Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 89]
| |
Mengelwerk, tot fraaije letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelijk.Redevoering tegen het liegen.
Wat helpen plegtige verbonden,
Als list, door staatkunde uitgevonden,
Door fijne dubbelzinnigheden,
Zich toelegt op behendig liegen,
Om 't volk op 't schandlijkst te bedriegen?
Waar trouw en waarheid zijn verbannen,
Bedrog en baatzugt zamenspannen,
Om de eer, elk braaf gemoed zo heilig,
Dwaas en ligtzinnig te versmaaden,
De deugd en vriendschap te verraaden,
Daar leeft geen sterfling vrij en veilig;
Daar moet de nutte handel kwijnen,
De voorspoed, vrede en vreugd verdwijnen;
Daar wordt gezelligheid verdreeven;
Ja, daar, daar ziet men alle dagen
Zwarte agterdogt en valschheid knaagen
Aan 't zoet genot van 't huislijk leeven.
Op deezen klemmenden toon hooren wij een hedendaagsch Dichtstuk aanvangenGa naar voetnoot(*). Het hooren van dien Zang bepaalde mijne aandagt op het Onderwerp, daarin, met zo afzigtige al welverdiende kleuren, gemaald; - het haatlijk beeld dier Ondeugd zweef- | |
[pagina 90]
| |
de mij voor oogen. - Mogt ik in staat zijn, 't zelve in volle afschuwelijkheid af te schilderen; dan zou ik mijne moeite, daaraan besteed, rijklijk beloond agten. Waar is het eerlijk hart, 't geen niet instemt met de dichtregelen, met welke ik mijne Rede ontsloot? De Leugen sluit zulk eene laagheid van geest, zulk eene bedorvene, en (mag ik mij zo uitdrukken) zulk eene averechtsche gesteldheid van hart in, dat het onmogelijk is, voor eene ziel, welke iets van haare oorspronglijke waardigheid (adeldom had ik bijkans gezegd) behouden heeft, de Leugen zonder verontwaardiging, zonder afschuwen, zonder terugbeeven, te beschouwen. Zodanig zijn de aandoeningen, welke het Character van een Leugenaar altoos bij ons gaande maakt, wanneer wij die Ondeugd in anderen beschouwen. Eigenaartig zou men, uit dien hoofde, verwagten, dat een Misdrijf, zo algemeen verfoeid, even algemeen zou geschuwd worden; - eigenaartig verwagten, dat het Menschdom eenen algemeenen en eeuwigen krijg zou voeren tegen dien gemeenen vijand, en alle poogingen aanwenden om denzelven te verbannen; of, ten minsten, dat dezelve geen huisvesting vondt, dan bij het uitvaagzel der zamenleevinge; bij alle andere Leden der Maatschappije, naar verdienste, gehaat, en met smaad overlaaden. Nogthans waar is de Man, zo gansch en al een vreemdeling omtrent hetgeen dagelijks in de wereld voorvalt, die niet weet, dat, in spijt van de dierste verpligtingen, welke Eer, Braafheid en Godsdienst ons opleggen, de Waarheid vaak geschonden wordt, in de algemeenen gesprekken, in den dagelijkschen handel, en zelfs in de belangrijkste verrigtingen, die met den stempel der zuivere Waarheid steeds moesten gekenmerkt weezen? - Ongelukkig, in de daad, en hoogst bejammerenswaardig, is de leer der Ondervinding, dat zij, die 't meest met hunne Medemenschen te doen hebben, zich het minst verwonderen over den uitroep eens gewijden Zangers, als hij in haaste sprak: Alle menschen zijn Leugenaars. En, schoon zij niet mogen overhellen om die strenge uitspraak in de volste ruimte op te vatten, zullen zij egter de algemeenheid van dit kwaad groot genoeg keuren, om het doen kennen van en het waarschuwen tegen 't zelve een stuk te agten, voor eene Redevoering eigenaartig geschikt. | |
[pagina 91]
| |
