Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 16]
| |
De voornaamste leevensbijzonderheden van den Pruissischen generaal Johan Joachim von Ziethen; ontleend uit de leevensbeschrijving diens helds, geschreeven door Madame de Blumenthal, eerste hofdame van haare Koninglijke Hoogheid, de weduwe van Hendrik van Pruissen.Aan de Heeren Schrijveren der Vaderlandsche Letter oefeningen.
Mijne Heeren!
‘Leevensbeschrijvingen maaken geen onaanmerkelijk en buiten twijfel een zeer leerzaam gedeelte uws Mengelwerks uit. Eigenaartig vallen dezelve meestal ten deele aan Geleerden, of in eenig vak van Weetenschappen zich beroemd gemaakt hebbende Mannen; dan een Leevensberigt, een Persoon van eenen anderen stempel betreffende, zal, verscheidenheidshalven, wanneer het daarenboven belangrijk en leerzaam is, zeker bij Ul. eene plaats verdienen. Deeze verzoeken wij voor het ingeslootene, een uittrekzel behelzende van de hier boven gemelde breede Leevensbeschrijving, welke twee bekwaame Boekdeelen in 8vo. beslaat. Bij de zodanigen, die de Oorlogen des Konings van Pruissen, frederik den grooten, geleezen hebben, is de naam van ziethen te over bekend: dan wij twijfelen geen oogenblik, of zij zullen wel eene nadere en bepaalder kennis begeeren van eenen Held, wien niemand in dapper- en stoutmoedigheid overtrof; in krijgskunde en ijver streefde hij de voornaamsten van zijnen tijd op zijde; en het geluk diende hem. Daarenboven stak hij uit door de hoedanigheden van eene groote en edele ziel, en levert eene Characterschets op, agtenswaardig, aanvallig, en van dien aart, als de Geschiedbladen ons schaars te leezen geeven. De vrouwlijke hand, welke het onderstaan heeft, deezen Held te maalen, kweet zich met zo veel | |
[pagina 17]
| |
trouwe als bekwaamheids van haare taak. Diep deelende in het voorwerp haarer beschrijvinge, is dezelve verre van dor, maar mag leevend en bezield heeten. Zij voert den Leezer mede op alle de wisseltooneelen, waarop zij von ziethen vertoont. Was de avondstond diens Generaals luisterrijk, zijn leevensdageraad mogt bewolkt heeten. Zijn leevenslot onderwierp hem aan beproevingen, niet min gevaarlijk en buitengewoon, dan de daaden, die zijnen Naam vereeuwigen. Alles, wat de verregaandste laagheid der menschlijke natuure kan verzinnen, werd te werk gesteld, om de sterkte van zijnen geest op de proef te zetten, en zijne deugd te oefenen. Schoon in hartgrondigen ijver voor zijnen Koning blaakende, en hem de grootste diensten bewijzende, bleeven, egter, dezelve slegt beloond. Tot dat de Zevenjaarige Oorlog uitborst, schijnt de groote frederik naijverig ten zijnen opzigte geweest te zijn. Toen deeze schriklijke Oorlogsstorm opstak, bediende zich de dappere von ziethen, bemerkende dat hij het vertrouwen zijns Koninglijken Meesters derfde, en gevoelig wegens de onheusche bejegeningen hem overgekomen, van eene ongesteldheid, welke hij daadlijk hadt, om den Krijgsdienst te verlaaten. Hij scheen onwrikbaar in dit besluit; alle de boodschappen des Konings waren vergeesch. Frederik kende nu 's Mans waarde. En wij zeggen niet te veel, wanneer wij hier te nederstellen, dat de Koning zichzelven en zijn Koningrijk behieldt door het onderrigt in de ziekenkamer van ziethen; dat hij zijn eindelijke zegepraal, in dien hachlijken strijd, aan de bedsponde van dien ouden Krijgsheld verzekerde. Naa het eindigen van dien strijd, nam frederik alle gelegenheden waar, om hem blijken van eer en vriendschap te geeven. Twee treffende bewijzen daarvan, welke aan kinderlijken eerbied grenzen, mogen wij niet voorbij hier nog aan te stippen. - Op zekeren tijd bevondt zich de grijze von ziethen aan 's Konings tafel. Eene sluimering overviel hem bij het nageregt: die naast hem zat, de uiterste onwelvoegelijkheid daarvan gevoelende, stondt gereed om hem te wekken; dan de Koning, zulks bemerkende, gaf deezen een wenk, terwijl hij vol gevoel daar nevens voegde: Laat den ouden Held rus- | |
[pagina 18]
| |
ten! Hij heeft zo menig nagt voor ons gewaakt, opdat wij gerust zouden kunnen slaapen! - De andere trek, door ons bedoeld, gaat in Prent uit, en verbeeldt von ziethen, door jaaren en lichaamszwakheid gedrukt, zittende, terwijl de Koning met zijn ganschen Staf voor hem staat. Dan wat houden wij, door deezen reeds te breed geworden Brief, uwe Leezers langer op,’ - enz.
