Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 705]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Geschiedenis van de Kristlijke Kerk in de Achttiende Eeuw, door A. Ypey, Dr. in de Godgel., gewoon Hoogleeraar in de Godgeleerdheid en Kerklijke Geschiedenisse, en Academie-Prediker aan de Hooge-Schoole te Harderwijk, enz. VIde Deel.
| |
[pagina 706]
| |
en schrijftrant, zo gelijk, dat wij, even als bij de aankondiging des laatstvoorgaanden Deels, ons, om in geene herhaalingen te vervallen, moeten beroepen op vroegere beoordeelingenGa naar voetnoot(*) Het geschiedkundig verslag van den staat des Hervormden Kerkgenootschaps in 't algemeen vangt aan met eene beknopte opgave van de aanwinst in verscheide Landen van Europa. De uitbreiding en de lotgevallen in Frankrijk houden den Schrijver lang op. Hij erkent den voordeeligen invloed, dien voltaire en andere Deïsten aldaar te wege bragten, voor de zaak der Hervormden. Voltaire ontdekte de dwaasheid des heerschenden Kerkgeloofs; rousseau verdeedigde de Zedeleer van het Euangelie met de kragtigste welspreekenheid, en Verdraagzaamheid won, ten voordeele der Protestanten, veld, blijkens het verslag van den staat der Kerke even vóór en ten tijde van de Burgerlijke Omwenteling in dat Rijk; ook maalt hij af de verdrukkingen der Kerke in en naa de Omwenteling, en hoe 'er, naa den dood van robespierre, betere tijden opdaagden, bovenal onder het Consulschap van buonaparte. Tot aan den tijd der Omwentelinge werd het getal der Protestanten in dat Rijk op omstreeks twee millioen geschat, en nu op ongeveer vier of vijf millioenen, ja meer. Een ruim vak beslaan eigenaartig de lotgevallen van het Hervormd Kerkgenootschap in ons Vaderland. De veranderingen, in het laatst der XVIIIde Eeuwe daar voorgevallen, waren groot. De verlegenheid, waarin het gevallen was, wordt met treurigheid beschreeven, en met opgeruimdhied de gunstiger wending, welke de Kerkzaaken kreegen; schoon hij het merklijk inkrimpen van het grondgebied der Kerke, naa de Staatsomwenteling, bejammert. Engelands Kerkstaat trekt voorts des Schrijvers aandagt; kortlijk vestigt hij die op Noord-America. In de tweede Afdeeling geeft ypey een historisch verslag van de Godsdienstplegtigheden der Hervormden, in zo verre dezelve in de XVIIIde Eeuw eenige verandering ondergaan hebben. Deeze zijn min en meer gewigtig. Opmerking verdient het vermeldde over de Liturgien, waaraan de strikte gehegtheid hier te lande | |
[pagina 707]
| |
over 't algemeen vermeld wordt. 's Geschiedschrijvers oordeel deswegen is vervat in deeze bewoordingen: ‘Wenschlijk ja ware het, dat de voor 't meerendeel verouderde Liturgien, in het Hervormde Kerkgenootschap, geheel vernieuwd mogten worden, overeenkomstig der gesteldheid zo wel als der verlichting van de tegenwoordige tijden, waardoor zij voor het godsdienstig publiek veel verstaanbaarder zouden zijn dan thans, en het vooreerst ten minsten niet noodig zou zijn, 'er kommentarien over te schrijven. - Veranderingen, zelfs welgelukte veranderingen te maaken, ten aanzien van enkele woorden, uitdrukkingen en plaatzen, is, over het geheel, niet voldoende: zulks doet in tegendeel schade: want eene grondige verbetering wordt 'er vijf-en-twintig jaaren, ja dikwerf een gansche eeuw, door agter uit gezet. Beter is het dierhalven, dat men zich nog eenige jaaren met het middelmaatige en slechte behelpe, dan door bekrompen knoeiwerk het goede nog langen tijd te vertraagen.’ Grooter en gewigtiger waren de veranderingen in het Kerkgezang voorgevallen, welker beschrijving met genoegen zal geleezen worden, zo ten aanziene der buitenlanderen als in ons Vaderland, waar egter in zommige minverlichte oorden die groote verbetering tegenstand vondt. Het invoeren van Gezangen, meer op een Christlijken toon gestemd, vermeldt ypey met blijkbaar genoegen, en wat men daaromtrent hier te lande bewerkstelligd heeft. Die Gezangen zijn thans in gereedheid; wij zijn nieuwsgierig hoe het invoeren zal uitvallen; wij hoopen dat eene meerdere verlichting daaraan gunstig moge weezen, alsmede dat deeze Gezangen, meer Christlijk dan de Psalmen, zodanig een bijval mogen vinden, dat de ijver ter openbaare Godsdienstoefening, over welks verslapping ypey bitterlijk klaagt, daardoor moge opwakkeren. Christlijke Gezangen bij het Avondmaal zullen misschien den daaromtrent verflaauwden ijver kunnen opwakkeren. Het Bestuur des Hervormden Kerkgenootschaps maakt eene nieuwe Hoofdafdeeling uit. Het Kerkgezag der Episcopalen in Engeland, alsmede van de Puriteinen, overwoogen hebbende, komt hij op het bestuur en regt der Kerke hier te lande; van de verslapping in en naa het jaar 1795 voert hij voorbeelden aan. Het Kerkbestuur in andere Landen wordt geschetst. | |
[pagina 708]
| |
Eene volgende Afdeeling is toegewijd aan een berigt van de voorstellen ter vereeniging door andere Christengezinten aan het Hervormd Kerkgenootschap. Eerst trekt zijne aandagt de onderneeming van dien aart in Engeland onder willem den III, onder Koningin anna, en de vervolgens ontstaane verwijderingen, door tusschenkomende omstandigheden verbeterd. - De onderhandeling van wake met du pin, om de Engelsche Protestanten met de Fransche Roomschgezinden te vereenigen, wordt niet vergeeten, en met aanmerkingen over die mislukte onderhandeling beslooten. - Wel bijzonder slaat de Hoogleeraar het oog op de jongst gedaane voorslagen der Remonstranten ter verbroedering gedaan aan de overige Protestanten in ons Vaderland; dezelve werd van de Hervormden als onmogelijk en gevaarlijk in de uitvoering geoordeeld, door de Synoden openlijk gewraakt en verworpen, en wel op deezen grond, ‘dat, zo lang de Remonstrantsche Broederschap bleef aandringen op eene in agt te neemen onverschilligheid omtrent de meeste waarheden van de Kristlijke Godsdienstleer, waarin de Hervormden met haar verschillig moesten blijven denken, de vereeniging der Genootschappen nimmer met een gewenschten uitslag bewerkstelligd konde worden.’ - Naar gewoonte deelt de Hoogleeraar zijne aanmerkingen over het gebeurde mede. Meer dan de vijf betwiste Artikelen, over welke de Examens, gelijk ons hier berigt wordt, in de meeste Klassen van het Hervormd Kerkgenootschap, der Proponenten loopen, stondt 'er in den weg. Ypey keurt den tijd dier vereeniging nog niet gebooren. ‘De vereeniging,’ dus besluit hij dit verslag, ‘moet niet door rechtstreeksche middelen, maar, bij het van tijd tot tijd invallen van het eene brokstuk des scheidmuurs naa het andere, ongemerkt tot stand komen: niet door kragt en geweld, maar door den eenstemmigen geest van verdraagzaamheid en broederschap, kan zij - en zal zij eens - worden te wege gebragt.’ - Schoon dit berigt vrij uitvoerig is, verlangen wij, dat de Remonstrantsche Kerkleeraar m. stuart, te Amsterdam, zijne welversneede pen op 't papier zal zetten, om de Geschiedenis van die pooging zijns Genootschaps in 't licht te geeven, met bijvoeging van alle de oorspronglijke daarover gewisselde brieven en geschriften. Overgaande tot een geschiedkundig verslag van de | |
[pagina 709]
| |
Aanvallen en Vervolgingen, die het Hervormd Kerkgenootschap geleden heeft, zo van de Lutherschen als Roomschgezinden, maakt een groot gedeelte deezes Deels uit. Hij schakelt dit aan het voorgaande met deeze Inleiding: ‘Dat ja! die vereeniging, waarvan wij in de voorige afdeeling spraken, alleen in de beginzelen, door verdraagzaamheid moet daargesteld worden, gelooven wij zal niemand met ons betwijfelen. Is dit waar, dan ook schijnt die vereeniging zo heel verre niet meer af te zijn. Immers dat wij tegenwoordig veel verdraagzaamer tijden beleeven, dan onze Voorvaders voor honderd jaaren, kunnen wij met de overtuigendste klaarheid zien, uit den historischen loop der Aanvallen en Vervolgingen, welke het Kerkgenootschap der Hervormden in de Achttiende Eeuw geleden heeft, zo van de Lutherschen als Roomschgezinden. Derzelver geschiedenis, welke wij in deeze afdeeling schetzen zullen, kan ons ten duidelijken blijke verstrekken, dat zints ruim dertig jaaren de vervolgzieke partijzugt, welke zo groote, het