Welaan, vergunt mij, dat ik, met eenige naauwkeurigheid, u den Aart der leugen doe kennen, en teffens de gronden der Misdaadigheid van dezelve aanwijze. Het eerste, 't geen eigenlijk tot eene Leugen behoort, is, dat iemand voor waar uitgeeve iets, 't welk hij weet valsch te zijn. - Iets te beweeren, 't geen weezenlijk niet overeenkomstig is met de Waarheid, wanneer wij, op den tijd des beweerens, het daarvoor houden, is geen Leugen, maar slegts eene onwillige Misduiding. Zodanig eene Misduiding kan nadeelig weezen: en wanneer de Misvatting, welke daartoe aanleiding geeft, hervoortkomt uit overhaasting of drift, is dezelve, in zo verre, te berispen; maar verkeerde Verzekeringen worden dan eerst Leugens, wanneer de strijdigheid tusschen het gesprokene, en het weezenlijke der zaake, bekend is en opgemerkt. En om eenig gezegde tot eene volstrekte Leugen te maaken, moet men de valschheid niet alleen als zodanig kennen, maar onze lippen dezelve uitbrengen met een oogmerk om te misleiden of te bedriegen. De woorden hebben, voor verre het grootste gedeelte, (althans die, welke in de dagelijksche zamenleeving gebruikt worden) eene klaare en bepaalde beteekenis; en het is, over 't algemeen, niet moeilijk te ontdekken, in welk een zin iets, 't geen wij beweeren of ontkennen, door een' ander' zal verstaan worden. Indien wij bij onszelven overtuigd zijn, dat de woorden, door ons gebezigd, niet ingerigt zijn, om den Persoon, tot wien wij spreeken, te bedriegen, - indien wij bij onszelven niet overtuigd zijn van een heimlijk oogmerk om eenen anderen te misleiden; hoe wij, in zulk een geval, ook spreeken, loopen wij geen gevaar altoos van Leugenaars te worden. - Het is te deezer oorzaake, dat Gelijkenissen, Fabels of Vertellingen, schoon niet strikt waar, op geen' grond altoos onder de Leugens kunnen gerangschikt worden. Noch zij, die dezelve bezigen, noch zij, die ze hooren of leezen, merken ze aan als weezenlijke Gebeurtenissen; maar enkel, gelijk ze waarlijk zijn, als voortbrengzels der verbeelding, waarmede het schenken van vermaak, en vaak daarmede gepaard nut, beoogd wordt. De waarheidlievendste van alle Zedeleeraaren, Hij, in wiens mond nooit bedrog gevonden werd, weeten allen, dat, onder het | |
[pagina 92]
| |
kleed van Gelijkenissen, de gewigtigste Waarheden, de verhevenste Zedepligten voorstelde. Daarenboven zijn 'er, in den dagelijkschen ommegang, zekere Spreekwijzen, uitdrukkingen van Beschaafdheid en Beleesdheid, welker bewoordingen, als die van Heer en Dienaar bij voorbeeld, strikt gesproken, meer beduiden dan de Spreeker beoogt: doch deeze hebben, even als het geld in den omloop, zekere algemeen bekende waarde gekreegen; zo dat niemand in gevaar komt, om van zodanige verklaaringen of betuigingen iets meer te verwagten, boven 't geen die bewoordingen doorgaans medebrengen. Doch kan ik niet nalaaten, bij het aanroeren deezer bijzonderheid, eene waarschuwing te voegen, voor zommigen misschien niet geheel overboodig; dat men, bij het gebruiken van de bedoelde bewoordingen, zich geene vrijheid veroorloove, om buiten de bekende paalen, door de gewoonte gezet, te treeden: anderzius loopt men gevaar om den zo gereeden overstap te doen van Beleefdheid tot Vleijerij, van Beschaasdheid tot Onopregtheid. - Naardemaal het tot het weezen eener Leugen behoort, eene valschheid te uiten met oogmerk om te