Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEen tochtje door de belangrijkste gedeelten van Noord-Wales. Door J.N. Brewer, Esq.(Vervolg en slot van bl. 121.)
De gedeeltlijke ruwheid van het tooneel rondsom ons heenen verzagtte ongemerkt wanneer wij Bala naderden, tot dat het eindigde in eene ten toon spreiding van zo veel schoons, dat het eene ruime vergoeding mogt gerekend worden voor mijlen slegt moerassig land. Op eenigen afstand ziet men van tusschen de zwaare bergen Bala voortkomen, alsmede het Meir en duizend bijzonderheden, alle toevoegzels tot de schoonheid. De stille boezem des Meirs is omringd door heuvelen en rotzen, in eene aangenaame verscheidenheid; de zijden der heuvelen zijn menigmaal digt begroeid met kreupelhout; de stoute ommetrekken der rotzen leveren eene groote verscheidenheid van gezigtspunten op. Ieder laager gedeelte des hier opengeschooven tooneels is versierd met vrolijk aanlachende hutten, en de weinig beschutte Stad schijnt gemak zonder praal te belooven. Schoon Bala eene der aanmerkelijkste Steden van Noord-Wales is, wat de volkrijkheid betreft, vindt men 'er de morsigheid en smaaklooze woeling niet, zo gemeen anderzins in de Engelsche Landsteden. De ommetrek heeft het voorkomen van een groot Dorp; rijen van boomen beschaduwen de wijd van elkander staande hui- | |
[pagina 159]
| |
zen; geen met steenen belegde weg doet het rijtuig ratelen. Alles is gelijk 't Meir, 't welk den naam aan de Stad geeft, - opgeruimdheid zonder verlamming. Het woord Bala beteekent, zo ik geloof, in den oorspronglijken zin, de plaats, waar een rivier of poel uit een Meir voortkomt, en werd derhalven aan deeze plaats gegeeven uit hoofde van die zelfde plaatslijke bijzonderheid, welke zo algemeen in de benaamingen hier te lande wordt waargenomen. Noch de geschiedenis, noch de overleevering beschrijven Bala als de plaats, waar eenige van die onrustige voorvallen gebeurden, die belangstelling inboezemen en de gevoelens des harten gaande maaken. - Eene door kunst opgeworpene hoogte aan het einde der Stad schijnt nogthans, en uit hoofde van den naam, door de Bergbewooners daaraan gegeeven, Tommen-y-Bala, en van den aart des aanlegs, te doen denken, dat dezelve aangelegd is tot eene wagtplaats. Twee dergelijke hoogten in de nabuurschap zetten kragt bij aan de waarschijnlijkheid, dat de Romeinen hier den standaard geplant hebben, zo diep geverfd in het bloed der zodanigen, die zij, met de kieschheid hunner beschaavinge, den naam van Barbaaren gaven. Gibson gewaagt van een Kasteel, niet verre van hier te zien: van deeze overblijfzels kon ik geene kundschap altoos opdoen; en het blijkt niet, dat 'er eenig verhaal voorhanden is van den eigenaar of de lotgevallen dier Sterkten. De zich in deeze streeken onthoudende Prinsen van Wales hielden deeze plaats te onvast, in den tijd van gevegten en roof, schoon in eene bergagtige streek afgescheiden; zij zogten, ten verblijve voor buitenspoorige vrolijkheid, de vastigheden van Snowdonia, waar zij stoutlijk de magt van eenen hannibal konden tarten, en tevens zich in vermaaken baaden. Naardemaal een Reiziger bezorgd moet weezen, om bij wijlen kleine kundigheden, door hem opgedaan, mede te deelen, vermeld ik met vermaak, dat het onthaal te deezer Stede allerkeurigst is; ten minsten zo vonden wij het schaapenvleesch, zindelijk opgedischt en gulhartig aangeboden. De lekkerbek, die zorgvuldig de plaatslijke lekkernijen opteekent, en oordeelt dat het gebrek aan natuurlijke zeldzaamheden ruim en rijklijk vergoed wordt door eene welvoorziene tafel, moet hier niet vergeeten te vraagen na de Gwiniad. Deeze kleine visch is bijzonder eigen aan Alpische gewesten. Men | |
[pagina 160]
| |