De omstandigheden van von ziethen's afkomst, en van zijne vroegste dagen, schijnen zo veel invloeds gehad te hebben op zijn volgend leevenslot, dat wij dezelve niet met stilzwijgen mogen voorbijgaan. Onze Leezers zullen daarin een trek ontwaaren van den Held, welke ten hoogsten hunne opmerking verdient, als vertoonende, op eene treffende wijze, de kragt van vroegtijdige neiging, en tot staaving strekkende van het denkbeeld, dat de Natuur de zodanigen, die zij bestemt tot verhevene posten, kragtig aandrijft om den daartoe geschikten weg in te slaan. Johan joachim von ziethen zag, op den 18 Mei des jaars 1699, het leevenslicht, te Wustrau, een Dorp, aan zijne Familie toebehoorende, gelegen in het Land van Ruppin, zeven Duitsche mijlen van Berlijn. Zijn Vader, joachim matthias von ziethen, was een Landedelman, die op zijn Landgoed leefde, buiten allen burgerlijk bewind of krijgsdienst. Hij was getrouwd aan elizabeth catharina de jargas, uit den Huize van ganzer: bij deeze hadt hij vier Dogters en twee Zoons; van de twee laatsten stierf 'er een in zijne kindschheid. De middelen van den ouden von ziethen waren niet groot: niet meer dan vijfhonderd Rijksdaalers trok hij van zijn Landgoed WustrauGa naar voetnoot(*). Van dit zeer middelmaatig inkomen leefde die Heer met zijne Familie, welker behoeften weinig waren, gelijk men gewoon | |
[pagina 19]
| |
was, in de eenvoudige tijden, op het einde der Zeventiende Eeuw. De treeken en te kortdoeningen zijner rijkere Buuren, die hem, bij wijlen, zwaar vielen, deeden hem alleen het gemis van ruimer middelen ontwaaren, en, onder den drukkenden last hunner onregtvaardige bejegeningen, betoonde hij een zelfbedwang, zeer zeldzaam onder de oude Duitschers. De jonge von ziethen was, in zijns Vaders huis, geheel verstooken van de middelen tot onderwijs en beschaaving. Aan zichzelven overgelaaten, in een leevenstijd, op welken Jongelingen van eenigen stand zich toeleggen op verscheidenerlei weetenschappen en oefeningen, moesten 's Jongelings bekwaamheden zichzelven ontwikkelen: dit gaf aan hem dat character van oorspronglijkheid, 't welk de hand der beschaaving misschien zou hebben uitgewischt. Von ziethen besteedde den ledigen tijd zijner kindsche jaaren in plans voor het toekomende te vormen. Het ledige, 't geen hij in zijns Vaders leevenswijze opmerkte, het klein aandeel van diens middelen, 't geen hem ten deele zou kunnen vallen, de beperkte en geenzins lugtige huizing, welke hij ten vaderlijken verblijve bewoonde, in stede van hem af te schrikken of te ontmoedigen, dienden alleen om zijnen moed aan te vuuren en zijne eerzugt meer en meer te ontsteeken. Nog maar een kind zijnde, was zijne verbeelding reeds onledig met het erfgoed zijner Ouderen te verfraaijen; en in zijnen ouderdom heeft hij te meermaalen bekend, dat de plans, welke hij naderhand volvoerde, voor een gedeelte de droomen zijner jeugd waren. Van zijne vroege kindschheid af, liet hij eene bepaalde geneigdheid tot het Krijgsleeven blijken. Wanneer 'er een Soldaat door Wustrau trok, iets dat zeldzaam gebeurde, volgde de jonge ziethen hem als op de hielen, kon zich niet voldoen met hem te aanschouwen, en deedt alles om op hem te gelijken. De Pruissische Krijsknegten draagen, gelijk bekend is, het hair als een staart gebonden. Elken Saturdag verzogt de jonge ziethen van zijnen Vader vrijheid om na Ruppin te mogen gaan, eene plaats, een Duitsche mijl van Wustrau af gelegen, waar een Soldaat der Bezetting, met wien hij kennis gemaakt hadt, zijn hair op de Pruissische wijze opbondt, en hem een wel vastgestrengelden en gepoederden staart | |
[pagina 20]
| |