bedriegen, en alle valschheid eigenaartig tot bedrog strekt, moeten wij, daar Liegen een misdrijf is, ons op den verst mogelijken afstand van alle valschheid houden, zo in woorden als in daaden, wanneer 'er zich eenige zweem van bedrog opdoet. Om de volle kragt deezer verpligting te doen voelen, moet ik eenige oogenblikken besteeden, ter aanwijzing van de gronden, waarop dezeive rust. Verbeeldt u niet, dat de verpligting, om der Waarheid getrouw te weezen, behoort tot die overeenkomsten, welke men ten onderlingen gemakke aangaat, en welke wederzijds, bij goedvinden, kunnen verbroken worden. - Verbeeldt u niet, dat dezelve gelijk staat met die vrijwillig aangegaane verbintenissen, welke niet langer duuren, dan beide de Partijen voldoen aan de voorwaarden, op welke zij werden aangegaan. - Onderzoeken wij de gesteltenis van het menschlijk hart - letten wij op den onvermijdelijken invloed der Waarheid op het geluk des leevens, wij zullen terstond ontwaaren, dat de Deugd van Waarheidlievenheid en Waarheidspreeken gegrond is in 's Menschen gesteltenisse, en met zijnen stand geheel eenstemmig. | |
[pagina 93]
| |
Uit een beginzel, 't welk of oorspronglijk den Mensch eigen is, of 't geen, te gelijk met zijne andere vermogens, allengskens door ondervinding en hebbelijkheid gevormd werd, heeft ieder Mensch eene natuurlijke neiging tot de Waarheid; eene neiging, welke hij steeds volgt, zo lang de Rede zijne daaden bestuurt. - Kinderen zijn waarheidlievend. Een Kind spreekt in 't eerst wat het denkt, en verwagt dat ieder zulks doet. Niet dan met moeite zal men het doen twijfelen aan de waarheidliefde zijner Ouderen; het slaat een ingewikkeld geloof aan alles wat de Ouders zeggen, en wordt dus ligt bedrogen. Het is niet eerder, dan naa dat wij door eenig slegt voorbeeld misleid, of door eene verkeerd ingewilligde drift vervoerd zijn, dat bij ons het denkbeeld opkomt om den effen weg der Waarheid te verlaaten. Wanneer de begeerte om eenigen begaanen misslag te bedekken, om eene anders te beloopene straffe te ontduiken, of eene zich aanbiedende voldoening van gaande gemaakten lust te erlangen, een jeugdig hart tot Valschheid en Leugen verlokt, is het niet zonder een inwendig tegenstreeven en een diep gevoel van schaamte, dat het voor deeze verzoeking bezwijkt. Die zelfde aandoeningen blijven ons op onzen leevensweg vergezellen. Elk mensch heeft, in zijn binnenste, een eerbied voor de Waarheid, welke hem niet toelaat die te schenden, zonder wederzin en schaamte. 'Er huisvest in de ziel eene bewustheid van de laagheid der Leugentaale, die den Leugenaar veragtlijk maakt in zijn eigen oog, en zijn gelaat, bij de ontdekking, met schaamrood verft. Een bekende hebbelijke Leugenaar wordt algemeen veragt. Voor een Man van Eer is niets kwetzender, dan dat hem eene Leugen wordt ten laste gelegd. - Waaraan zullen wij dit alles toeschrijven, dan aan eene, den Mensch eigene, liefde tot de Waarheid; dan aan een inwendig gevoel der verpligting om waarheid te spreeken, ons ingeplant door de hand onzes Maakers? Ten welken einde deeze Wet, om de Waarheid te spreeken met onze Naasten, in onze harten geschreeven is, zal zich niet verbergen voor het oog van elk, die eenige oogenblikken besteedt, om de noodzaaklijkheid deezer Deugd, tot het welzijn - wat zeg ik! - tot het bestaan der Maatschappije, te overweegen. 't Is openbaar dat, zonder onderling vertrouwen, geene verbintenis van eenigen aart kan aangegaan, geene zaa- | |
