Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 10]
| |
Over het gebruik der foeces vini rubri, roodewijn-moer, oleum nucum, nootenolie, en de ung. opthalmicum rubrum, roode oogzalf, in de ooggebreken. Door F. Buchner, Chirurgijn, Oog- en Stads-Breukmeester te Amsterdam.Onder de menigvuldige gebreken, waarmede de brooze Mensch bezogt wordt, zijn die der Oogen zeker niet van de minsten; en dit zal te duidelijker blijken, als men leest, dat derzelver getal ongeveer tweehonderd beloopt, enkel gebreken of ziekten, die tot het eigenlijke oog, deszelfs zamenstellende deelen, en het zien, gerekend worden. Geen wonder, derhalven, dat, vóór onheuchelijke jaaren, in Egypte, waar men, om meer dan eene reden, meer dan elders Oogziekten ondervond, zich op dezelve afzonderlijk toeleggende Heelkundigen gevonden wierden. In het, in de voortreffelijke Heelkunst, zoo beroemde Frankrijk zag men daarom, van tijd tot tijd, groote Mannen ten voorschijn komen; maar ook geen wonder, en om die zelfde reden, is het, dat zoo weinigen de moeite willen neemen om op dit voornaam gedeelte der edele Heelkunst zich toe te leggen, maar zich vergenoegen met bij overneeming, of naarvolging, het een of ander middel voor dit of dat gebrek der oogen te weeten; en zich laaten voorstaan als hadden zij kennis van hetgeen zij behandelen en aanwenden; daar hun gedrag waarlijk niet anders is dan dat der Kwakzalvers. Meer dan eens zag ik hiervan de duidelijkste proeven. Ik wierd des aangespoord, te meer, daar ik, twintig jaaren geleden, in mijne PrijsverhandelingGa naar voetnoot(*) gezegd heb, ‘dat elk Kunstgegenoot, om de Kunst te volmaaken, uit zijne ervaaring, gelijk de Engelsche Doctor mead deed, aan de Maatschappij moest schenken alle die middelen, dewelke men op de proef dikmaals leerde kennen als dien- | |
[pagina 11]
| |
stig en de beste’ - laat mij 'er nu bijvoegen, gelijk de eerlijke en kundige Vaderlandsche Heelmeester van der haar deed, die waarlijk de Genees- en Heelkunst daar te boven verrijkte met zijne schoone aanmerkingen - mag ik ook zoo gelukkig slaagen, zou het mij tot genoegen strekken; ik herinnerde mij mijn zeggen van dien tijd, en verpligtte mij, zoo veele misslagen dagelijks ziende in de Kunst, om zelf te voldoen aan mijne eigen aanbeveeling - en wierd, zeg ik, aangespoord, mijne waarneeming aan het Publiek mede te deelen, niet aan mijne kundige medebroederen, maar aan waarheidminnaars, en aan hun, die verwaand genoeg zijn, en zommigen daarvan in hunnen hoogmoed gestijfd worden door mannen van naam, om als zeer bekwaam voor het oog der waereld op te treeden; om deze menschen, hebben zij tijd en lust dit klein geschrift te leezen, wijzer en geschikter voor hunnen evenmensch te maaken; en zie daar het oogmerk van deze mededeeling. Ik had reeds vóór langen tijd begonnen eenige Aanteekeningen op het Werk van den Hoogl. plenck, de Morbis Oculorum; maar mij herinnerende, dat men in onze Kunst zoo weinig leest, zich veelal behelpt met den ouden slenter, en alle nieuws veracht, wilde ik liever door dit Maandwerk eenige afzonderlijke stukken in het licht geeven over zommige gebreken der Oogen, en de middelen, in dezelve voorgeschreeven; en heb mij bepaald, de drie opgemelde, zeer bekende, maar zoo dikwijls misbruikte of kwalijk gebruikte, middelen het eerst te behandelen. De Moer van Roodewijn is die hef of gegeste sap der druif, bevattende een zuur wijnzout, en hebbende een zamentrekkend geestrijk vermogen; derhalven is dit middel oplossende en versterkende; in de Ooggebreken kan hetzelve dus, in verslapping der vaten, vliezen en bekleedsels van het oog, en verstopping of stilstand des bloeds van de Adnata, heilzaam zijn, en is allernuttigst; in eene rottende of andere ontaarting van het oog, waardoor allerlei vlekken des oogbols, uitspattingen der vaten, tot Fungus toe, ontstaan, is zij een voortreffelijk middel; zij ontbindt de verstopte vaten der Adnata, versterkt dezelve, herstelt de verlooren veerkragt, en maakt in de rotting eene goede scheiding. Zij is dus in de Oog-heelkunst van een onontbeerlijk en uitgebreid nut. | |
[pagina 12]
| |