maakte, welke nem de geheele volgende week ten cieraad strekte. Hij hadt toen negen jaaren bereikt. De Natuur hadt hem bedeeld met een vaardig begrip van regt en onregt, en tevens met de sterkste neiging om onderdrukking wederstand te bieden. Deeze geaartheden ontdekten zich in hem van zijne vroegste kindschheid, en vormden hem tot een naauwkeurig en oordeelkundig waarneemer van alles, wat binnen den kring zijner opmerking viel. Het onvoegelijk gedrag van zijns Vaders Buuren maakte hem verstoord; zijns Vaders kwellingen werden de zijne; en in bitterheid des harten hoorde men hem te meermaalen zweeren, dat hij 'er, ten eenigen dage, een einde aan zou maaken. Ziethen tradt in den Krijgsdienst, en werd Vaandrig bij een Regiment Voetvolk; doch bevindende dat hij tot vier keeren toe in de bevordering werd voorbijgegaan, verzogt en bekwam hij zijn ontslag. De bekrompenheid van middelen, de kleinheid zijner gestalte, de onaangenaamheid zijner stem, het gebrek aan vermogende vrienden om hem voort te helpen, baarde alles, op een gestel, uit den aart geweldig, geene voordeelige uitwerkzelen. Deeze eerste proeve des Krijgsmansleevens was weinig geschikt om de strengheid zijner zeden te leenigen. De Duitschers, gelijk te over bekend is, hebben altoos voor sterke drinkers bekend gestaan. Deeze ondeugd, welke algemeen in het Pruissisch Leger heerschte, deedt zulks bij uitstek bij het Regiment van schwerin. Men hieldt het voor een vast gebruik, dat de Officier, die de wagt hadt, een vat bier in het wagthuis liet komen, 't geen hij nimmer miste met zijn volk ledig te drinken. Elk moest op zijne beurt, in ééne teug, een pint drinken; hij, die dit niet kon doen, werd uitgelachen, en niemand, om eenige reden, welke ook, verschoond van die zwelgpartij. Zulks veroorzaakte den jongen ziethen geene geringe verlegenheid, wiens kleine maag onmogelijk zo veel biers kon laaden, en die gevolglijk zijn afkeer van dit zwelgen liet blijken. Hij vondt zich verlegen, wat te doen, om duizend onaangenaame ontmoetingen af te weeren: elk oogenblik bijkans werd hij ten tweestrijd uitgedaagd. In 't einde verwierf hij van zijne makkers, dat hij, in stede van die groote teugen bier te drinken, een klein glas brandewijn zou neemen: | |
[pagina 21]
| |
dit was hem minder onaangenaam, en min nadeelig voor zijne gezondheid. Bij dit buitenspoorig zwelgen, en de ruwheden, welke den stempel van dien tijd draagen, en door de gewoonte het aanstootlijke verlooren, kwamen lustopvolgingen van eene andere soort, overeenkomstiger met de natuur, tot welke ziethen, wiens driften zich begonnen te ontwikkelen, meer geneigdheids gevoelde, en die hij begon te denken dat hij strafloos mogt opvolgen. - Hoe gelukkig was het voor hem, dat hij gestuit werd in het begin van eene loopbaane, op welke hij gevaar liep van zijn zedelijk character te besmetten! - In zijn stil verblijf hadt hij tijd tot nadenken, en die overweegingen te koesteren, waarvan hij zelve het onderwerp was, en zich in stilte voor te bereiden tot zijnen volgenden leevensstand. Vuurig, eerzugtig, en uit den aart tot buitenspoorigheden overhellende, zou hij zich in onuitkomelijke zwaarigheden gestoken hebben, hadde hij, bij de eerste intrede in het Krijgsmans leeven, dat onthaal genooten, 't welk jongelingen van middelen veelal ten deele valt. Hij zou waarschijnlijk uit het oog verlooren zijn, of nimmer de schitterende rol gespeeld hebben, welke op hem wagtte. Zijn lot wikkelde hem in verscheide ongelegenheden, deedt hem het oog zijner aandagt op zichzelven vestigen, en leerde hem, dat hij de eerzugt, welke hem bezielde, alleen kon voldoen, en zijnen staat verbeteren, door op zichzelven alleen te vertrouwen, en al zijne hoope te vestigen op den grondslag van waare verdiensten. Tot het luisteren na zodanige voorschriften, tot het volgen van zulke raadgeevingen, werd verstand en teffens kloek beraad gevorderd. Het ontbrak ziethen aan geen van beiden; en hierdoor was het, dat de eerste kiemen van die zedelijke kragt, die sterkte van character, welke naderhand zo veel bewonderings baarde, in zijn jeugdig gemoed zich ontwikkelden. Eenigen tijd besteedde ziethen om zijne zaaken te regelen, en hij vondt zich, op gunstige voorwaarden, weder in den Krijgsdienst aangenomen. Verwonderlijk veele keeren liep zijn leeven gevaar. Nu eens was hij naauwlijks een brug overgegaan, of dezelve stortte in; dan weder trok hij over een bevroozen meir, en werd tijdig gewaarschuwd om niet voort te gaan op eene zeer zwakke plaats, waar hij onvermijdelijk ingeval- | |
