Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe 31 van wintermaandGa naar voetnoot(*).Op den laatsten avond van het bijna asgelopen jaar zat de braave huisman Wouter, die juist in den nacht van een nieuw jaar was ter waereld gekomen, met zijne vrouw en kinderen bij den warmen haard. Zijn schoonzoon en dochter met drie kleinen hadden hem des morgens naar gewoonte bezogt, om het jaar met hunne ouderen te eindigen en het | |
[pagina 31]
| |
volgende te beginnen. Twee zijner oude nabuuren zaten ook bij hem. Het gewicht van zulk een tijdstip woog steeds te zeer op het hart van den grijsaard, dan dat hij hetzelve ongemerkt zou hebben kunnen voorbijgaan, of zich enkel met een wensch naar gewoonte vergenoegen. Men had elkander tot dus ver onderhouden over de groote gebeurtenissen, welke van het begin dezes jaars tot aan deszelfs afloop waren voorgevallen, en vroeg elkander, maar te vergeefsch, wat 'er nu voor de deur stond. Wouter hoorde dit alles met stilzwijgen aan; men vroeg hem eindelijk, wat denkt gij 'er van, Vader! Wat zou ik 'er van denken, mijne kinderen! 'er gebeuren zoo veele dingen, welke wij nooit verwacht hadden, welke die na ons komen bezwaarlijk zullen kunnen geloven, dat ik mij wel wachten zal iets vooruit te bepaalen. Ik heb geduurende de 70 jaaren, welke ik mij omtrend herinneren kan, zoo veele omwentelingen beleefd, zoo veele veranderingen gezien, zoo veele geringen tot de hoogte zien rijzen, maar nog meer vermogenden zien te gronde gaan, dat ik mij nergens over verwonder, nergens op reken, maar ook nergens mijn vertrouwen op stellen durf, dat van menschen afhangt. Hoe grooter zij zijn, hoe minder men staat op hen kan maaken. Zij kennen geen eerlijkheid of trouw, waaraan wij ons verbonden rekenen. Vermeerdering van grootheid en magt, eigen belang is hun eenig doelwit. Hunne raadslagen zijn voor ons eenvoudige menschen ondoorgrondelijk: zij zoeken maar elkander te verschalken, en een voordeel af te winnen. Zoo worden zij zelf geslingerd; en hunne arme onderdaanen, wier geluk en voorspoed zij moesten behartigen, zijn menigmaal de slachtoffers. Ik denk dikwerf aan mijnen Bijbel, dat onschatbaar boek, dat mij waarheid en pligt leert, en troostgronden oplevert, welke ik nergens anders aantreffe. Die leert mij, ‘dat wij van gisteren zijn, en niets weten.’ Hoe ouder ik worde, hoe meer ik daar de waarheid van gevoel. - Hij leert mij ook, dat God regeert, dat Hij zijn Raad uitvoert, en daardoor dikwerf de aanslagen der Vorsten geheel verijdelt. Toen wij dit jaar begonnen, hadden wij Vrede op het vaste land, en verbeeldden ons, dat dezelve zou bestendig zijn. Dit kwam met het belang van Engeland niet overeen; het woelde zoo lang, het spilde zoo veel goud aan de Hoven van Rusland en den Duitschen Keizer, dat zij zich vereenigden, om Frankrijk op het lijf te vallen. Bonaparte kwam hen voor - men wist niet wat zijde Pruissen zou kiezen; zijne vriendschap met Frankrijk, zijne overgroote aanwinsten, daardoor verkregen, zonder een droppel bloeds te vergieten, de rust en welvaart zijner onderdaanen, scheenen hem wel te raaden, om alles te blijven aanzien, en alleen zich gereed te houden, om als middelaar tusschen beiden te treeden. Maar onze waardige | |
[pagina 32]
| |
Predikant heeft mij wel gezegd, dat vriendschap, dankbaarheid en edelmoedigheid aan de Hoven onbekend zijn, en ik bevinde het ook. De aanzoeken en uitlovingen van Engeland, mogten wij het weeten, zullen sterk en verbaazend geweest zijn. Wie weet wat 'er gebeurd zou zijn, als de Franschen het onderspit hadden moeten delven! Maar, wie had het Kunnen verwachten! de herhaalde en nooit gehoorde overwinningen der Franschen doen den een voor den anderen verstuiven. De meeste benden zijn gevangen, de overigen verstrooid. Hoe veel vaandels en geschut hebben zij niet veroverd! De Keizer moet zijne hoofdstad ruimen, en als een balling hier en daar met de zijnen zwerven. Alexander is ter naauwernood het gevaar in Rusland ontkomen. Hoe zullen zij hunne dwaasheid betreuren en de Engelsche omkoopingen vervloeken! Denkt eens na, mijne kinderen, hoe deerlijk hebben die arme ingezetenen moeten lijden, van den overlast van hunne doortrekkende krijgslui, van de woeste Russen, van de stroopende benden, zoo vrienden als vijanden! ô Hoe menig welgezeten Boer zal uit zijn huis gejaagd of gevlugt, van zijn vee en koorn beroofd, en met zijne vrouw en kinderen op den dijk gezet zijn! - Zoo is de uitkomst gansch anders dan veelen verwacht hadden. Het kwam niet met den Raad des Allerhoogsten overeen. En wat ware het geweest, indien de Franschen waren te rug geslagen, indien de Pruissen hen in den rug waren gevallen, indien dezen, of de Russen, Engelschen en Zweden, door Hanover in ons Land waren gedrongen? Wie weet, hoe het in dit ongelukkig Land is, dat eerst door de Franschen gedrukt, nu door zoo veele troepen wordt uitgemergeld, terwijl zij aan een nieuw bezoek der Franschen blootstaan, en dan gelukkiger zouden geweest zijn, zoo hunne Redders waren agtergebleven. - En - wie weet hoe het met ons zou gaan? Zij komen toch niet om ons, maar om het onze. Elk haalt weg, het geen de ander nog heeft overgelaaten: en de landman is 'er het ongelukkigst aan. - - Elk luisterde met eene stille aandagt naar den eerwaardigen grijsaard, die in 't geheele kerspel om zijne kunde en braafheid geacht was. Toen hij zag, dat zich een zweem van aandoening en zorg over het gelaat van zijne vrouw en kinderen verspreidde, vervolgde hij: Tot dus ver heeft de Voorzienigheid het voor ons opgeruimd, en het grootste gevaar is misschien voorbij. Onze Landgenoten worden alleen gedrukt door zwaare inkwartieringen. Wordt de Vrede op 't vaste land hersteld, dan zullen ook deze wel ophouden. Doch wij weten niet wat best is; wij kunnen nergens rekening op maaken, dan alleen, - alleen op de bescherming Gods. Die heeft ons zoo lang bewaard. Met alle onze bekommernissen kunnen wij ons lot niet verbeteren. Het is geheel in zijne hand. Laaten wij dan met nieuwen moed het | |
[pagina 33]
| |
nieuwe jaar beginnen; ons met dankbaarheld herinneren, mijne waarde vrouw en lieve kinderen, wat wij weder boven duizenden van zijne hand genoten hebben, en het zoo maaken, dat wij zijne gunst mogen verwachten. - De klok sloeg twaalf slagen, en men omhelsde en wenschte elkander hartelijk geluk en zegen. |
|