zou de benaaming, aan denzelven gegeeven, door Wijting kunnen vertaalen; doch de visch verschilt van dien wij met dien naam bestempelen. Nimmer wordt hij met den hoek, maar veelvuldig in netten gevangen. De Gwiniad onthoudt zich bestendig op den grond des Meirs, en gebruikt tot voedzel eene plant, die alleen gevonden wordt in water dat van het gebergte stroomt. Als een bewijs van de schijnbaare eenvoudigheid deezer streeken, mogen wij vermelden, dat de klok geluid wordt 's morgens ten zes en 's avonds ten negen uuren, ten teeken dat de winkeliers hunne huizen moeten openzetten en sluiten. - Dan eene veel belangrijker en ongevalliger bijzonderheid staat mij hier te boeken; naamlijk de hier zeer veel opgangs maakende Methodisterij. Deeze droefgeestige bijgeloovigheid, dit doodlijk vergif voor zedelijkheid, verspreidt zich, met een verdelgenden invloed, wijd en zijd. De eenvoudigheid, de openhartigheid der bergbewooneren, en hunne onschuld, gaan 'er door verlooren. De naargeestige leerstellingen deezer geestdrijveren hebben zints langen tijd voet gehad in Wales. Onlangs, nogthans, hebben zij zich met eene onrustbaarende schielijkheid verspreid, en dreigen wantrouwen, geveinsdheid, en een geheelen sleep van daarmede gepaard gaande ondeugden, in te voeren in eene plaats, waar voorheen opregtheid en heuschheid woonden. Ik was te Bala nieuwsgierig om de vergaderingen der Methodisten bij te woonen, welke uit eenige honderden persoonen bestonden. Een zonderlinger schouwspel kan men zich naauwlijks verbeelden. De vergadering bestondt meest uit lieden van de laagste klasse, en het grootste getal uit vrouwen. Naardemaal de Leeraar in oud Britsch het woord voerde, kon ik den loop zijner Leerreden niet ten vollen nagaan; doch zijne voordragt moet van een treffenden en zielroerenden aart geweest zijn, dewijl de toehoorders, bij aanhoudenheid, hunne toestemming aan het gezegde gaven, door vervaarlijk geschreeuw, en uitboezemingen, gepaard met traanen en snikken. Het uitwerkzel van dit Concert kan men gemaklijker begrijpen dan beschrijven, schoon het beiden een zwaare taak is. Verbeeld u zo veele onderscheidene toonen, als de ruwe gorgel van een inbooreling deezes lands op 't onverwagtst in 't midden eener volle vergadering laat hooren; en gij zult mij wel willen toestaan, | |
[pagina 161]
| |
dat (naa het bedaaren van de eerste aandoeningen van verwondering en schrik) de lachspieren van iemands aangezigt niet zeer beweeglijk moeten weezen, die derzelver werking kan wederhouden. - Om deel te neemen in deeze wonderlijke Godsdienstviering, komen geheele hoopen van bergbewooneren uit zeer wijdafgelegene streeken. Wanneer een geliefd Leerling van stentor het woord zal voeren, verlaaten Mannen en Vrouwen kinderen en huis, en gaan te voet een weg van verscheide dagen, om deel te neemen in de elendige krankhoofdigheid van een enkel uur. Dewijl de arbeid onvermijdelijk verwaarloosd wordt door dit bedrijf, en eene gifte aan den Leeraar een noodig vereischte is uit de met eelt overdekte handen deezer arme hutbewooneren; is het waarschijnlijk, dat misdrijf, uit gebrek gebooren, het gevolg zal weezen: welk een droevig uitzigt voor den Menschenvriend! In de eenvoudigheid deezer lieden moet die Geestdrijverij de uitgeleezenste voorwerpen aantreffen. Begaafd met een groot aandeel van gevoeligheid, en onvoorzien van alle kragt des oordeels, krijgt de Prediker, die het sterkst schreeuwt, den grootsten aanhang. Wat zijne Leerreden betreft, die is niet aaneengeschakeld, maar vloeit voor de vuist weg; genoeg, indien zijne voordragt van een treffenden en hartroerenden aart zij. De uitwerkzels van die gevoelige en geheel driftige voordragt bij dit landvolk laat zich wel begrijpen, hoe zeer tot schande van 's Menschen Rede! Op vastbepaalde tijden worden 'er bijeenkomsten gehouden, waar beroemde Predikers het woord voeren; 't zijn veelal Kleeder-of Schoenmaakers, die dit beroep ter hand slaan. De bijgeloovige Boeren ijlen na de gelukkige plaats, waar zij wat goeds kunnen hooren, en brengen gaarne wat bij voor het troostlijk woord, 't welk van de lippen dier Geestdrijveren vloeit. - Onder het gehoor worden hunne driften allengskens sterker opgewekt - uitroepingen worden gevolgd door gesteen, tot zij, geheel door verrukking aangegreepen, van de zitplaats opstaan en vol vervoering opspringen. Hiermede houden zij aan, tot dat de hitte der verbeeldingskragt bedaart; en hij wordt voor den ijverigsten en godsdienstigsten gehouden, die het hoogst opspringt en het langst tiert; de man, wiens ontstelde geest zijne lichaamsgesteltenis het minst verzwakt heeft, draagt den zegepalm van | |