[pagina 94]
| |
ken kunnen verrigt worden. Dit onderling vertrouwen is, als 't ware, de band der Zamenleevinge, de ziel des Handels, en de steunpijlaar van algemeene Welvaard. - Veronderstelt, voor een oogenblik, dat liegen eens zo gemeenzaam werd als tegenwoordig het waarheidspreeken, en verbeeldt u teffens, indien gij kunt, de algemeene verwarring en elende, welke daaruit onvermijdelijk zou ontstaan. - Niemand zou zijnen eigendom in de hand eens anderen vertrouwen; niemands goede naam zou schootvrij weezen voor de giftige pijlen van de liegende tonge des Lasteraars; niemand zou eene belofte deen, om dat hij 'er geen wilde aanneemen. - Al het vermaak en genoegen der onderlinge verkeering vloodt weg. Want wie zou het oor leenen aan verzekeringen, op welke hij geen staat kon maaken? Wie zou zich de moeite geeven om iets te verhaalen, voor 's hands weetende dat hij geen geloof zou vinden? Zelfs de plegtigste onderhandelingen veranderden in nietsbeduidende verrigtingen. Der Maatschappije noodigste Posten bleeven onbekleed; de Huwelijksband lag verbroken; de Eeden waren kragtloos; de Geregtshoven werden ontbonden - en, om geen meer beelden in die afzigtige schilderij te brengen, de Menschen geen onderling vertrouwen meer op elkander hebbende, bleef 'er niets over, dan list tegen list en geweld tegen geweld te stellen, tot dat de menschlijke Maatschappij één algemeen tooneel werd van verwarring en daaruit ontstaande opeengehoopte elende! De Leugen, die, tot de verregaandste uitersten voortgezet en ter algemeene heerschappije toegelaaten, alle de opgemelde rampen zou baaren, moet nadeelig voor de Maatschappij weezen, juist in den zelfden graad als dezelve gepleegd wordt. - Het is, overzulks, zeker tot heil des Menschdoms, geen voet altoos te geeven aan, geene toegeevenheid, hoe genaamd, te gebruiken omtrent een misdrijf van eene zo heillooze strekking. Elk is verpligt, zich op het zelfde beginzel, en om dezelfde reden, van Lengen te onthouden, als dat hij niet steele of moorde. Het onregt, door Liegen aangedaan, zal mogelijk, in alle gevallen, zo onmiddelijk, zo blijkbaar niet weezen, ten opzigte van bijzondere Persoonen; ja het moge gebeuren, dat 'er eenig schijnbaar tegenwoordig en oogenbliklijk voordeel door eene Leugen iemand bejegene: maar zulks kan geenzins, in eenig ge- | |
[pagina 95]
| |
val, de schennis der Waarheid regtvaardigen, dewijl de algemeene heillooze strekking der Leugen, ten opzigte der Maatschappije, altoos blijft standhouden. Ik weet zeer wel, dat men gevallen heeft uitgedagt, waarin het onmiddelijk voordeel, door eene Leugen te behaalen, zo zeker en belangrijk wordt voorgesteld, dat zommigen het voor eene genoegzaame reden agten om dezelve voor uitzonderingen te houden op den algemeenen regel, die het schenden der Waarheid verbiedt. - Doch zou dit begrip niet rusten op de valsche veronderstelling, dat 'er geen kwaad gebooren wordt uit eene Leugen, welker onmiddelijke uitwerking goed is? Terwijl men, om het stuk recht te beoordeelen, teffens behoort te overweegen alle de slegte uitwerkzels, welke die veroorlooving kunnen, en waarschijnlijk zullen, vergezellen; hoe zeer mogelijk het is, dat dezelve doel misse, door het doen opwaaken des agterdogts, - hoe hij, die 'er zich