| |
| |
| |
Een tochtje door de belangrijkste gedeelten van Noord-Wales. Door J.N. Brewer, Esq.
(Vervolg van bl. 73.)
De gemelde zagtere schoonheden, die de bergverschriklijkheden in deezen oord verzagten, volgen den loop van de Rivier Conway, over welke een brug ligt bij Llanrwst, aan den Bouwkunstenaar inigo jones toegeschreeven, van een stout en verwonderenswaardig maakzel, bestaande uit drie boogen; derzelver middelste, berigtte men ons, is zestig voeten wijd. Deeze Rivier, die gezegd mag worden nu te dartelen, dan te woeden, verlieten wij Llanrwst, en met alle die geneuglijke aandoeningen, welke de opspeuring van nieuwigheden vergezellen, vervorderden wij onzen weg na de Stad en het Meir Bala. Verlaaten door de vrolijk speelende bekoorelijkheden der vrugtbaarheid, dekken nogthans hangende kolommen van bosch de hooggetopte bergen, die aan 's reizigers eene zijde zich verheffen; terwijl de zodanige, die, in eene zwaarwigtige verstrooijing, in eene tegenovergestelde rigting liggen, met de sterkste kleuren elken onderscheiden trek van het verheevene en ontzaglijke ten toon spreiden. - Afwijkende stroomen, die zich een weg gebaand hebben over de steile kanten van deeze rotzige plaatzen, rollen langs de Valei. Derzelver gedruisch is op een te grooten afstand om het oor des bergreizigers te kunnen bereiken, die, als hij het oog laat gaan over de voorwerpen, aan zijne voeten verspreid, in de lugtgewesten schijnt te wandelen, verheeven boven alle menschlijke belangen en de wooningen der aarde. - Op geen zeer grooten afstand, egter, ziet hij veele aangenaame wooningen, de verblijfplaatzen der aanzienlijken beneden in de veiligheid der Valei, en de hutten der boeren, gebouwd nabij de toppen der bergen, aan welker zijden zijne veelwaagende kudde een schraal onderhoud zoekt.
Met leedweezen bevindt zich de reiziger aan het einde deezer Valei. De geduurig afwisselende verscheidenheid van de trekken, daarin voorkomende, en de beleefdheid der bewoonderen, maaken dezelve in elk opzigt belangrijk. Geen jaargetijde kan dezelve geheel van haare bekoorelijkheden berooven. In de heldere weelderigheid van een vroegen zomer doen zich de vrugtbaare velden op, met een oogverrukkend wijduitgestrekt gezigt van landlijken overvloed en ruste: de verschriklijke stormen in het laatst van den herfst vormen, door de nevensgaande regenvlaagen, ontelbaare watervallen op de oneffene bergen, en toonen den verbaasden reiziger, dat ook het verschriklijke iet schoons heeft.
| |
| |
In een land als Wales, 't welk de moeder der oneffenheden mag genaamd worden, kan men geene uitgestrekte gelijkheid van vertooningen verwagten. Elk aantrekkelijk voorwerp wordt, in de daad, even als de ras voorbijgaande slikkering van een zomerweerlicht, gevolgd door eene lange tusschenpoozing van duisternis. Dus komt men, de Valei van Llanrwst verlaatende, in eene landstreeke, allereenzelvigst en boven beschrijving verveelend. Vogtige moerassen, onmeetbaar verre uitgestrekt, schijnen den weg, onder het gaan, te verlengen. De groei, althans voor eene wijl, is, als 't ware, geheel opgehouden; geen geluid van eenig dier breekt de doodsche stilte af; zij schijnen met algemeene toestemming deezen oord verlaaten te hebben. Nog zijn, als men bij toeval eene zagtopgaande met heide begroeide hoogte opklimt, de stoute bergen van Caernarvon en Denbighshire, die Llanrwst en de daar bij gelegene schoone Valei omringen, zigtbaar; derzelver toppen, door de laagere wolken heenen steekende, maaken eene verscheidenheid van smeltende tinten, door de schaduwen, waarin zij zich bevinden.
Gemelde herzigt was, in de daad, de eenige aangenaame omstandigheid, welke zich opdeedt, om den afstand te bekorten tusschen Llanrwst en de herberg te Cernioge, een gemeen en slegt onderhouden huis, bewoond door lieden, die gelukkig gelijkvormig zijn aan het dor en droevig tooneel, 't geen hun omringt. Uit den herbergier verneemende, dat het Dorp Kerig-y-Drudion slegts weinige mijlen van daar lag, besloot ik, schoon de dag reeds verre verstreeken was, derwaards voort te reizen, om eene landstreek en inwoonders van eenen gastvrijeren aart aan te treffen. - Het zij mij geoorlofd, te deezer plaatze, den onbedreeven reiziger in Wales te waarschuwen, aangaande het weezenlijk onderscheid tusschen de Welsche en Engelsche mijlen. Beide zijn ze zeker van even groote uitgestrektheid; maar de tien mijlen, die gemaklijk afgelegd worden in één uur, langs de welaangelegde en vlakke wegen in dat land, vorderen een geheelen dag, als dezelve loopen langs rotzige en ongebaande wegen, of over de vreeslijk hooge bergen van Noord-Wales.