Kristendom onteerende, wanorden in veele Rijken en Staaten had aangerigt, langzaamerhand op eene allerwenschlijkste wijze plaats heeft gemaakt voor de edele verdraagzaamheid omtrent anders gevoelenden, welke toch vroeg of laat eens de vereeniging der Kristenen ten gevolge zal hebben. - Op eene allergewenschtste wijze, zeg ik, heeft deeze Verdraagzaamheid veld gewonnen: de stappen, welke zij gedaan heeft, waren juist afgemeeten naar de kragten, die zij heeft, om iets goeds te werken; hadde zij haastiger of wijder stappen gedaan, zo zoude zij welligt in Onverschilligheid ontaart zijn, die niet minder gevaarlijk is dan steile Partijzugt.’ Hierop volgen de treurige verhaalen van de Aanvallen, die de Hervormden geleden hebben van de Lutherschen - van de Roomschgezinden in de Paltz - in Zwitzerland - in Piëmont - in Frankrijk - in de Oostenrijksche Landen - in Hungarie - in Poolen. Treurigheid op treurigheid vinden wij hier geboekt, doch zoms afgewisseld door flikkeringen van gunstiger dagen. Eene korte Afdeeling is toegewijd aan het berigt van merkwaardige bijzonderheden, tot de verhaalde gebeurtenissen betrekkelijk. Het een betreft de rustverstooring, door de Roomschen hier te lande veroorzaakt op den Sakramentsdag ten jaare 1734. Het ander, het vermeend vergiftigen van den Nagtmaalswijn te Zurich. | |
[pagina 710]
| |
Aan dit laatste wordt, onzes inziens, te veel plaats ingeruimd, daar het hoogstwaarschijnlijk vermeend was. - Aanmerkingen over de geschiedenis der vervolgingen, die de Protestanten, in 't bijzonder de Hervormden, geleden hebben van de Roomschgezinden, sluiten dit in den aart ongevallig gedeelte der Kerkgeschiedenisse. In de volgende Afdeeling vindt men eenigzins verademing; daar krijgen wij verslag van de Leer des Hervormden Kerkgenootschaps. Ypey herinnert, bij den aanvange, zijne Leezers aan het onderscheid tusschen Godsdienstleer en Godgeleerdheid; doch merkt aan, dat 'er nog iets anders is, 't welk geen zuivere Godsdienstleer en ook geene eigenlijke Godgeleerdheid is, hiermede de Leerbegrippen of de Geloofsstelzels der Christenen bedoelende. Voor verandering, voor verbetering zijn de laatstgemelde vatbaar. Onze Geschiedschrijver erkent, ‘dat in de Achttiende Eeuw het Leerstelzel der Hervormde Kerk aan den eenen kant aanmerkelijk is verbeterd geworden, met betrekking tot het beschouwen van deeze en geene waarheden, die van menschlijke bijvoegzelen gereinigd zijn; maar aan den anderen kant is hetzelve door lieden, die wijs wilden zijn boven hetgeen geschreeven is, niet weinig misvormd geworden, ten weezenlijken nadeele der waarheid.’ Dit zet hij wijder uiteen, en hun, die geen vrienden of voorstanders der Symbolische Boeken zijn, in een zwarten dag. Elk Land, waar de Hervormde Godsdienst bloeit, heeft zijne eigen bijzondere Geloofsbelijdenissen; in de meeste zijn nog andere Symbolische Schriften van kragt. Deeze worden vermeld, met veele bijzonderheden ten opzigte van zommige; alsmede, welk eene uitzondering Zwitzerland en Engeland hieromtrent maaken, als ook Oostfriesland. Twisten reezen 'er op, over Leerstukken en bijzondere bij - begrippen. ‘Verstandige Mannen,’ zo drukt zich de Hoogleeraar uit, ‘zagen dit steeds met droefheid; zommigen hadden geen moeds genoeg om de fakkel der opklaaring aan te steeken, en hielden zich schuil; anderen, van eene minder verschrokken inborst, vonden zich niet in staat om in hun gevoelig hart wederstand te bieden aan den blaakenden lust tot waarheid, welke hen geduurig opwekte, om hunne geloofsgenooten de oogen te openen, en hen, ja! zelfs tot het verhelpen dier ingesloopene gebreken de vaardige hand te leenen, zo als, in de Achttiende Eeuw, de turretins, | |
[pagina 711]
| |