van bedient, den eerbied, der Waarheid verschuldigd, in zijne ziel doet verminderen, - hoe elk voorbeeld van deezen aart een' ongelukkigen invloed moet hebben. Zouden wij hier desgelijks niet mogen gewaagen van de algemeene uitwerking, welke het toestaan van dit beginzel op de Zamenleeving kan hebben? Zal het de Menschen niet verlokken om zich aan bedrog en slinksche handelingen schuldig te maaken, in gevallen, waarin het welzijn van anderen slegts in eene twijselagtige of tweede aanmerking komt, ondergeschikt aan hun eigen persoonlijk belang? Zal dit bedrijf in 's Menschen harte dat heilig ontzag voor de Waarheid, van een zo onmisbaar belang voor de Zamenleeving, niet verzwakken? Dan dat wij, zonder des verder te redenkavelen, ons op daadzaaken, op de gewijsden der onfaalbaare Oudervindinge, beroepen. - Hebben Ouders, die in het begrip stonden dat zij hunne Kinderen tot hun best mogten bedriegen, en dus van misleiding en valschheid in de opvoeding gebruik maakten, ooit ondervonden dat dit middel tot een goed einde strekte? Hielden zij hunnen Kinderen valsche beloften voor, om dezelven daarmede te paaijen; de Kinderen ontdekten zulks eerlange. Vergezelde kwelling en verdriet deeze ontdekking niet? Leerde het de Kinderen niet, de Ouders te verdenken, en, misschien, de zodanigen te veragten, die de Natuur hun anderzins zou geleerd hebben met hoogagting | |
[pagina 96]
| |
te bejegenen, en met het volkomenst vertrouwen te behandelen? Ja heeft dit niet vaak de Kinderen vroegtijdig geleerd, om, naar maate van hunne vermogens, gebruik te maaken van die zelfde kunstenaarijen des Bedrogs, en hun dus ingewijd in de verborgenheden van Dubbelhartig- en Valschheid, in stede van hun de eenvoudige Lessen van Waarheid en Eerlijkheid in te boezemen, en door eigen voorbeeld te bekragtigen? Slaat het oog op den Godsdienst, om de ontelbaare nadeelen op te merken, den Menschdomme toegebragt door het aankleeven van het beginzel, dat de ondersteuning en voortplanting van den Godsdienst een einde is, belangrijk genoeg, om alle middelen, daartoe strekkende, te baate te neemen. - Het was onder bescherming van dit beginzel, dat het geheele stelzel der Heidensche Godsdienstleere onder de oude Grieken en Romeinen gevestigd wierd, en dat het geloof der Verzieringen, 't geen zij met zo veel spoeds onder het gemeen wisten te verspreiden, ondersteund door Orakelen, Wichelaarijen en andere kunsten van bedrog, stand greep. - Het was dit denkbeeld, 't welk veelen der Christen-Kerkvaderen, verscheide eeuwen naa den tijd der Apostelen, aanspraak deedt maaken op het bezit van wonderwerkende vermogens, terwijl 'er geen goede grond is om te gelooven, dat zij 'er iets het minste van hadden; hun vervoerde tot het pleegen van andere Godvrugtige Bedriegerijen (gelijk men ze noemde), om daardoor dergelijke werkzaamheden van hunne Heidensche wederstanderen tegen te gaan. - Het is dit begrip, 't welk dusdanige bedrijven heeft doen volduuren in de Kerk van Rome, en veelen bevredigd heeft met het doen stand houden van ongerijmde Geloofsbegrippen en bijgeloovige bedrijven, welke zij heimlijk wraakten. - In dit alles is het pleit geweest, de noodzaaklijkheid, om het Menschdom, ten zijnen beste, te bedriegen. Dan de waarheid der zaake is, dat, door alle eeuwen heen, de zodanigen, die de wereld zouden hebben moeten verlichten, dezelve in de duisternis der onkunde hielden, om de Menschen te gemaklijker in onderwerping te houden. Men heeft de Menschen als Kinderen behandeld, en tot verdeediging van die handelwijze aangevoerd, dat zij niet anders behandeld konden worden. Door dit heilloos misbegrip heeft zich de Heerschappij van Onkunde en Bijgeloof zo wijd en verre uitgestrekt, zo lange geduurd, en duurt nog. | |