Niet genoeg lettende op deeze omstandigheid, verliet ik de verblijfplaats te Cernioge. Welhaast ontdekte ik, door het daalen der zonne en den traagen voortgang van ons rijtuig, dat, indien de weg niet schielijk ten goede veranderde, de nagt ons onvermijdelijk zou overvallen: eene omstandigheid, indien al niet ontrustende, zeer ongevallig in een land, zo vol afhellingen en onverwagt opkomende steilten, dat, voor een nieuweling in het reizen op het gebergte, elke schok van het rijtuig een voorbode schijnt van eene onmiddelijk aanstaande omverstorting.
Het verhaal van eene reis, zonder een lijst van gevaarlijke
| |
| |
voorvallen en hairbreede ontkomingen, is smaakloos; doch, dewijl ik 'er verre af ben van na den lof eens volklonken reizigers te staan, wil ik den Leezer niet ophouden met alle de dichterlijke opsieringen, tot welke mijn toestand wel aanleiding zou geeven. Genoeg, dat, bij het vallen der scheemeringe, het land zodanig eene gesteltenisse aannam, als een romaneske geest zou wenschen, en als 't ware geschikt door een bekwaam kunstenaar om eene schilderagtige uitwerking te baaren. Wij gingen voort, door een langen weg vol van eenzaame grootheid, na de engte van Glyndyffts; een tafereel opleverende, beter geschikt voor het gloeijend doek van eenen loutherbourgh, dan voor het blad eens reisverhaalschrijvers. - De reiziger beeft op het gezigt van dit enge pad, door de stoute hand eens onderneemzieken, gehouwen op den rand van eene vervaarlijke steilte. Hij wendt zijne oogen af van de groote rotsbrokken, die dreigende hem boven 't hoofd hangen; hij ziet, op een vervaarlijken afstand beneden zich, een waterloop, die, onder een luid geraas, schuimend voortsnelt. Hij gaat den loop daarvan na, en ziet dat dit water de zwarte golven voortstuwt door eene opening van opeengestapelde rotzen, eindelijk in eene kom stort, omringd met kreupelhout, en alsdan rechtstandig nederstort over ruw opeenliggende rotzen. Over den stroom is van rots op rots een brug geslaagen: een werk, 't geen den aanschouwer in verzoeking zou brengen om te gelooven dat uit de hand der Natuure kwam; naardemaal hij zich bezwaarlijk kan verbeelden, dat het een gewrogt der Kunst is. Tegen een uitstek zagen wij juist een enkel beeld in eene leunende gestalte, juist zodanig als een schilder van smaak gaarne in zijn stuk zou brengen - te weeten een oud soldaat van eene groote gestalte doch elendig voorkomen, met een ransel op den rug en een stok in de hand. Wanneer het half donkere der scheemeringe het ontzettende, daaraan eigen, mengelt met die aan het tooneel
eigenaartig zijn, dagt mij dat de verbeelding van salvator nimmer eene verzameling bedagt van voorwerpen, ontzettender belangrijk.
De vreemdeling zal wel doen met aan de vertooning te deezer plaatze eene meer dan gewoone aandagt te verleenen. Dit was ons onmogelijk. De zon was reeds gedaald beneden het reusagtige gebergte van Denbighshire, of zij schoot, als wij deezen gevaarlijken weg gingen, nu en dan flaauwe straalen door de glinsterende wolken, die haar voor ons onwelkome ondergaan vergezelden.
Alles werd, binnen kort, in dikke duisterheid begraaven. Wij zagen angstig om na eene schuilplaats, al ware het in de elendigste hut. Terwijl wij ons paard geleidden, en zulks met alle omzigtigheid deeden, hoorden wij menschenstemmen; wij hielden het voor het gejuich eener dorpsvrolijkheid.
| |
| |
Schoon men gereedlijk zal toestaan, dat het gezang van de gemeenste lieden in dit land niet van de welluidendste natuur is, zou het keurigst gezang eens Zangkunstenaars zo zeer ons oor, op dit oogenblik, niet gestreeld hebben, als het onverstaanbaar geraas deezer Dorpelingen!