[pagina 22]
| |
len zou weezen en het leeven verlooren hebben. Eens vondt een menschlievend reiziger hem als leevenloos in de sneeuw liggen; zijn paard was onder het jaagen gevallen en over hem heen getuimeld. Op een anderen tijd zette hij vol drifts in een bosch de jagt voort, en kwam ter plaatze, waar veel dood vee lag; de lugt vol smetstoffe, welke daarvan opging, deedt hem dermaate aan, dat hij bezwaarlijk al struikelende den weg kon bereiken; op deezen viel hij in zwijm; doch tijdige bijstand bragt hem weder bij; en, hoe zonderling het moge klinken, hij viel naderhand bijkans als een slagtoffer van de moorddadigheid zijns hoogeren Officiers. Deeze was naijverig wegens ziethen's meerdere verdiensten, en hij moest alle maate van mishandeling verdraagen, welke deeze nijdigaart kon verzinnen. Eens door hem op de smaadlijkste wijze beleedigd, daagde ziethen hem voor den degen: hij was te groot een bloodaart om die uitdaaging aan te neemen, en deedt des klagten bij den Generaal. Men hieldt Krijgsraad, en een jaar gevangen zitten was voor ziethen het gevolg. Bij de wederkomst van ziethen bij het leger was het Regiment gevoelig geworden wegens 's Mans waarde en verdiensten, en veragtte zijnen vijand, die tot laage en veragtlijke middelen de toevlugt nam, en zelfs zo verre ging, dat hij besloot zich door moord te ontslaan van eenen man, wiens tegenwoordigheid hem steeds stoffe van zelfverwijt verschafte. Menigmaal wagtte hij hem 's nagts in de straat op. Zeker zou hij op een avond hem gedood hebben, hadde ziethen zich niet in tijds omgekeerd, en, door de versmaadende taal zijner oogen en houding, den moordenaar ontwapend, en diens arm, reeds tot het doen van den slag opgeheven, afgekeerd. Mogten de jongen en volvuurigen, die bij het krijgsleeven worden opgetoogen, van ziethen te deezer gelegenheid leeren, hoe hun gedrag te regelen! Laat een Man, die geene zogenaamde beschaafde opvoeding ontvangen hadt, hun ten voorbeeld strekken, als zij verneemen, dat de wijze, waarop hij den Man, die het op zijn leeven gemunt hadt, zogt te bestraffen, was - door die daad in vergetelnisse te bedelven! Dit edelmoedig stilzwijgen was egter buiten staat om de algemeene afkeuring den mond te stoppen; deeze | |
[pagina 23]
| |
verhief zich tegen dien Officier. Deeze bemerkte, dat hij in 't algemeen gemijd werd, en dat eene Dame, met welke hij iets hadt uitstaan, en die hem eertijds in het vervolgen van ziethen behulpzaam geweest was, hem nu versmaadde. Hierdoor woedend geworden, koos hij den verjaardag dier Dame uit, om eene laatste wanhoopige pooging te doen, om ziethen uit de voeten te helpen. Door liefde en wijn verhit, en het lot, 't geen hem wagtte, beevende vooruitsnellende, indien hij den smaad, welke hem bejegende, niet uitwischte door het bloed zijns vijands, riep hij al het overschot zijns moeds op, en viel ziethen aan op straat, bij dag, wanneer deeze uit een huis tradt; hij wikkelde hem in een tweegevegt, 't welk uitwerkzels baarde, die gelegenheid gaven tot een der allermerkwaardigste lotgevallen zijns leevens. Alle voordeel was aan den kant des Aanvallers. Ziethen hadt naauwlijks tijd om van leer te trekken en zich in staat van zelfverdeediging te stellen. Een nieuw ongeluk kwam 'er bij; zijn geweer brak in stukken, toen hij een slag, welke hem dreigde het hoofd te klieven, afweerde. De Capitein, gelijk de Leezer zeer wel zal willen gelooven, zou laag genoeg geweest zijn om partij te trekken van dit toeval, om den twist te eindigen, en ziethen ware zeker een man des doods geweest, hadde hij de tegenwoordigheid van geest niet bezeten, om met het gevest zijns zijdgeweers in 's partijs aangezigt te stooten, die onmiddelijk agter over tuimelde en op straat nederviel. Ziethen wist intusschen een nieuw soort van wapentuig, dat bij de hand was, magtig te worden. Dit bestondt in een langen hefboom, behoorende tot