[pagina 97]
| |
Mogen wij niet, met volle waarheid, zeggen, dat dit het groot werktuig is, 't welk de tegenstanders der Verlichting bezigen, die van daar den naam van Verduisteraars (Obscuranten) draagen? - Men heeft de proeve nog niet genomen, of de eenvoudige Waarheid, op zich zelve, geen genoegzaam vermogen heeft om de wereld te bestuuren. Dan genoeg hiervan. Deeze Leer der algemeene verpligting om de Waarheid te spreeken zou ik verder kunnen ophelderen, door aan te toonen, dat alle de bedriegerijen, in de Burgerlijke Maatschappij, of van het eene Volk ten opzigte van een ander, gepleegd, gegrond zijn op bekrompene en verderslijke beginzelen van Staatkunde; en dat het voor de wereld veel gelukkiger zou weezen, indien alle de kunstenaarijen en streeken der Staatkunde plaats maakten voor de algemeene omhelzing der eenvoudige Wet van Waarheid en Eerlijkheid. - Ongelukkig, dat zodanige veranderingen moeten gerangschikt worden onder de vroome wenschen! Doch van algemeener nuttigheid zal het zijn, aan te toonen, hoe, in alle gevallen des Burgerlijken Leevens, waarin men de Waarheid schendt, op hoope van door Leugen voordeel te behaalen, slegt geoordeeld en dwaaslijk gehandeld wordt. - Het spreekt zo zeer van zelve, dat 'er geen vermaak in liegen kan steeken, dat, indien men de menschen konde overtuigen, dat 'er, bij het wel opmaaken der rekeninge, geen voordeel door te behaalen is, men zou mogen hoopen, dat deeze schandelijke en veragtlijke Ondeugd uit de Maatschappij zou verbannen worden. Van de veelvuldige en onderscheidene soorten van Leugens, waarvan de Mensch voordeelen denkt in te oogsten, zijn 'er zeker geene meer uitlokkende, dan de zodanige, van welke men zich bedient in den Koophandel. Valschheden zijn daarin zo veelvuldig, dat men zich veelligt zou verbeelden, dat de menschen een' korter' weg tot het verkrijgen van Rijkdom gevonden hadden, dan de weg van Eerlijkheid en goede Trouwe. Zomtijds heeft men zelfs, ter begunstiginge dier slinksche bedrijven, aangedrongen, dat ze noodzaaklijk geworden zijn, en beweerd, dat, hoe zeer het te bejammeren is, het nogthans, daar Leugen en Valschheid zo algemeen geworden zijn, onmogelijk is, met anderen gelijk te staan in 't behaalen van voordeelen, wanneer | |
[pagina 98]
| |
men, ten deezen opzigte, zomtijds niet doet, gelijk anderen handelen. - Dan zulks is, buiten tegenspraake, Zelfbedrog. Valschheid, zo lang dezelve bedekt blijve, moge een tijdlang voordeelen behaalen; maar die bedekking kan niet lang duuren, en ééns ontdekt, neemen alle die hooggeroemde voordeelen een einde: terwijl de Eerlijke Man, met welke ongelegenheden hij ook, in den aanvange, te worstelen hebbe, steeds in agting en vertrouwen wint, het aantal zijner Vrienden vermeerdert, en, met eene gewoone maate van kunde en voorzigtigheid, met grond een gelukkigen uitslag mag verwagten. ‘Een liegende Tong is slegts voor een oogenblik; maar waarheidspreekende Lippen worden voor altoos bevestigd.’ Uit hoofde van het veelvuldig gebruik, 't geen men van Leugentaal gemaakt heeft in de hette van Geschillen, uit Partijschap gereezen, zou men ligt tot het denkbeeld komen, dat de Leugen, in die gevallen, eene heerlijke wapenrusting is. Niets, in de daad, algemeener, in zodanige gevallen, dan dat de strijdende Partijen elkander, op de verregaandste wijze, mishandelen, geheel verschillende en dikmaals tegenstrijdige verhaalen geeven van dezelfde gebeurtenissen, en de Persoonen, daarin betrokken, in zeer verschillende Characters afmaalen. - Menschen, die in hunne bijzondere zaaken voor valschheid schrikken, zullen dikwijls de hand leenen om eene Leugen voort te planten, als dezelve tot versterking van de door hun gekoozene Partij kan dienen; misschien niet met eene volkomene kennis dat het een Leugen is, maar zonder zich de moeite te geeven om de Waarheid te onderzoeken. Doch, indien zij hoopen de zaak, door hun omhelsd, op die wijze te zullen bevorderen, zal de uitkomst deeze verwagting te leur stellen: want Leugens, in die gevallen gesmeed, ‘zijn pijlen in de lugt geschooten, die niemand treffen of schaaden.’ Veel schijnt men te verwagten van eene andere soort van Leugens, misschien zo algemeen in zwang als eenige andere. Ik bedoel die Leugens, welke uit Trotschheid en Hoogmoed ontstaan. Hierdoor gedreeven, schrijven de Menschen zich dikwijls daaden en geneigdheden toe, waarop zij geenen regtmaatigen eisch altoos hebben; kennen hunne goede daaden aan betere beweeggronden toe, dan zij verdienen; of vergrooten hunne | |
[pagina 99]
| |
deugden en bekwaamheden verre boven de waarheid; of, indien zij zelve de voorwerpen niet zijn van de brommende lofspraaken, zet die zelfde Trotschheid en Hoogmoed hun aan, om alles, wat zij vermelden, verre boven de waarheid te vergrooten. De dingen, welke zij gezien, de geschiedenissen, welke zij gehoord, of de gebeurtenissen, welke zij bijgewoond hebben, worden omkleed met de zeldzaamste en wonderbaarste omstandigheden, ten einde door dit middel den toehoorder hooge denkbeelden te doen vormen van hunne bekwaamheden of goed geluk. In alle deeze gevallen staat Valschheid der Trotschheid ten dienste, en hoopt daardoor, op eene gemaklijke wijze, eene maate van aangelegenheid te verwerven, anderzins niet te bekomen. - Voor een tijd moge zulks gelukken: want agterdogt is min waakzaam tegen bedriegerijen van dien aart, dan die ter winstdoeninge worden aangewend; doch de Trotschheid geraakt hier niet zelden verward in haar eigen gaaren. Het vindingrijk vermogen, in die gevallen te werk gesteld, krijgt door gestaage oefening meer kragts. De eene vergrooting geeft aanleiding tot eene andere, die nog verder gaat; eene onwaare geschiedenis, welke geloof vindt, baart eene andere min waarschijnlijke; tot dat in het einde de waterbel van ijdele eere, door Hoogmoed geblaazen, barst; wanneer de pocher, te leur gesteld door de eigenste middelen, van welke hij zich bediende om agting te verwerven, genoodzaakt is, tot zijne eigene nietsbeduidenheid te verzinken, niet zonder het bijkomend gewigt van die schande, welke, ten allen tijde, ontdekt bedrog vergezelt. Nog eene andere soort van Leugen is 'er, waaraan men naauwlijks zou kunnen veronderstellen dat iemand zich zou schuldig maaken, ware het niet van wegen de heimlijke voldoening, daaruit ontstaande. Ik bedoel het kwaadspreekend, het lasterend Liegen. Misschien is deeze soort van Leugentaal eene uitzondering op de anders algemeene aanmerking, dat 'er geen vermaak in 't Liegen kan steeken. Mogelijk zijn 'er menschen van zo verkeerden aart, dat zij genoegen kunnen scheppen in dingen, die den goeden en braaven allermeest mishaagen. 