waarneemingen van verscheiden jaaren, broedt het wijfje van drie uure 's namiddags tot half elf uure in den volgenden voormiddag; dan lost haar het mannetje af, en zit tot drie uure in den namiddag.
Even min kan ik mijn zegel hangen aan den grooten lot, welken buffon aan de onwrikbaare trouwe der Duiven geeft. De vogelen, zoo mannetjes als wijfjes, doch de laatste niet zoo veel, loeren op steelswijze minnaarijen, zelfs geduurende den broedtijd, althans laaten zij de gelegenheden, wanneer zij zich aanbieden, niet voorbijgaan. Oneindige maalen heb ik deeze waarneeming gedaan: nogtans erken ik gaarne, dat geen paar gewoon is, daadelijk en voor altoos vaneen te scheiden.
Bij deeze gelegenheid herinner ik mij een zonderlingen trek, waarvan ik, in mijn eigen duivenkot, ooggetuige geweest ben. Twee van mijne jonge wijfjes, geen mannetje vindende, en diensvolgens in het vuurigste verlangen om te paaren teleurgesteld, gingen te zamen de naauwste vriendschap aan, verkoozen een gemeenschappelijk nest, waren op eenige dier heimelijke verbintenissen bedagt, leiden eindelijk elk haare twee eijeren, broedden ze gezamentlijk, en voedden insgelijks haare jongen op.