Dat nu de Moer van Roodewijn in waare Oog-ontsteekingen, ook in de zoogenaamde opthalmia neonatorum, (zijnde een bijzonder Ooggebrek van eerstgeboorenen, van 't welk ik op een anderen tijd zal handelen) of als vreemde ligchaamen in het oog gekomen zijn, daarin zich hebben vastgezet, en geweldige pijn en ontsteeking veroorzaakt hebben; dat dit middel in deze gevallen niet te pas komt, moet, zonder eenig geneeskundig denkbeeld, het gezond verstand bezeffen; bij voorb. wanneer levende kalk in de oogen gekomen is, zou dan niet het eenvoudigst oordeel aanwijzen: neem eerst den kalk uit de oogen weg, en de toevallen zullen wijken. Het zelfde is waar, en ik zag het meer dan eens, van splinters, ijzer enz., die zich in het hoornvlies hadden vastgehegt. Verscheide heele en halve blinde jonggebooren Kinderen zijn 'er door het ontijdig gebruik der Roodewijnmoer gemaakt. Onlangs zag ik nog een armen Joodenjongen, wien men kalk in het oog geworpen had, en wien men, zonder denzelven hem eerst daaruit weg te neemen, een Roodewijn-moers papje op hetzelve had gelast te plaatzen, in een rampzaligen toestand. De beste wijze van aanwending van dit middel is, dat het op zichzelve, of, indien de Moer te dik is, vermengd met gekookt water, koud, voor 't minst niet meer dan laauw gemaakt, aangelegd worde; en verkiest men die te appliceren met haver-gort tot een pap gekookt, dan moet men ze op dezelfde wijze gebruiken, wijl warme pappen het versterkend vermogen verzwakken. Eene kleine aanmerking op het aanleggen van pappen of stovingen op het oog. In zeer veele gebreken, in welke dezelve te pas komen, moet men ze met bedagtzaamheid plaatzen: eene te sterke aansluiting is in de meeste gevallen schadelijk. De Nooten-olie is de op koude plaaten geperste olie van de kern van groote Nooten (Nuces juglandum). Deze, gedroogd, van de beschimmelden of bedorvenen wel gezuiverd, geeven een geele, heldere, eenigzins bittere, maar zagte olie; haar vermogen moet dus zijn, verzagtende, verslappende, afvagende of detergerende. Haare verdiensten zijn derhalven niet zeer uitgebreid; het nuttig gebruik bepaalt zich enkel, om op de cor- | |
[pagina 13]
| |
nea, of derzelver buitenste plaaten, door haar zagt zamentrekkend vermogen, als afvagende en scheidende te werken. Het eenige gebrek, waarin dezelve misschien nog meer zou kunnen nuttig zijn, is de zoogenaamde drooge Oog-ontsteeking, opthalmia sicca. Ik gaa dus stilzwijgende voorbij die gebreken, in welke men dezelve aanwendt, alleen om eenige verdienste te kunnen berekenen: want als men kennis heeft van de zamenstelling van het hoornvlies, behoorde men te weeten, dat dezelve geen ander vermogen kan uitoefenen, dan op die vlekken der cornea, die op derzelver buitenste oppervlakte voorkomen, bekend onder den naam van unguis, pterygium, of eenige andere oppervlakkige verduistering of ligte wondjes van het hoornvlies, waar op deze olie werken kan, door met dezelve in aanraaking te komen. Alle vlekken of verduisteringen op eenig deel der cornea, die zich tusschen de 2, 3 of 4de laag derzelve geplaatst hebben, zijn niet vatbaar voor geneezing met deze olie. Dus is dezelve onnut en schadelijk (gelijk ik zoo even meldde van de Moer) wanneer 'er vreemde ligchaamen aan den bol van het oog zich vastgehegt hebben, en tusschen de vliezen als ingeschoven zijn; hiervan zag ik verscheide lompe voorbeelden. De Nooten-olie moet wel versch zijn, en ten minsten 3 maal daags een droppel in het oog gedaan worden; en indien men zich deze moeite wil getroosten, zal, door een aanhoudend gebruik, de vlek verdunnen, en eindelijk geheel weggenomen worden: dit zelfde kan ook nog door andere plaatsmiddelen worden verkreegen; echter heeft zij, in de gevallen, waarin zij in de daad te pas komt, een bijzonder voordeel, door haare zagtheid en gemakkelijke aanwending met een penseel, en bijzonder omdat deze olie niet zoo ligt en geheel als wateragtige oogmiddelen door de traaning weggespoeld wordt of weder wegvloeit. De Unguentum Opthalmicum Rubrum is die thans zoo zeer bekende roode Oogzalf, bestaande uit versche Boter of versche Reuzel met roode Praecipitaat, de hoeveelheid der Mercurius geregeld naar de grootte van het gebrek, in 't welk men die aanwendt: deze aanmerking geeft misschien de reden op, waarom men algemeen aan dit middel den lof weigert, welken hetzelve verdient. Wij hebben deszelfs gemeenmaaking bijzon- | |
[pagina 14]
| |
