoewel zij in de Amerikaansche aankondigingen prachtig genoemd worden. - Zij zijn de meest onoverkomelijke hinderpaal voor den landbouw, tot dat zij zijn uitgeroeid; 't welk niet dan met oneindigen arbeid en onmeetelijke kosten kan geschieden, 't zij door dezelve een voor een om te hakken en te verbranden, of anders door een handgreep, bij de Amerikaanen in gebruik, en ringsnijden genaamd, dat wil zeggen, het doorsnijden van den bast rondom den boom, zoo dicht aan den grond als mogelijk is, waardoor de zappen hunnen geleider verliezen, het bovenste gedeelte des booms sterft, en door den wind afwaait. De stompen blijven nog in den grond, om gehakt en gerooid te worden; en zij leggen zoo dicht op elkander, dat de ploeg geenen dienst kan doen, en de landman genoodzaakt is, den grond met de hand te roeren, - eene ongelooflijk moeilijke en verdrietige taak voor hem, zoo wel als overmaatig kostbaar, indien hij helpers kan bekomen en betaalen; uit hetgeen over den hoogen prijs der daghuuren in Amerika is gezegd, kan dit worden afgeleid. De laatste handelwijze, egter, zou kunnen schijnen den voorrang te verdienen: om reden, dat, in- | |
[pagina 205]
| |
dien een landman de boomen op zulk eene uitgestrektheid gronds wilde ringen, als hij wenschte te beplanten, en, naa de toppen te hebben weggenomen, den grond, dus ongedekt, een saisoen of twee aan een vrijen luchtstroom blootgesteld laaten, een goed gedeelte van deszelfs weelderigheid en ongezondheid zou uitwaassemen en verspreid worden. Zoodanig is de natuur deezer onbeplante gronden; en de toestand eens Emigrants, aan de Atlantische oevers voet aan land zettende, is deeze: twee- of driehonderd mijlen moet hij door een gewest afleggen, voor 't meerendeel eene wildernis, zonder voertuig, zonder gebaanden weg, zonder leidsman; aanmerkelijke kosten moet hij doen, om zich bij den Ouder-opziener van het distrikt te vervoegen, waarin zijn gekogt land ligt, om hem deszelfs grensscheidingen te gaan aanwijzen, die slegts denkbeeldige lijnen zijn, volgens 't kompas getrokken. Hij moet zijn gezin overvoeren, en, indien hij kan, voor hetzelve eene schuilplaats bouwen. Hij moet zich voorzien van bouwgereedschappen, vee, en leevensmiddelen (de laatstgemelde kan hij, in 't eerste jaar, met geene mogelijkheid aankweeken) zoo goed hij kan. Hij moet deeze prachtige bosschen uitrooien, en deezen weelderig vrugtbaaren grond met zijne eigen handen breeken, of met onnoemelijke kosten, indien hij kan. En naadat al die Herkulische arbeid is verrigt, wat is dan zijn loon? Een leeven, weinig beter dan dat eens Amerikaanschen wilde, voor zichzelven, en eeuwen lang voor zijn naageslagt! Daar ik, in mijne tweede Verhandeling over den staat der Emigranten na Amerika, de voornaamste bedenkingen tegen het beplanten der Agterlanden, en de moeiten, daaraan verknogt, heb opgeteld, zal ik overgaan tot hetgeen de Amerikaansche gelukzoekers de vermaaklijkheden van het jaagen en visschen noemen. Het eerste is altijd een werk van noodzaakelijkheid om aan leeftogt te geraaken, en moet meer als eene vermoeijing dan als een vermaak beschouwd worden. Die ongebaande woestijnen te doorkruisen, met gevaar van verdwaalen ('t welk dikmaals het geval is, i dien de reiziger zulks waagt, zonder van een kompas voorzien te zijn) is eene taak, alleen voor den hardvogtigsten en onverzaagdsten jaager, en niet voor den man van vermaak berekend. 't Is, daarenboven, een verlies van tijd, die aan noodige werk- | |
[pagina 206]
| |
zaamheden moest gewijd worden. Wat het visschen aangaat, hoewel men zoo fraaie rivieren en kreeken in de Vereenigde Staaten, als ergens in de waereld aantreft, is het ongerijmd te onderstellen, dat zij elke landstreek doorsnijden. Waar is het, dat de teekenaar nooit verzuimt, eene menigte stroomen op den platten grond van ieder strook lands te teekenen, die te koop na Europa wordt overgezonden, zelfs wanneer de Natuur daaraan veelligt een Molenwater heeft geweigerd. - Doch hiervan nader onder de volgende afdeeling. |
|