Lijkgedachtenis van zijne Doorluchtige Hoogheid, Prins Willem den Vijfde. Door Dr. Joännes le Francq van Berkheij. Te Amsterdam, bij J. Allart. 1806. In gr. 8vo. 94 Bl.
Wij hadden deze Lijkgedachtenis nagenoeg reeds geheel gelezen, toen ons oog op den titel viel, en, indien wij anders bevoegde regters zijn, zo is van derzelver waarde als Dichtstuk het sterkst bewijs, dat wij tot dien oogenblik zeker meenden, dat wij een stuk lazen van bilderdijk. Het komt ons dan voor, dat de Zanggodin van den grijzen le francq van berkheij een wel zeldzaam voorbeeld geeft van toenemenden bloei in eenen zoo hoog gevorderden onderdom. Wat den inhoud van den Zang betreft, het bevreemdt ons niet, dat het gevoel voor het Oranjehuis, bij den dood des laatsten Stadhouders dezer Landen, zoo krachtig bij 's Vorsten vriend werd opgewekt en zich zoo levendig uit; en wij zijn niet zoo bekrompen van geest, dat ons, in den mond van een' vriend en beweldadigden, een, zelfs in ons oog zeer overdreven, los, bij het graf van den vriend, hinderen zou. Maar als zoo iets tegen eenen anderen werkt; als ware of vermeende verongelijkingen aan den overledenen even zeer overdreven en met bitterheid worden opgehaald; als algemeene verontwaardiging tegen duizenden, en onder dezen ook, in het eigen oog van den verbitterden Dichter, vele onschuldigen, losbarst, - dan valt het zwijgen moeijelijk, en het zou voor ons hier onmogelijk zijn, indien wij niet meenden van eene beöordeeling ons te moeten ontslaan, en dat eene enkele aankondiging van het aanwezen dezes Lijkzangs voor onze Letteroefeningen voldoende is. Misschien hebben wij reeds te veel gezegd, daar de naam des Dichters alleen, voor velen althans, reeds inlichting genoeg kan zijn. - Het ‘careat successibus opto’ cet. viel ons, bij iedere bladzijde bijna, levendig in; en wij wenschen zeer hartelijk aan den Dichter berkheij, en die even zoo als hij hier redeneren en handelen, dat met die zelfde maat, waarmede zij voor anderen meten, hun niet gemeten zal worden.
Voor den Zang vinden wij een Vers van bilderdijk. Berkheij zelve, althans dit gelooven wij te moeten vaststellen, heeft eenige Aanteekeningen ter opheldering en een Naberigt achter zijn werk gevoegd; de Opdragt is aan de Prinsesse Weduwe; en de Uitgever (de Boekverkooper johannes allart) schreef voor alles een Voorberigt. Dit laatste vermeldt, dat het stuk, nog vóór de nieuwe Staatsregeling, die ons eenen Koning geeft, uit het hart des Dichters gevloeid was; dat zijne Majesteit, de Koning van Holland, zoodanig gevoel voor het Oranjehuis, als in den Lijkzang doorstraalt, niet zal afkeuren, en dat de waarachtige trouw van een' onder-