brouwgereedschap, bij een pomp staande. De jonge Held zwaaide, als een andere hercules, zijn knods. Zijn partij was intusschen weder opgestaan, en viel op hem aan met zijn sabel; de ongelijke strijd werd hervat, en behendigheid streedt tegen meerder kragts. Een derde kwam 'er bij; deeze was een Officier; ziethen verzogt om diens zwaard; dit verzoek werd afgeslaagen; hij stelt zich tusschen de vegtenden, en beschermt de zwakste partij. De Officier, die de wagt hadt, verschijnt, en neemt, de vegtenden gescheiden hebbende, hun beiden in hegtenis. Dit was 't geen de Capitein verlangde. Het geluk hadt hem gediend, en hij verbeeldde zich, wonderen uitgevoerd te hebben, door te- | |
[pagina 24]
| |
gen een ontwapenden vijand te strijden. Hij vertrouwde, in dit geval, zulke doorslaande blijken van moed en dapperheid gegeeven te hebben, als voldoende waren om zijne agting bij het Regiment te herstellen. Hij vleide zich daarenboven, dat die tweede gebeurtenis ziethen volstrekt haatlijk zou maaken in de oogen des Konings, en diens volkomen val verhaasten. Ziethen was verre van ongevoelig wegens den onaangenaamen toestand, in welken hij zich bevondt. Doch van zijne Medeöfficieren ontmoette hij alle zodanige bejegeningen, als konden dienen, om eene ziel, vol van ontrustende vooruitzigten, op te beuren. Een Krijgsgeregt werd, even als in het voorgaande geval, gehouden; en men verzuimde niets, wat kon dienen om den onbeschermden Lieutenant ten val te brengen. Zes weeken verliepen 'er, en het vonnis des Krijgsraads kwam uit Berlijn. Het verbaasde elk, die het hoorde. De Capitein werd tot eene gevangenis van drie maanden verweezen, om dat hij eerst zijn geweer getrokken hadt, en ziethen verloor alles, van wegen het stooten met het gevest zijns geweers in 't aangezigt van den Capitein. Dit bedrijf, 't geen in de daad niets meer was, dan eene zeer verschoonlijke verdeediging, tegen een zigthaar oogmerk om hem te vermoorden, werd een voorwendzel om den onschuldigen de straf eens schuldigen op te leggen. - Dit streng en onregtvaardig vonnis moet egter den Koning niet worden ten laste gelegd, dewijl men zijne Majesteit tegen ziethen hadt weeten voor in te neemen, zo dat hij ongunstige vooroordeelen tegen dien Man hadt opgevat. De Vorst meende waarlijk, dat hij eene daad van regtvaardigheid verrigtte, en dienst deedt aan het Regiment, door het te ontheffen van een Officier, dien men hem hadt afgeschilderd als heethoofdig en gevaarlijk. Ziethen uit dit oogpunt beschouwende, bekragtigde hij het vonnis in alle de bijzonderheden. Het daar op volgend gedrag van ziethen is niet alleen belangrijk, dewijl het ons 's Mans character ontwikkelt, maar ook, wel doordagt, ons in de kennis van 't menschlijk hart eene treflijke les geeft. Door het gestreeken vonnis vondt ziethen zich voor de tweede keer in den Krijgsdienst gestuit, en wel op eene zeer vernederende wijze, en, naar allen oogenschijn, voor altoos daarvan uitgeslooten, terwijl zijn laaghar- | |
[pagina 25]
| |
tige tegenstander volkomen zegepraalde. - Deeze zegepraal was egter van geen langen duur; de wraak volgde hem, en wij zullen dien eigensten Man vervolgens in een geheel ander licht aanschouwen. Ziethen verwierf te regt eene nieuwe maate van agting, door de waardige wijze, op welke hij het ongeluk en de ongenade, welke hem bejegenden, verdroeg. Hij morde noch klaagde, noch was bedagt op eenige wraakneeming tegen de bewerkers van delongenade, waarin zij hem gedompeld hadden. Hij onderwierp zich aan zijn lot, en trok stilletjes na Wustrau, waar hij, schoon naar allen uiterlijken schijn vrij en meester van zijne bedrijven, niet kon nalaaten zich als een gevangen man aan te merken, een leeven leidende zonder eer, zonder post, zonder vooruitzigt. Het vuur van zijnen geest verdoofde; zijne vermogens verlamden als 't ware. Hadde hij eene mindere maate van kieschheid bezeten, losser van aart geweest, en den gloed van Vaderlandsliefde in een minderen graad gevoeld, of enkel met zijn staat en belang geraadpleegd, hij