Met weinig woorden gaven wij ons geval te verstaan, en, met de gewoone beleefdheid deezer Bergbewoonderen, bragt een uit den hoop ons in de herberg Druids-Head, waar wij met alle beleefd- en gastvrijheid ontvangen werden. - Hier bij een goed vuur gezeten, en versterkt door een maaltijd van uitsteekend schapenvleesch, strekten de ongemakken, welke wij doorgestaan hadden, enkel om een dubbelen smaak bij te zetten aan het genot van het tegenwoordig uur. De Waardin vervaardigde eene vrij goede kom punch, en ik verzogt eenen man, die 'er zeer bedaard uitzag, dat hij met mij zou drinken; ten vollen overtuigd, dat de eenige wijze, om op reis waarheid op te doen, bestaat in het opzamelen van onderscheidene berigtgeevingen, en die vervolgens met elkander te vergelijken.
Inzonderheid verlangde ik eenigzins naauwkeurig te bepaalen, in welk eene maate het geloof in verschijningen en toververtellingen, in dit romanesk land, plaats heeft. Uit hetgeen ik heb kunnen ontwaaren, houd ik mij verzekerd, dat het bijgeloof daaromtrent veel algemeener heerscht, dan men veelligt zou veronderstellen. In de daad, deeze verbeelding is eigenaartig aan elk bergagtig gewest. De Zwitser ziet geheele benden van deeze kleine lugtbewoonende weezens in de dampen, welke uit de meiren zijns dorren gewests opstijgen.
De Tovergodesse heeft, zo 't schijnt, doorgaans de grootte van een twee- of driejaarig kind. Eene ontzaglijk groote verscheidenheid van treeken, gespeeld door dit kleine geslacht, is opgelegd in de schatkamer der geheugenisse van bijkans elken Dorpeling. Dit bijgeloof, kan men zich ligt verbeelden, vestigt zich alleen bij de zodanigen, die de kindschheid doorbrengen in de afgelegenste landwooningen: doch zo diep is de eens gevatte indruk, dat geene verkeering met meer verlichte menschen denzelven te eenemaal konne uitdelgen. Buiten twijfel strekken de veelvuldige vreemde gedaanten in de scheemering en bij het bleeke maanlicht, de opgeheeven dampen, welke hier hangen, om bedrieglijke harssenbeelden te vormen in de leevendige verbeelding der jeugd, voorbereid tot wondertooneelen, door de vertellingen aan den haard, uit den mond van Ouderen en Buuren. De verbeelding eens gaande gemaakt, hoort het kind, in het geruisch van een voorbijrukkenden wind, de wilde en geheimzinnige klanken, toegeschreeven aan dit klein, doch heilig geoordeeld geslacht. Van hier de ernst, waarmede veelen verzekeren, dat zij aan- | |
| |
schouwers geweest zijn van de vrolijkheid deezer ingebeelde weezens.
De bezigheden deezer Tovergodinnen blijken geheel van een speelenden aart te weezen. Te vergeefs zogt ik na een enkel van die zedelijke verboden, welke onze Dichters veronderstellen dat zij de bijwoonders dier toverfeesten opleggen. Zingen in den middernagt, en woelig ondereen dansen, maaken het schadeloos bedrijf uit; terwijl de glimworm dient om de danszaal te verlichten.
Tot een voorbeeld van de veelvuldige hier rondloopende Vertellingen, die de Bergbewoonders heilig gelooven, diene de verzekering, dat 'er, in de nabuurschap van Snowdonia, eene Familie bestaat, welke van Moeders zijde afstamt van deeze Tovergodessen. Derzelver Voorzaat, schijnt het, maakte zich, in elk punt van ontzagbetoon en herbergzaamheid, zo bemind bij de Tovergodessen, dat zij, in derzelver volle vergadering, beslooten, hem eene Vrouw uit haar midden te geeven. De goede Man stondt zeer versteld over de toeschikking van zulk eene leevensgezellinne. Zij viel wel wat klein, maar zij was hoogst aartig en bevallig. Zij was vrugtbaar; elk jaar kreeg zij een kind; en men mag met grond verwagten, dat zij, zulke veelvermogende bloedverwanten hebbende, voorspoed genooten in al hun bedrijf. Maar, helaas! zulk een zegen was te groot om lang te duuren. De Tovergodessen heb ben, even als de Stervelingen, haare grilligheden. Dit schoo ne schepzel was deezen Aardbewooner ter Vrouwe gegeeven, onder de zonderlinge voorwaarde, dat zij, eenig ijzer aanraakende, onmiddelijk haar voorregt, van Mensch te zijn, zou derven. Heillooze uitzondering! Het paar steeg te paard, om een vriendenbezoek af te leggen. Het paard der Vrouwe sloeg met den kop agterwaards; het mondstuk raakte haare hand aan - en zij verdween - laatende haaren Man troostloos, belast met de zorg der opvoedinge van het tweeslachtig kroost!
