| |
Getrouwheid en moed door edelmoedigheid beloond.
Eene Vertelling.
't Is onwaar, dat, in deeze waereld, de deugd immer met die belooning wordt afgezet, welke een goed geweeten schenkt; edelmoedige en uitgebreide zielen zullen bij wijlen lieden van hooggespannene uitsteekendheid ontmoeten, even bekwaam als geneigd om de verdienste te beloonen.
De Heer meredith was voorheen een vermogend koopman te Londen; doch een zamenloop van ongelukkige omstandigheden hadt hem genoodzaakt, zijne zaaken aan zijne schuldeischers af te staan. Met het weinige, 't welk zij hem lieten behouden, en eenige niet zeer rijklijke geschenken, die hij van zijne bloedverwanten ontving, vertrok hij na eene landstad, op een aanmerkelijken afstand van Londen gelegen, al- | |
| |
waar hij den kost zogt te winnen met het ophouden van een kleinen winkel, van waaren niet ruim voorzien. Maar ook hier vervolgde hem de wederspoed. Zijne echtgenoote, zich haare geluksverwisseling te sterk aantrekkende, verviel tot eenen staat van droefgeestigheid, die op eene kwijning uitliep, aan welke zij stierf, eenen zoon naalaatende, naar zijnen vader william genoemd. De kosten, welke hij geduurende de ziekte zijner vrouwe hadt moeten maaken, en het gering vertier zijner winkelneeringe, verslonden welhaast den geringen eigendom, dien meredith naa zijne bankbreuk hadt bijeengebragt, en hij verviel tot de diepste armoede; in den arbeid zijner handen kon hij alleen zijn bestaan vinden, waarin zijn zoon, zoo verre diens kragten toereikten, hem behulpzaam was.
Op zekeren dag, terwijl hij zijn akkerwerk in het veld verrigtte, van zijnen zoon verzeld, zag deeze, terwijl hij van hem een weinig was verwijderd, iets in de hegge blinken, 't welk bij nader onderzoek bleek, een gouden zakuurwerk te zijn. William, die door zijnen vader in de beginzels der naauwstgezette eerlijkheid was opgevoed, was eeniglijk bedagt op de ontdekking van den eigenaar van 't geen hij hadt gevonden; rondom ziende, vernam hij op eenigen afstand eenen Heer, met een snaphaan, die, van twee patrijshonden verzeld, in deeze velden was ter jagt geweest. Straks vervoegde hij zich bij den jaager, en vraagde hem, met eene eerbiedige buiging, doch met de ongemaaktste eenvoudigheid tevens, of hij niet zijn horologie hadt verlooren, hem tevens zijnen vonst toonende. De Heer leslie (dit was de naam diens Edelmans) herkende straks zijn horologie, 't welk door het klemmen van de ketting uit zijn zak was getrokken, terwijl hij door eene heining drong; en wierdt dermaate ingenomen met de eerlijkheid, het open gelaat, en het inneemend gedrag des jongelings, in weerwil der armoede, welke zijn gewaad aankondigde, dat hij, naa hem verscheiden vraagen gedaan te hebben, op welke hij antwoorden ontving, die hem nog meer bekoorden, zich met hem na diens vader begaf, en naa deezen een fraai geschenk, zoo wel als aan den jongeling, ter hand gesteld te hebben, vraagde hij hem, of hij 'er iets zou tegen hebben, dat hij zijnen zoon in zijnen dienst nam. Met dankbaarheid aanvaardde meredith dit aanbod, en william begaf zich met den Heer leslie na diens wooning.
De Heer leslie was een man van een aanzienlijk vermogen; en william, die zijn gunsteling wierdt, ontving welhaast een rijklijk loon, 't welk hij telkens aan zijnen vader bragt, zonder 'er iets van voor zichzelven te houden. De Heer leslie verzorgde daarenboven aan meredith aanhoudend
| |
| |
werk in zijne velden, niet zoo zeer omdat hij zijnen dienst noodig hadt, als om gelegenheid te hebben om aan een eerlijk man een bestaan te verzorgen.
Zeer gelukkig en zeer vergenoegd leefden nu de vader en de zoon: want vergenoegdheid is niet aan rijkdom en overdaad verbonden. Aldus verliepen 'er verscheiden jaaren, tot dat william den huwbaaren ouderdom bereikte, en een tederen indruk gevoelde, op zijn hart verwekt door de ont uikende bekoorlijkheden en onschuldige eenvoudigheid van een landmeisje: want tot het hart, waarin opregtheid, getrouwheid en edelmoedigheid woonen, vindt nooit de Liefde een moeilijken toegang.
