maar benarde omstandigheden van den ouden Heer bronknorst, nieuwe zwarigheden doen vreezen. Dan, wij laten ons niet breeder in de bijzonderheden des verhaals in; hetzelve verdient geheel onze aanprijzing, en het wel volhouden der karakters, en de gedurige afwisseling der brieven, (zonder den Lezer te zeer op te houden of te verwarren) maakt, in ons oog, deze Roman eene der onderhoudendste. Daar de Heer loosjes den asloop der gebeurtenissen in zijne hand heeft, durven wij voor ieder braaf en beminlijk persoon, met wien hij ons hier in kennis brengt, en voor wien hij ons belang inboezemt, eene goede uitkomst hopen, en beloven den Lezer aanhoudend de nuttigste lessen bij het levendigst vermaak, dat soortgelijke geschiedenissen toch altijd moet aanprijzen.
Wij willen eene voorzegging omtrent de Heldin van de Roman, die wij echter niet hopen dat vervuld zal worden, hier opgeven, omdat dezelve misschien voor deze of gene onzer Lezeressen eenige nuttigheid hebben kan. Susanna's vriendin schrijft haar, hoe zij met hare Mama over haar zat te praten, en met deze zich alles goeds beloven durfde, zo suse den waardigen walraven de hand gaf. ‘Wij konden,’ zegt zij, ‘dat niet zoo stilletjes onder ons houden, of Papa hoorde ons eens over dat onderwerp praten - en hij lagchte ons beide uit. ‘Twee groote masten op een schip,’ zeide hij, ‘neen! neen! dat gaat niet aan.... Walraven moet eene Vrouw van bepaalder vermogens en van een tamelijk verstand hebben, en suse moet een goed man hebben, dat gun ik de lieve meid, maar die alleen een zeer gewone dosis ordinair menschenverstand bezit. Zoo komt de wijsheid en de deugd ten minsten onder twee familiën, daar die naders maar eene in pacht zou hebben.’ Mama, die toch ook bij de hand is, als Papa zoo met algemeene stellingen voor den dag schiet, haalde het voorbeeld aan, hoe of twee zeer schrandere en brave lieden somtijds, door het huwelijk verbonden, een gelukkig leven leiden.... ‘Huig de groot, om eens iemand te noemen,’ zeide Mama, ‘zult gij toch voor geen onnozel mannetje of zijn huisvrouw maria van reigersbergen voor geene zeer algemeene Vrouw houden’.... Maar Papa redde 'er zich in eens uit: ‘ô, Mijn lieve Vrouw! van uitzonderingen spreek ik niet. Ik spreek maar, zoo als het gewoonlijk in de wereld loopt, en immers over het geheel genomen is het zeker, dat verstandige en brave mannen onnozele of slechte vrouwen, en vrouwen van uitstekende zielsvermogens, en die uitmunten in deugd, kleinverstandige of ondeugende mannen krijgen.... Gij weet dat ik
suse alles goeds gun, maar 't is toch tien tegen een, dat zij of een gek of een deugniet krijgt.... Zoudt gij wel gelooven,’ voegde hij met een meer dan gewonen ernst 'er bij, ‘dat ik