de ostervalden, de venemas, de hollebeeken. Maar deezen ontwaarden telkens eene geweldige terugstootende kracht van verblinding en vooroordeel; hunne welmeenende poogingen werden niet slechts verijdeld, maar met de bijtendste ondankbaarheid beantwoord; hun doel werd miskend, en als boos uitgekreeten; hun ijver beschouwd als vijandlijke drift, als haatlijke ketterijzucht; hunne gevoelens werden gehouden voor verbasteringen der oude en beproefde waarheid, voor allergevaarlijkste dwaalingen, en zij zelven voor bedervers der Leer, voor pesten der Kerk.’ In Duitschland slaagden die poogingen beter, schoon onze Schrijver, met grond, veeler drift in het uitrooijen van oude begrippen wraakt, en teffens toont, hoe veelen van dit meerder licht en die grootere vrijheid een goed gebruik gemaakt hebben: dit wordt ten aanziene van veele Leerstellingen beweezen, die of geheel anders begreepen, of althans in een ander licht voorgesteld worden. Met dit al is, onzes inziens, nog veel onopgeklaards overgelaaten. De aart onzes Werks noch plaatsruimte gedoogen, ons hier tot aanmerkingen in te laaten over de veelvuldige Leerbegrippen, hier aangevoerd. Over deeze kan men verschillend denken, zich verschillend uitdrukken, zonder onregtzinnig te zijn. De vraag, of het niet raadzaam ware, de Symbolische Boeken te hervormen, wordt hier beantwoord; en 's Hoogleeraars gevoelen is, dat die bedenking, hoe veel schijns van aanneemelijkheid dezelve hebbe, in de uitvoering alleronraadzaamst is: hieraan zet hij klem bij, door een daar nevens gevoegd berigt aangaande de heerschende volksbegrippen in het Hervormd Kerkgenootschap, en bijzonder in ons Vaderland. Wij hebben, dit gedeelte leezende, ons moeten beklaagen over de hier heerschende duisternis - duisternis, die ons blijft bedekken, zo lang de Obscuranten dien invloed behouden, welken zij hebben weeten te verkrijgen bij de zodanigen, die de duisternis liever hebben dan het licht. De voordragt van den Hoogleeraar ten deezen aanziene heeft ons behaagd; doch zullen veelen over die uitweiding gewis den neus vieslijk opschorten, zo niet den Schrijver als een Afwijker van de voorschriften der Regtzinnigheid verketteren. - Hiertegen heeft hij zich eene wapenrusting bezorgd, door de oplossing van eene bedenking, die zommigen tegen de Regtzinnigheid der | |
[pagina 712]
| |
tegenwoordige Hervormden meenen te moeten maaken. Daartoe strekt het breed berigt aangaande de onderneeming van veele Hervormde Leeraars tegen de Symbolische Boeken en derzelver inhoud, alsmede 's Schrijvers aanmerkingen nopens het verschil over het gebruik der Symbolische Boeken, en de oplossing eeniger bedenkingen tegen het gebruik derzelven, beslooten met aanmerkingen over de verpligting der Leeraaren om overeenkomstig met de Symbolische Boeken van hun Kerkgenootschap te leeren. Voorts schetst hij, hoe, de onderneemingen van veelen tegen de Symbolische Boeken verijdeld zijnde, zij langs eenen anderen weg hun oogmerk poogden te bereiken, en deelt zijne aanmerkingen deswegen mede. Aan dit alles hegt de Hoogleeraar een berigt van de daadlijke gevolgen der aangevangene en voortgezette beweegingen tegen de Symbolische Schriften in Duitschland; schetst den staat der Hervormde Kerk in Engeland en Schotland ten deezen aanziene, alsmede in ons Vaderland, in Zwitzerland, in Frankrijk, in de Paltz en in Poolen. De gevolgen hiervan beschouwende, velt hij een allerongunstigst oordeel over die poogingen, als strekkende om christus uit de Kerk te prediken en het Deïsmus in te voeren. Veelen zullen gewis oordeelen, dat hij met die uitspraake, hoe zeer ze omtrent zommigen gelde, veel te algemeen is. Dit wordt gevolgd door een verslag van de poogingen, die ter stuiting van de Neologie zijn in 't werk gesteld door bijzondere Geleerden; van eenige Hoofdbestuurders der Protestantsche Kerke; van zommige Vorsten. Eindelijk gewaagt hij van geheele Genootschappen van vrienden (gelijk hij ze noemt) der oude, beproefde, zuivere waarheid, om de heimlijke aanslagen der ondermijners van het Christendom te verijdelen. In Engeland, Duitschland en Zwitzerland hadt zulks, zijns oordeels, bovenal moeten geschieden; doch het is agtergebleeven. Die eer, gelijk hij zich uitdrukt, scheen alleen bewaard voor ons Vaderland. Hierop volgt een verslag van de Haagsche en Rotterdamsche Genootschappen; waarmede dit Deel sluit. |
|