der aan onzen Amsterdamschen Heelmeester van gesscher te danken; zie zijn groote Werk, IIde Deel, bl. 354: om niet hetzelfde te zeggen, wat door hem van dit middel en deszelfs gebruik gezegd is, zal ik de vrijheid neemen dit af te schrijven: ‘Deze roode Oogzalf,’ zegt hij, ‘is het eenvoudigste en zekerste Hulpmiddel, dat mij bekend is, in allerlei Oogontstekingen, de Chaemosis zelfs niet uitgezonderd. Ik hebbe 'er mij nimmer van bediend zonder voordeel; dikmaalen met eene verbaazende, en alle verwagting te boven gaande, uitwerking. Zij, die hetzelve beproeven willen, 't geene ik een iegelijk aanraade, moeten bedagt zijn het zeer naauwkeurig te bereiden, en de hoeveelheid der Kwik te regelen naar de grootheid der Ontsteking. In ligte gevallen zijn agt, tien, of twaalf Greinen, voldoende. In zwaardere, moet men tot vijftien Greinen, een Scrupel, twee Scrupels, en zelfs tot een Dragma, opklimmen. Altoos moet het worden gebragt, tusschen de bepaaling der Oogleden, in eene hoeveelheid, gelijk aan den kop eener groote Spelde of iets meerder, 't zij met het einde van den Pink, die hier toe het best geschikt is, 't zij met een Pinseel. De vermindering der Ziekte eischt eene evenredige verzagting van dit Hulpmiddel, om dat de alsdan toeneemende gevoeligheid van het Oog (eene bijzonderheid die alle onze opmerking verdient) hetzelve anderzints ondraaglijk maakt voor den Lijder. Als 'er geene versche Boter te bekomen is, kan men zich, in derzelver plaats, bedienen van zeer versche en ongezouten Varkensreuzel.’ Ik voeg hierbij, dat de eene Lijder veel gevoeliger is dan de andere; 't welk dikwijls de reden is, dat de geringste hoeveelheid zelfs der Praecipitaat eene al te groote aandoening maakt op den Oogbol: dit zelfde gebeurt en moet gebeuren in nog grooter reden, als de Boter of Reuzel niet zeer versch is, wanneer dit zalfje eene dubbele scherpte verkrijgt. - Als men deze aanmerkingen niet bestendig in het oog houdt, zal men 'er ligtelijk toe komen om dit middel te verachten, wijl men soms het gebrek ziet verergeren, althans niet verbeteren; waarvan de waare reden meesttijds onkunde of vooroordeel is: meer dan eens zag ik hiervan proeven; waarom ik herhaale, de hoeveelheid der Mercurius te regelen naar | |
[pagina 15]
| |
de grootte der ontsteeking of van het gebrek; de Boter of Reuzel wel versch te neemen, en bij zeer gevoelige menschen voorzigtig te zijn met de hoeveelheid; deze b.v. in de minste gifte zelfs tot 4 gr. op een once te bereiden. - Bij het geen van gesscher zegt, voeg ik nog, dat het nut van dit middel mij dikwijls bleek in dat zoo dikwerf voorkomend Ooggebrek, de Ectropium, of omkeering van het onderste Ooglid. Dit afzigtelijk gebrek met deze zalf besmeerd 2 of 3 maal daags, geeft veeltijds veel verzagting, verbetering, ook dikwijls geneezing, als het niet verouderd is; bijzonder als 'er merc. purgatien tusschen beide worden toegediend. Nog ééne aanmerking. De Heer van gesscher zegt: ‘Dit is het eenvoudigste en zekerste hulpmiddel, dat mij bekend is, de chemosis zelfs niet uitgezonderd.’ Hiermede wil deze Geleerde niet, en kon hij niet zeggen: ‘gebruik maar dit mijn voorschrift, zonder de kwaal in derzelver oorsprong te onderzoeken, en daarnaar uwe geneeswijze in te rigten;’ dit zou strijden tegen 's Mans ervaaring en eigen onderrigtingen; neen: zijn oogmerk is alleen, om hetzelve aan de hand te geeven, als het beste plaatsmiddel; en dat is het zeker: want hoe zou, om één uit veele te noemen, in een opthalmia venerea dit middel alleen iets afdoen? - en zou het zelfs niet schaaden in alle waare Oog-ontsteekingen, waarbij geene asleidende, verkoelende en oplossende behandeling plaats had? - Ik zou deze aanmerking niet gemaakt hebben, want zij schijnt bijna overtollig; maar verscheide proeven van onkunde in dezen verpligten mij daartoe; en daar men dit middel zoo slordig en lomp ziet gebruiken, ja zelfs het Publiek in een Almanak voetstoots aanbeveelt, heb ik het noodig geoordeeld, dit hier in te vullen; te meer, daar dezelfde aanmerking ook toepasselijk is op de twee eerst behandelde middelen, gelijk ik reeds gezegd heb. Dat men dan nimmer van een dezer middelen een onverstandig gebruik maake, maar dezelve zoodanig als behoort, en in zulke gevallen, waarin zij te pas komen, aanwende; dan zal men zich dikwijls zelfs boven zijne verwachting beloond zien. |
|