Nancy marlow was de dogter van een landman, die eene kleine hoeve van den Heere leslie bewoonde. Hij bragt zijnen kleinen oogst ter markt, zoo ras hij dien gedorscht hadt; en wanneer hij zijnen huur en verdere ongelden hadt betaald, hieldt hij zelden meer dan vijf (Engelsche) schellingen over. Doch hij leefde, zoo als hij het beschouwde, in overvloed, was volmaakt vergenoegd, en genoot den onschatbaaren zegen van een goed geweeten. Nooit was hij beducht, dat een toekomende schraale oogst zijn bederf zou bewerken; maar 't geen hij onverdiend van de weldaadigheid der Voorzienigheid ontving, verkogt hij even blijmoedig voor een gemaatigden prijs. Even min als de vader was zijne dogter nancy met het vergif van eigenbaat of hoogmoed besmet. Overtuigd als zij was, dat de genegenheid, welke william zedig en nederig haar verklaarde, opregt was, beantwoordde zij dezelve met wederkeerige tederheid; doch dewijl niemant van hun iets van belang kon ten huwelijk brengen, wierdt de echtverbintenis, op raad van nancy's vader, uitgesteld, tot dat de tijd zoude leeren, hoe zij zichzelven en een huisgezin van 't noodige konden verzorgen. Een onverwagt en gelukkig voorval deedt dien hinderpaal verdwijnen.
't Gebeurde op zekeren morgen, terwijl de dogter van den Heer leslie, van william verzeld, uitreedt, dat haar paard, in het overrijden van eene brug schigtig wordende, haar over een klein dijkje naast de brug in het water wierp. William, die kort agter haar reedt, verloor zijne tegenwoordigheid van geest niet, door den schrik, dien hij gevoelde, ziende zijne jonge meesteres in zoo een dreigend leevensgevaar, indien zij al niet door den val den geest hadde gegeeven; maar met zoo veel getrouwheids jegens zijne weldoeners, als persoonlijken moed, steeg hij onmiddelijk af, en met veel kragts, en met gevaar van zijn eigen leeven in het water springende, droeg hij zijne jonge Lady, die van zich zelve lag en schijnbaar dood was, aan den oever van het riviertje. Hier vertoefde hij eenige oogenblikken, in de uiterste verlegenheid, naauwlijks weetende wat te doen, wanneer geluk- | |
| |
kiglijk een rijdtuig, met eenen Heer daarin, voorbij de plaats, daar hij zich bevondt, zijnen weg nam. Deezen Heer verzogt hij om hulp, en, naa de omstandigheden van het ongeluk verhaald te hebben, verzogt hij hem, de jonge Lady, die nu wederom een weinig begon bij te komen, in zijn rijdtuig na haar vaders huis te brengen, 't welk slegts twee of drie (Engelsche) mijlen van daar lag. Gereedlijk gaf de Edelman zijne toestemming, en scheen niet weinig verwonderd op het berigt, dat de woonplaats der Lady het huis was, waarheen hij zich wilde begeeven. Groot was de blijdschap van het gezin bij de wederkomst der beminnelijke sophia, die, hoewel nog zwak en flaauw van den doorgestaanen schrik, tot geene geringe vreugde haarer ouderen en verdere huisgenooten bleek, geen weezenlijk letzel ontvangen te hebben.
Thans maakte de Edelman, die sophia hadt thuis gebragt, zich bij het gezin bekend. - ‘Broeder!’ dus sprak hij den Heer leslie aan, ‘eene afweezigheid van twintig jaaren, zie ik, heeft u mij geheel doen vergeeten. Herinnert gij u niet, bij het afscheidneemen van henry te Gravesend, de angstige traanen mijner moeder, haare vuurige gebeden om mijne behoudenis, en den deftigen en bedaarden raad van mijnen oom, op wiens deelneeming ik, ten aanzien van mijn toekomstig geluk, mij moest verlaaten?’
Met verbaasdheid herkende nu de Heer leslie zijnen broeder, en omhelsde hem met verrukking. Sophia was nu genoegzaam hersteld om in de algemeene vreugde te deelen; blijdschap en vergenoeging hadt nu den voorgaanden angst en verlegenheid vervangen.
‘Maar ik vrees,’ sprak de Heer henry leslie, ‘dat wij onze aandagt te veel tot ons zelven bepaalen. Dankbaarheid, dunkt mij, eischt van ons, dat wij den braaven knegt niet vergeeten, die zekerlijk het behoud van sophia's leeven was. Waar is hij? Nooit in mijn leeven zag ik op iemants gelaat zoo veel opregten angst en ontsteltenis geschilderd, als die hij over den toestand van zijne jonge Lady uitdrukte. Daarenboven geloof ik dat hij gekwetst is. Ik heb van dien jongman zeer gunstige gedagten opgevat. Beter dan ik moet gij zijn karakter kennen; doch ik vermoed, dat 'er veel goeds in hem is.’ -
‘Veel goeds is 'er in hem,’ hernam de Heer george leslie. ‘Niet alleen heb ik nooit beter knegt in mijnen dienst gehad, maar heb zelfs nimmer van getrouwer, vlijtiger of edeimoediger knegt gehoord. Al wat hij verdient, zou hij wel aan zijnen ouden vader willen geeven; doch deeze wil het niet aanneemen. Voor den moed, met welken hij, om mijne dogter te redden, zijn leeven waagde, ben ik gewisselijk zijn schuldenaar, en zal wel eene gelegenheid vinden om hem te beloonen, overeenkomstig met zijne ver- | |
| |
dienste, en met de dankbaarheid, die ik verpligt ben hem te betoonen.’