'Er kunnen menschen gevonden worden, die de hoogste voldoening smaaken, als zij verdiensten miskend en verdrukt, de onschuld met schande gebrandmerkt, het huislijk geluk verwoest, en al de vrugt van eene | |
[pagina 100]
| |
welverdiende hoogagting door hunne lasterlijke Leugens verijdeld zien. - Indien dit het geval zij, - indien 'er zulke haatlijke en helsche Characters met de daad bestaan, - dan moet ik alleen zeggen, dat het vermaak, 't geen zij ontwaaren, zeer duur gekogt wordt, door het verlies van 't geen verstandigen en braaven op den hoogsten prijs stellen; Zelfgoedkeuring, Hoogagting bij zijne Medemenschen, en de Gunst des Hemels. Zodanig een Leugenaar moet noodwendig zichzelven ten plaag strekken; zijne geaartheid is oneerlijk, en zijne schande draagt hij overal met zich om. Hij kan het vonnis, over de Leugenaars door de Leer der Openbaaringe uitgesproken, niet ontgaan, - het vonnis, ‘dat zij hun deel zullen hebben in den tweeden dood!’ Wie stemt naa dit alles niet toe, dat de Leugentaal dwaas, veragtlijk en haatlijk is? - Op deezen grond zal ik, ten slot, twee korte bedenkingen bouwen. Wagt u voor alle aannaderingen tot de Leugen. Beuzelt niet met de Waarheid, al ware het om de grap, gelijk men spreekt: het gevolg daarvan kan ernstiger zijn dan gij denkt. Vergunt u geene Dubbelzinnigheden, of het gebruik van woorden, die, schoon strikt genomen waarheid, naastdenkelijk zo verstaan zullen worden, dat zij bedrog te wege brengen. Dubbelzinnigheid deelt in den aart der Leugentaale, daar dezelve Bedrog ten oogmerke heeft. In de daad elke stap na de grenzen der Valschheid strekt om dien kieschen smaak van Eere, die een Beschermengel tegen de Ondeugd mag genoemd worden, te verzwakken. Kweekt dan in uwen boezem het beginzel van Braafheid aan; dat dit alle uwe daaden bestuure! Denkt altoos met de Waarheid eenstemmig, en handelt opregt; dan zult gij niets ter bedekkinge, niets tot ontveinzing noodig hebben. - De menschen vormen laage oogmerken, pleegen misdrijven, en roepen dan de Leugen te hulp, opdat hunne snoodheden onöntdekt doorgaan: zo wordt het misdrijf verdubbeld, enkel opdat het niet openbaar worde. - Doet altoos, 't geen gij u niet zoudt schaamen voor alle menschen te bekennen. - Weest in de daad, 't geen gij wilt dat de wereld van u denke, en gij zult geen toevlugt tot Valschheid of Leugentaal behoeven te neemen. Wie, zingt een gewijd Zanger, is de Man, die 't leeven lief | |
[pagina 101]
| |
heeft, en verlangt goede dagen te zien, die wederhoude zijne tong van het kwaade, en zijne lippen dat zij geen bedrog spreeken. Want, om met het slot des Dichtstuks, waarmede ik deeze Redevoering aanving, te eindigen:
De Waarheid onverdeeld beminnen,
Afkeerig zijn van looze streeken,
Van 't eens gegeeven woord te breeken,
Doet ons 't volmaaktst vertrouwen winnen.
Die zich, ook in zijn bezige uuren,
Door zuivren Godsdienst laat bestuuren,
Die prijs stelt op een goed geweeten,
Door leer en voorbeeld wenscht te stichten,
Zal, in beroep en burgerpligten,
De Trouw en Waarheid niet vergeeten.
|
|