zou zeker zijnen dienst aan eene vreemde Mogenheid hebben aangeboden. Dit denkbeeld kwam menigmaalen bij hem boven; nogthans deedt hij, wat weinigen, in zijnen toestand, zouden gedaan hebben, - hij stelde zijnen pligt tegen over de geraaktheid zijner aandoeningen, en bewaarde zich gelukkig voor zijn Vaderland. Wat mogt men niet verwagten van eenen Man, in wien de neiging en het vermogen, om volgens zulke beginzelen te handelen, zich vereenigden, en die, de opwellingen van zijn gewond hart aan de heilige wetten van eer en liefde tot zijn Vaderland opofferende, besloot, geen ander Vaderland te erkennen? De veelvuldige poogingen, op zichzelven gedaan, de herhaalde bevogtene zelfstrijden, bragten ongetwijfeld veel toe om in hem dat groot character te vormen, 't geen, geduurende het overige zijns leevens, hem een bestendige voldoening schonk. Ondersteund door de bewustheid zijner onschuld, en overtuigd van de onregtvaardigheid des lots, hem bejegend, bragt ziethen eenige maanden door te Wustrau, geheel van de zamenleeving afgezonderd. Deeze leevenswijze werd hem in 't einde ondraaglijk, en hij besloot na Berlijn terug te keeren. Overtuigd, dat hij, op zichzelven, buiten staat was om zijne geluksbevordering | |
[pagina 26]
| |
aldaar te bewerken, en dat de Koning al te zeer tegen hem vooringenomen en verbitterd was, om hem weder in den Krijgsdienst toe te laaten, zonder de tusschenspraak van veelvermogende vrienden, kwam hij, te deezer gelegenheid, den afkeer te boven, welken hij hadt van tusschen beide komende aanbeveeling. Zijn hoogmoed boog zich onder het juk der noodzaaklijkheid, en zijne drift, om zijn Vaderland te dienen, bragt eindelijk bij hem te onder den altoos gekoesterden wederzin om de rol van een aanzoekdoener te speelen. - Hij maakte ten dien einde zijn hof bij eenigen der Generaals, die met den Koning gemeenzaam verkeerden, en voornaamlijk bij den Maarschalk von buddenbroek en den Generaal von flanz, die welhaast 's Mans verdiensten ontdekten, hem aanzagen als het slagtoffer van kunstenarij en nijd, en hem hunne goede diensten aanboden, zo ras zij het geraaden zouden oordeelen zich ten zijnen voordeele aan te melden; voor het tegenwoordig oogenblik zou het noemen van zijn' naam den Koning in een kwaaden luim gebragt hebben. Een gunstiger tijd brak eindelijk aan. De Koning, een bezoek afgelegd hebbende bij zijne Dogter, de Gravinne von baijreuth, zag aan dat Hof een klein Huzaarencorps, 't welk zeer zijne aandagt trok. Deeze Huzaaren, voornaamlijk gebezigd om het Gezin der Markgravinne te begeleiden, als het uittoog, waren, in hunne beste kleeding, gezonden, om den Koning, als hij op de grenzen kwam, te ontmoeten. Het gezigt eener krijgsbende, zo schitterend uitgerust en heerlijk gewapend, ontstak in frederik willem eene hevige begeerte om in zijnen eigen dienst zulk eene krijgsbende te hebben; aan deeze wilde hij eene onderscheidende krijgseere schenken, en die zelf onder zijn eigen oog vormen. - In den Jaare 1722 hadt hij twee Huzaaren-compagnien in Pruissen opgerigt; en ten Jaare 1730 bestondt zijne geliefdste bezigheid om een derde te Berlijn te vormen, zamengesteld uit de schoonste manschappen van de Baijreutsche Compagnie, die de Markgraaf hem nu hadt overgedaan, met eenige vrijwilligers uit het zelfde land, de bloem der Huzaaren uit de twee Pruissische Compagnien, en eenige Recruten, in Hungarijen geworven. Dit was de oorsprong des Regiments van ziethen, 't welk naderhand zo beroemd werd, zo wel uit hoofde van deszelfs eigene dapperheid, als die van hunnen Aanvoerder. | |
[pagina 27]
| |