[pagina 162]
| |
Godsdienstigheid weg. Kunnen de woedende geestvervoeringen van Oostersche Dweepers, in ongerijmdheid, de niets bepaalds bedoelende geweldige vervoeringen deezer Dweeperen overtreffen? Eenigen twijfelen niet, den opgang deezer Geestdrijverije toe te schrijven aan het gedrag der Geestlijkheid: dan met meer gronds zou men mogen beweeren, dat de plaatzen, tot den openbaaren Eerdienst bestemd, zo wijd en zijd in het gebergte verdeeld zijn, dat eene soort van noodzaaklijkheid de Dorpelingen dringt om zich bij dusdanige Veldpredikers te vervoegenGa naar voetnoot(*). Maar, in de nabijheid van Bala-Pool bij den avond-dienst in de Kerk gaande, stond ik niet weinig versteld, dat, in eene streek, welke, met andere vergeleeken, volkrijk genaamd mag worden, niet meer dan twaalf persoonen in de Kerk waren. Dan mijne verwondering hieldt op, als ik, na Bala teruggaande, mij omringd vond door eene menigte, genoeg om de Stad te bevolken. Ik vernam, dat die hoop een Methodistisch Prediker in een veld hadt hooren preeken. Dan, de oorzaak van dit verschijnzel aan zijne plaats en voor een bekwaamer onderzoeker overlaatende, beklom ik den berg, van waar men het gezigt heeft op het geheele tooneel van deeze schoone landstreeke. De helder blaauwe hemel ging gepaard met eene zagte stilte; de glans der ondergaande Zon werd door den spiegel des Meirs terug gekaatst; elke kleine schoorsteen der hutten rookte, en duidde genoegen en stille rust aan; de rotzen, verzagt door de ondergaande Zon, toonden zich min ruw en akelig; terwijl, in het wijkend verschiet, de bergen Arran en Cader Idris eene stoute houding van grootheid gaven aan den buitenkant der schilderije. Hoe kon de aanschouwer van zulk eene vertooning nalaaten eene klagte uit te boezemen, dat bijgeloof en dwaasheid ontsierden, wat de Natuur zo lieflijk en zamenstemmend vertoonde! Met de grenzen van Bala-Meir geraakten wij meer bekend, dan wij noodig oordeelden: want, wanneer wij eindelijk beslooten dien oord te verlaaten, deedt of de | |
[pagina 163]
| |
onoplettenheid onzes wegwijzers, of gebrek aan bevatting aan onzen kant, ons een verkeerden weg opslaan; zodat wij, eenige uuren gereeden hebbende, welke wij meenden dat ons nader aan huis zouden brengen, bevonden het Meir rondgereeden te hebben, en te Bala wederkwamen. Deeze ondervinding stelt mij in staat om de Reizigers in deeze streek te verzekeren, dat het rondrijden van dit Meir, het grootste in Wales, zes mijlen lang en één mijl breed, eenige schoone gezigten oplevert. De vriendelijkheid van een Boer gaf mij een hoorn, met egte MetheglinGa naar voetnoot(*) gevuld. Van Bala beslooten wij de Engelsche grenzen op te zoeken, door Llanvilling; schoon ons berigt was, dat het eerste gedeelte van den weg bergagtig en schaars bezogt was. Wij vonden dit berigt waarheid. De schielijk voorkomende afbreekingen van den weg ontdekten aan ons oog nu en dan rijke streeken lands, met houtgewas begroeid, thans alle de onderscheidene tinten van het blad in den herfst vertoonende. Uit verscheide standen op de hoogte van deezen eenzaamen weg ontdekt men op het treffendst het schoone der berggezigten. De Natuur heerscht hier in volle grootheid. Rots op rots gestapeld, dringen door de wolken heen, en beschaamen de geringe poogingen der Kunst. Van alle gemeenschaplijke verkeering afgescheiden, vindt de Reiziger zich gedrongen, voldoening te zoeken in het vermaak, 't welk ontleend kan worden uit de beschouwing van de hoogten en de ruwe afsluitingen, welke misschien geen menschenvoet betreeden heeft, zints de dagen der Ridderschappe, toen de oude Britten derwaards vlooden, om zich te verbergen voor hunne vervolgers uit de laagere landen. Hier en daar, nogthans, ziet men kleine hutten, die een kluizenaar zich veelligt zou verbeelden eene voor hem zeer geschikte woonplaats te weezen. - Beneden de rotzen, die over deeze hutten hangen, vloeijen zagtkens beekjes, in ernstwekkende bekooring; de hoogten bieden het afwisselend groen van onderscheide boomen aan. - 't Geen de Inwoonders van deeze zo buiten allen ommegang gelegene streeken een goeden weg noe- | |