Thans deedt men onderzoek na william, en bevondt, dat hij, eene zwaare kneuzing bekomen hebbende door het stooten tegen eenen stomp onder 't water, toen hij in den stroom sprong, en daarenboven zijnen enkel verzwikt onder zijne poogingen om zijne meesteres uit de rivier te redden, zoo ras hij met zekerheid wist dat zij geen gevaarlijk ongemak hadt geleeden, in een zeer pijnlijken toestand zich te bed hadt begeeven. Zijn vader, welke, op zijn verzoek, bij hem was gekomen, om hem op te passen, wierdt nu verzogt, in de spreekkamer te komen, om van zijns zoons toestand verslag te doen. Met de uiterste minzaamheid tradt de Heer henry leslie met hem in gesprek, en ontving van hem een kort berigt van de geschiedenis zijns geheelen leevens; in het beloop waarvan hij toevallig vermeldde, dat zijn broeder karel meredith als officier in dienst der Oostindische Maatschappij na de Oostindiën vertrokken, en in een gevegt in dien oord was gesneuveld.
‘Karel meredith!’ hernam de Heer leslie driftig - ‘in een gevegt gesneuveld! Kunt gij mij zeggen waar en wanneer?’
‘In den slag van Plassey,’ was het antwoord, ‘alwaar Kolonel, naderhand Lord, clive het bevel voerde, en op surajah dowlah de zege bevogt, in den jaare 1757.’
‘Hemel!’ riep de Heer leslie uit, ‘zoo heb ik dan gelegenheid om mijne dankbaarheid te betoonen aan de bloedverwanten van eenen man, aan wiens edelen moed, en grootmoedige, hoewel voor hem doodlijke, vriendschap, ik mijn leeven ben verschuldigd. - Uit overtuiging van zijne deugden en bekwaamheden had ik voor hem de diepste hoogagting en vuurigste vriendschap opgevat, welke hij met den zelfden ijver beantwoordde. In dien veldslag hadt de oorlogskans mij in de magt eens wreeden vijands gebragt, die reeds zijnen arm hadt opgeheven om mij den jongsten slag te geeven, toen karel, even zeer de held als de vriend, ter mijner bescherminge ijlings toeschoot, en mijnen dreigenden vijand deedt ter aarde storten. Hij redde mijn leeven; maar dat doende bekwam hij eene doodlijke wonde. Nooit kan ik hem vergeeten’ - Hier zweeg hij eenigen tijd, om ruimte te geeven aan zijne traanen. - ‘Maar,’ dus ging hij voort, ‘zedert heb ik, en, zoo als ik hoop, niet door oneerlijke middelen, een aanzienlijk vermogen verzameld. Gij zijt, zoo als de waereld het noemt, arm. Bij mijzelven heb ik tien duizend ponden afgezonderd, om verdeeld te worden onder de bloedverwanten van mijnen edelaartigen vriend, indien ik, door het vlijtigst onderzoek naa mijne wederkomst
| |
| |
in Europa, eenigen van hun geldbehoeftig mogt vinden. Die somme is de uwe.’
‘ô, Mijnheer!’ riep meredith uit, ‘zoo veel weldaadige goedh ds heb ik niet noodig; uws broeders edelmoedigheid vervult alle mijne behoeften, die thans zeer weinig zijn geworden; doch mijn zoon, die door de tederste banden der liefde aan een beminnelijk en deugdzaam meisje is verbonden, zou, misschien, met een klein gedeelte daarvan kunnen gelukkig worden.’
‘Gij zuit het dan te zamen deelen,’ sprak de Heer leslie; ‘gebruik het naar welgevallen.’
Het vervolg deezer Geschiedenisse zal de Leezer ligt kunnen gissen. Spoedig herstelde william van zijne ongemakken, en tradt met nancy in 't huwelijk; aan welke, uit erkentenisse van de diensten, die haar man hem hadt beweezen, de Heer george leslie de boerderij schonk, welke haar vader van hem in huur hadt, en die terstond op deezen wierdt overgedraagen, om zijnen ouderdom draaglijker te maaken. Voor het geld, op het aanneemen van 't welk de Heer leslie sterk aandrong, naadat hij voor den ouden meredith rijklijk gezorgd hadt, kogten zij eene groote boerderij, in het Landgoed van den Heere george leslie, william's weldaadigen meester, welke zij zeer voorspoedig bewerkten; genietende voorts in huislijk geluk het loon, door dankbaarheid en edelmoedigheid, aan deugd, moed en getrouwheid geschonken. |
|