De Koning hadt den Capitein en Cornet van de nieuwe Compagnie benoemd; de Lieutenantsplaats was nog onvervuld. Zijne Majesteit gelastte den Generaal von buddenbroek, uit te zien na een Persoon, eigenlijk voor deeze soort van dienst geschikt. De Generaal, die ziethen kende en hoogagtte, liet het oog op hem vallen, en stelde hem den Koning voor. Wel hadt hij 's Vorsten toorn voorzien, en verdroeg de eerste uitbarsting met geduld. De Koning verklaarde, dat hij niet meer van ziethen wilde hooren spreeken. De Generaal hervatte met te verklaaren, dat ziethen een zeer waardig Man was, en dat hij zich tot waarborg voor diens gedrag stelde. In 't einde voegde de Generaal von flanz zijne aanzoeken, ten voordeele van den aangepreezen Lieutenant, daar nevens; en de Koning, getroffen door het goed gevoelen, 't welk deeze twee zijner Gunstelingen van ziethen te kennen gaven, leende het oor aan hunne verzoeken, en betuigde zijn verlangen om hem te zien. Een Boode werd met deeze blijde tijding na Wustrau afgevaardigd. Ziethen kreeg last om zich te Konings-Wusterhausen te vervoegen, en daar 's Konings goeddunken te verneemen. Deeze bevondt zich te dier plaatze op eene jagtpartij. De Capitein en de Cornet waren 'er reeds vóór hem gekomen, en nevens hem den Koning voorgesteld. Zijne Majesteit, die zich geheel opgeruimd vondt door het vermaak, 't geen hem de jagt verschaft hadt, ontving de twee andere Officiers op de minzaamste wijze; dan ziethen verweet hij, in de tegenwoordigheid dier beide begunstigden, alle de misslagen hem ten laste gelegd, en aan welke hij hem schuldig hieldt. Ziethen, bewust van zijne onschuld, zweeg op dat alles geheel stil. Dit was het tijdstip niet, om te zijner regtvaardiginge te spreeken; hij gevoelde dit, en de beide Generaals stonden in 't zelfde begrip. Een enkel woord zou zijn fortuin omverre geworpen en misschien voor altoos vernietigd hebben. De Koning, in 't einde behaagen scheppende in ziethen's onderwerplijk gedrag, begon de strengheid van zijnen toon te verzagten, en ziethen werd tot Lieutenant der Huzaaren aangesteld; nogthans, gelijk 'er de Koning woordlijk bijvoegde, ‘op voorwaarde, dat hij zich geregeld gedraagen zou, en zijn Opperofficier een waakend oog op hem zou houden!’ | |
[pagina 28]
| |
Dit tooneel was geene geringe proeve voor een Man, zo grootmoedig als ziethen; geene kleine vernedering in de daad voor hem, bij het wederkeeren in den Krijgsdienst. De liefde, nogthans, welke hij zijn Vaderland toedroeg, en welke hem, tot duslange, wederhouden hadt om in vreemden dienst te treeden, kwam hem weder te hulpe, en deedt hem zwijgen. In de volgende tijdperken zijns leevens was hij buiten staat, om zich, zonder de grootste ontroering, deeze ontmoeting te herinneren; en zelfs toen hij ten hoogsten toppunte van roem was opgeklommen, kon hij nimmer van dit onderwerp spreeken, zonder de kennelijkste blijken te geeven van den indruk, welken het nog op hem maakte. Ziethen was een-en-dertig jaaren oud, toen hij deezen post bekwam. Welhaast vondt hij zich in nieuwe ongelegenheden ingewikkeld. Capitein von benekendorf, zijn hoogere Officier, hadt het tooneel te Wusterhausen niet vergeeten, noch 's Konings last om een waakend oog op ziethen te houden. Hij volvoerde deeze taak op eene wijze, geheel onbestaanbaar met de eer en de gevoelens van ziethen, wiens bedaardheid en geduld te meermaalen op de zwaarste proeve gesteld werden. Naa herhaalde worstelingen met zichzelven, kwam hij het eindelijk te boven, en leerde in deeze nieuwe oefenschool, dat lieden, bestemd om eenmaal gunstelingen te worden, veele beproevingen moeten ondergaan, als voorbereidingen tot het genot, 't welk hun, ten eenigen tijde, zal ten deele vallen. Van deezen Capitein veele zwaare mishandelingen ondergaan hebbende, begon eindelijk de Fortuin ziethen gunstiger toe te lachen. De Koning nam met onderscheiding kennis van hem, en verwaardigde hem met zijn vertrouwen. Hij werd bevorderd, en onafhangelijk van zijn' onwaardigen Overste. Het lot scheen egter met ziethen niet verzoend. Eigen onvoorzigtigheid bragt hem bijkans in een zeer ongelukkig geval. De Franschen waren in het Keizerrijk gevallen, en frederik willem, beslooten hebbende een werklijk aandeel te neemen in derzelver uitdrijving, toog zelve na het leger, doch vondt zich, ter oorzaake van ongesteldheid, verpligt, welhaast na Berlijn terug te keeren. Ziethen, met zijn volk door het Hertogdom Weimar trekkende, werd door den Hertog in diens kamp genoo- | |