[pagina 164]
| |
men, bestaat in een door kunst gemaakten weg aan den rand eens schriklijken bergs; langs deezen bereikt men een klein Dorp, waar een lomp en oud uithangbord, met het jaartal 1750, u berigt, dat 'er eene plaats des intreks is in de Nieuwe Herberg. Het verblijf in deeze schuilplaats, hoe gering ook, was ten hoogsten welgevallig, naa eene lange en verdrietige omzwerving. Hier bragt ik, in eene onvrijwillige onthouding, den avond en nagt door; want mijne Waardin hadt geen anderen drank, dan de voor mij ondraaglijke Cwrw: dan onze tafel was beter voorzien van het noodige, dan wij hadden durven verwagten; een gekookte koude ham diende ons tot middagspijze, en ongevraagd kwam 'er tot het avondeeten op tafel een voorbout van een schaap, met aardappelen, die, in navolging der zo even van ons doorgezworvene bergen, toorenswijze op elkander gestapeld waren: ik geloof dat de schotel wel zes ponden bevatte. Hier troffen wij de oude goedkoopheid der Welsche Herbergiers aan: voor dit wel niet zonderling, doch goed en overvloedig eeten, het verblijf, en de stalling van het paard, betaalden wij ruim vier - schellingen. Llanvilling is eene Stad van eenig aanbelang en koophandel. Op mijne vraage aan een oud Engelschman, die daar was gaan woonen, welke de voornaamste bijzonderheden waren, voor een Vreemdeling daar ter Stede te zien, zweeg hij eerst stil; dan, zijn voorhoofd gewreeven hebbende, gaf hij mij, met een air van herinnering, ten antwoord: ‘dat hij wegens Llanvilling niets merkwaardigs wist, dan dat men 'er uitsteekende Ale brouwde.’ Nu, schoon goede Ale geenzins een verwerplijke drank is, zou men ze zo verre niet gaan zoeken; dan op reis kan ze verkwikken. Ik dronk 'er van, en vond ze overheerlijk. Bij onderzoek bleek mij, dat 'er veel Ale hier voor Londen gebrouwen wordt, en aldaar onder den naam van Welsche Ale bekend is. De Inwooners en de lieden daaromstreeks toonen, dat zij dien drank lusten. Vader en Zoon, van geslachte tot geslachte, leeven niet van Ale, maar sterven van Ale. Men heeft waargenomen, dat het overdaadig gebruik van oude Ale zo veele jonge Weduwen maakt. Huiswaards aan reizende, werd alles meer Engelsch; het land werd vlakker - even gelijk de golven van eene door storm opgeruide zee, bij het stillen van den wind, | |
[pagina 165]
| |
afneemen. Het laatste vertoon van Welsche Landschapschilderij verkreegen wij naa het overvaaren van het Ellismore-Kanaal: het waren de bergen van Montgomeryshire, in eene grootsche verwarring; zij scheenen eene ontzagwekkende schriklijke grensscheiding op te leveren. Men moge misschien beweeren, dat het oog de eigenlijke bron van vermaak vindt in het beschouwen van eene vreedzaame, uitgestrekte Valei. Wij beschouwen den groot geweld maakenden, en als 't ware donderenden Waterval, die geheele landstreeken onder water zet, in deszelfs grootsche woede, met dezelfde aandoeningen, als wij gevoelen bij het herinneren der groote daaden van alexander, die een bedwelmenden straal van roem verspreidt, bij het verwoesten van landen en volken. Wij beeven op het beschouwen van beide; doch kunnen onze bewondering niet weigeren. - Met dat al, zo onderscheiden en veelvuldig zijn de bekoorelijkheden van het door mij doorreisd Gewest, en zo veele verrukkende voorwerpen verschaft hetzelve, dat men zich niet hebbe te verwonderen, dat dezelve de oude Barden zo verhevene Zangen inboezemden. Ik verliet het niet zonder ontroerende aandoening, en bevreemdde mij geenzins over de gehegtheid, die den ouden Brit aan zijnen vaderlijken grond verbindt. |
|