Van deezen aart zijn de hier rondloopende Vertellingen; en, hoe laf ook, krijgen zij, door den sterken invloed des vroeg ingezoogen vooroordeels, ingang bij veelen, die zelfs het voordeel van den ommegang met meer verlichte lieden genieten. - Ik verkeerde met een Man van geene geringe vatbaarheid en veel ondervinding te Bangor - een persoon, in het land opgevoed, doch die veel gereisd hadt, en in vrij goeden doene zat. Hij betuigde mij, dat deeze bijgeloovigheid, zijns agtens, meer heerschte in de afgelegene gedeelten van Snowdonia, dan in eenig ander gedeelte van Wales. Hij merkte op, dat dezelve sterk afnam, en thans alleen in de hutten der Boeren huisvestte.
Op deeze vermelding gaf ik hem te veritaan: ‘Is het waar! Dan bij de Boeren, wier vrees en inbeelding het eerst aan- | |
| |
leiding gegeeven hebben tot die Begocheling, zal dezelve nog langen tijd stand houden, althans voor een gedeelte.’ - Hij hernam daarop: ‘Begocheling! ach geloof het, zodanige dingen hebben plaats gehad; schoon ik geloof dat zij niet langer bestaan. Hoe, Mijnheer! toen ik jong was, heb ik met eigen ooren derzelver Muzijk gehoord - honderd maalen heb ik het 's nagts gehoord - en, dat meer is, 's morgens den kring gezien, met de daarin overgebleevene voetstappen van de dansende rijen, aan den kant van het gebergte. Ja,’ voegde hij 'er nevens, bemerkende dat ik vol verwondering na hem luisterde, ‘ik ken lieden, die ze daadlijk zagen in derzelver nagtvrolijkheid. Maar ik verzeker u, dat ik voor vast geloof, dat deeze dingen niet meer gebeuren. Zulke historien, als tegenwoordig verteld worden, zijn in de daad bijgeloovigheden, en ik houd mij verzekerd, wij zullen, van tijd tot tijd, 'er minder hooren!’
In de nabuurschap van Kerig-y-Drudion zagen wij verscheide overblijfzels der Druiden. Onder deeze bevonden zich steenen Kisten van een zonderling maakzel, waarin, indien de Volks-overlevering geloof mag vinden, op grond van eenige Oudheidkundigen, de oude Priesters van Mona gewoon waren zulke Ketters te sluiten, als zondigden tegen hunne heilige gebruiken en verborgenheden. Gibson, nogthans, helt meer over om te gelooven, dat deeze Kisten veeleer geschikt waren om Lijken te bevatten, dan om tot eenzaame Cellen voor leevenden te dienen. Ik wil hoopen, dat het laatste, als veel menschlijker, het waare is. - Op den afstand van eene mijl, en in 't gezigt van een netten tuin, behoorende tot de herberg, vindt men de overblijszels van eene verbaazend groote ronde omheining, opmerkelijk door het hier heerschend begrip, dat het een toegevoegde sterkte geweest hebbe aan een steenen wal.
Terwijl wij langzaam na Bala reisden, werd de zon nu en dan verdonkerd door die voorbij drijvende wolken, welke dat keurlijk mengzel opleveren van licht en donker, zo weezenlijk noodig tot de volle schoonheid van een Landschap. Het land vertoonde, een tijdlang, te wederzijden, een bebouwd voorkomen; de grond van dit gedeelte van Denbighshire scheen gunstiger voor den Landbouw, dan wij zedert eenigen tijd hadden mogen zien. De bergen zijn hoog, doch niet onbeklimbaar; en, indien de netheid van de huizen der Boeren ten teken strekt van welvaard, moeten zij in deezen oord goede oogsten hebben.
Wanneer dit landtooneel, onbestendig als een Aprilsche lugt, veranderde, deeden zich hoogten op, van geen aanbelang dan voor die 'er hun schaapvee weidden. - Ik beklom met moeite een der hoogste henvelen, doch vond niets,
| |
| |
't geen mij voor die moeite beloonde: de hoogte was niet genoegzaam om mij een ruim gezigt te verschaffen, en de top van heuvel tot heuvel, elkander in eene dorre reeks volgende, leverde de naargeestigste schilderij op, welke de verbeelding van een Bergbewooner zich kan vormen. De val van eene kleine hoogte bragt mij in gedagten, met welk een gemak de Schaapen in die bergagtige streeken gaan, daar zij twee beenen meer dan wij menschen hebben; ik vond mij genoodzaakt, de meerderheid deezes diers in dat geval, zo veel mogelijk, na te volgen, bij mijn afklimmen: de onwisheid van vastigheid in deeze hoogten gaat alle beschrijving te boven.
(Het vervolg en slot in onze naastkomende.) |
|