[pagina 29]
| |
digd, en tot het bijwoonen van een maaltijd, op welken de beker al te sterk rondging. Veele Dames uit de Hoofdstad, onder welke 's Hertogs Meestresse was, kwamen dien dag het kamp bezigtigen, en vereerden een bal, 's avonds gegeeven, met haare tegenwoordigheid. Deeze schoone en beminnelijke Dame maakte een diepen indruk op ziethen's hart. Ontvonkt door onmaatigheid, en bedwelmd door de opwelling der drift, vergat hij, dat hij een Mededinger hadt, geregtigd tot ontzagbetoon, en wiens jaloezij een gelijken tred hieldt met de toeneemende liefdevervoering van zijnen gast. Het tooneel zou een ernstigen keer hebben kunnen neemen, zo niet ziethen, die ongewoon was veel te drinken, onder het drinken bezweeken ware. Hij werd van tafel gebragt; en de Hertog, zeer in zijn schik met dit voorval, gaf last, om ziethen, door den wijn in een staat van gevoelloosheid liggende, na Buttstädt te brengen, en liet hem in eene kamer opsluiten. Ziethen kreeg, den volgenden morgen, niet zonder moeite, de kamer, waarin hij zich opgeslooten vondt, open, ging zijn volk verzamelen, en alles gereed maaken om te vertrekken. Omstreeks den middag den optocht zullende aanvangen, stondt hij versteld, een bezoek van den Hertog te krijgen. De Prins hadt geheel en al zijne jaloezij afgelegd, en was de eerste, die lachte over het voorgevallene des voorigen dags. Hij gaf tevens zijn verlangen te kennen om de Huzaaren krijgsverrigtingen te zien volvoeren, en verzogt ziethen, hem dit onthaal te geeven. De Capitein oordeelde zich verpligt, de beleefdheid, hem door den Hertog aangedaan, te beantwoorden, maakte terstond de noodige schikkingen, en verdeelde zijne benden in onderscheidene hoopen: dan deeze beleefdheid kwam hem bijkans duur te staan. De Huzaaren, die den voorigen dag mede lustig vrolijk geweest waren, konden niet gezegd worden geheel nugteren te zijn: daarenboven heerschte 'er onder hun, die uit Berlijners en Pruissen bestonden, een ongelukkige geest van naijver, welke ten gevolge hadt, dat het Spiegelgevegt een weezenlijke strijd werd: op het woord, geeft vuur! laadden de beide partijen hunne pistoolen met kogels. Ziethen vondt zich boven alle beschrijving verlegen, op het zien dat zijn volk elkander bestreedt, eer het bij den vijand kwam; en, schoon hij onverwijld maatregels nam om het geschil en den strijd te eindigen, waren 'er veelen, aan een' en anderen kant, gewond. | |
[pagina 30]
| |
De Hertog, desgelijks met dit geval begaan, verschafte hem wagens om de gekwetsten te vervoeren. Gelukkig bestierf het geen der gewonden. Zeer vreesde ziethen, dat dit voorval den Koning ter oore zou komen, en hem op nieuw in ongelegenheid inwikkelen. Zijne Majesteit, nogthans, bleef gelukkig onkundig van deeze geheele gebeurtenis. Deeze twee jongste gebeurtenissen gaven ziethen eene heilzaame les, om zichzelven en zijn volk te bestuuren. Zints dien tijd bevlijtigde hij zich, om den geest van partijschap, onder het volk heerschende, te dempen; en zelfs geduurende den verderen marsch bevondt hij, dat zijne lessen niet te vergeefs waren. Hij voerde zelfs een strenger krijgstugt in; en deeze voorkwam het vervallen tot nieuwe buitenspoorigheden. Voor zichzelven besloot hij, zich voortaan tegen alle onmaatigheid in wijn te wagten; en zijn volgend leeven strekte ten bewijze, dat dit besluit bij hem niet te vergeefs genomen was. In den korten krijg, die daar op volgde, leerde ziethen de eerste beginzels des daadlijken oorlogs, onder den Generaal baronaij, een Oostenryker, aan wien de Koning hem aanbevolen hadt, wiens agting en vriendschap hij won. - In den eersten oorlog, door frederik den grooten gevoerd, de Successie-oorlog, versloeg ziethen, in Silesien dienst doende, den gemelden Leermeester, nam diens geheele Regiment gevangen, en baronaij ontkwam het lot der gevangenneeming, door eene steilte te beklimmen. Hij herkende zijnen kweekeling, en erkende edelmoedig diens meerdere verdiensten.
(Het vervolg en slot hiernaa.) |
|