| |
De Predikants- dochter, naar het Hoogduitsch van A. von Kotzebue, door J.S. van Esveldt Holtrop. Eerste Boek. Amsterdam, bij Gartman, Smit en Holtrop, 1806. In gr. 8vo. 135 Bladz.
Karel fernau, inwoner van eene vrolijke Residentieplaats in Duitschland, was een man van een veriicht oordeel en innemend voorkomen. Zijn éénig zwak was een weinig praalzucht, 't welk hij van zijne Moeder had, de Weduwe van een' Vorstelijken Raadsheer, eene brave Vrouw; doch om wier wille alleen hij, die reeds acht - en - twintig jaren telde, nog steeds ongehuwd bleef. Vond hij eens een beminnelijk
| |
| |
Meisje, en zeide hij tot zijne Moeder: ‘Dat Meisje zoude ik wel willen trouwen;’ dan was het: ‘Och, kind! die is veel te arm;’ of: ‘die is van veel te geringe geboorte.’ Tegen één maar van hem stelde Mama 'er drie; en, daar hij toch op geene van haar eigenlijk verliefd was, gaf hij 't telkens der moederliefde gewonnen. Dan, zoo dikwijls nu ook zij haren Zoon eene partij voorsloeg, was het weder: ‘Lieve Moeder! de eene is mij te wijs, de andere te ingebeeld, de derde te wijsneuzig.’ Want dit waren allen Meisjes uit de Residentie; en deze bevielen onzen fernau zoo weinig, dat hij eindelijk tot het vast besluit kwam: ‘Neen! ik neem geen Meisje uit de Residentie.’ - Hij bleef derhalve ongehuwd, tot dat, na eenige jaren, de oude teêrbeminde Moeder in zijne armen stierf. Het jonge vrijers - leven had hem trouwens zeer verwend: hij las onder het eten, bragt elken avond in het koffijhuis door, proefde de suikerij in de koffij niet, zag de gaten in zijn linnen niet, en geloofde de huishoudster op haar woord, dat alles met den dag duurder werd; maar eindelijk bespeurde hij toch dat de kamers van zijne Moeder ledig waren, ofschoon op verre na niet zoo ledig als zijn hart!
Eens werd fernau op het Landgoed van zekeren Katoenfabrikant, met name holla, genodigd, die voor rijk doorging, maar het niet was. Mevrouw holla, wel wetende hoe 't met haars Mans zaken stond, had zich eensklaps herinnerd, dat zij verre Bloedverwanten waren. De Stamboom werd gemonsterd, en de verrestaande loot naar de kroon van denzelven toe gebogen; en ziet, fernau was Neef; en toen, gelijk Mama wel wist, het vermogen dagelijks afnam, de jaren van Mejuffer hortensia holla daarentegen toenamen, toen werd hij de lieve Neef, buiten wien geen familie-voeder (doorgaans feest of gastmaal genaamd) kon gegeven worden. - Maar aan nog eene andere reden had fernau die uitnoodiging te danken. Het Buiten lag eenzaam, en had maar weinig bruikbare Buren. Daar geheel alleen de schoonheden der Natuur in te zwelgen? welk een akelig denkbeeld! Met wien toch zou de Moeder tarok spelen? wie zou de teekeningen der Dochter prijzen? wie in verrukking geraken, wanneer zij de Alleenspraak uit de Maagd van Orleans opdreunde? (Zij had van Madame burger leeren declameeren.) - Ingebeeldheid heeft geenen bitterder vijand dan de Eenzaamheid; zij kan wel eene poos tijds de ingezogene bewondering eenzaam herkaauwen, dan Gezelligheid toch alleen geeft dien veelvraat nieuw voedsel!
Fernau nam de noodiging te gereeder aan, daar een heimelijk voornemen, om buiten eens rond te zien naar eene Vrouw, hierdoor bij hem verlevendigd werd. Derhalve sprong hij te paard, en reed bedaard naast den wagen van Mevrouw zijne Tante, nog meer voor en achter denzelven, zoo, dat de
| |
| |
vurige pijlen, die uit den wagen op hem afgeschoten werden, meestal in de koornvelden nedervielen!
Dan, de Zelfverveling heerschte op dit Buitengoed met haren looden schepter. Gelijk bekend is, wordt deze Tijdmoordenares ook uit de groote wereld gemeenlijk door zotternijen verdreven: want zoo men daar niet in het lang en breed over die van zijnen evennaasten (nooit over eigene) mogt praten, hoe zou men dan den naren tijd doorbrengen, die dagelijks zich weder opdringt? Maar hier, in dit afgelegen Dorp, vanwaar de Lijken te bekomen tot eene Christelijke ontleding? Een paar Buren waren reeds ontleed, en, uitgezonderd eenige koddige verhardingen en een weinig waters in de hersenen, had men weinig bijzonders bij hen gevonden! - En fernau?... Liesde, zij moge in het dierste van het hart verborgen zijn, ontdekt zich door de oogen, even als eene diepbedolven bron door welig gras boven de oppervlakte zich ontdekt: dan te vergeefs zocht de ervarene Moeder in fernau's oogen naar de welbekende teekenen. - Ja, zoo verre ging eindelijk de verveling, dat men zelfs de toevlugt tot de Kerk nam, waar echter niemand, buiten fernau, tijdkorting vond!
Een Grijsaard met zilverblanke hairen beklom juist den Stoel, toen zij, na een welberekend talmen, door een gedruisch, der Gemeente eerbied inboezemden. Tante, als Schutsvrouw der Kerk, had eene eigene plaats, met houten traliën afgeschoten, die, bij het laat in de Kerk komen, met groot geweld ter zijde werden geschoven, opdat de aandachtige Boerinnen pligtmatig haar gebed zouden staken, en hare hoofden naar de stralen der allergenadigste Vrouwe henen wenden. Maar de eerwaardige Predikant sloeg een oog op hen, dat slechts den onschuldigen strafte: want fernau alleen werd verlegen.
De Preek .... ook fernau was de éénige in het hoog Gezelfschap, die daarvoor hart en ooren had; maar ongelukkig viel reeds in den beginne zijn oog op ... een Meisje? - zacht wat, Lezer! - neen; op eenen stroohoed, wiens eigenaresse steeds een weinig gebogen zittende, de hoed het geheele gezigt bedekte; dan, daar het lint aan weerskanten van de wangen niet snel omhoog ging, maar vooraf een zachte bogt vormde, maakte hij daaruit de gevolgtrekking, dat de kin rond en de wangen vol waren. De beide einden van den groenen strik hingen niet regt naar beneden, maar derzelver rigting hield omtrent het midden tusschen horizontaal en perpendiculair; diensvolgens had het Meisje eenen schoon gewelfden boezem. - Deze gevolgtrekkende bespieding van haar uiterlijk zette fernau voort, en, uit hare zorgvuldige oplettendheid omtrent eene ziekelijke bejaarde Vrouw, die naast haar zat (denkelijk hare Moeder), uit hare
| |
| |
eenvoudige doch bevallige kleeding, ja uit den nijdigen stroohoed zelven, die haar zoo zeer belette te zien, als gezien te worden, maakte hij verder omtrent het inwendige het gewenschte besluit op, dat zij ouderlievend was, een onbedorven smaak en zedigheid bezat. - De Lezer moge glimlagchen over deze een weinig zonderlinge en voorbarige manier van redekavelen; maar zoo geheel was onze fernau de plank toch niet mis. Wanneer (dus verdedigde hij zich deswegen bij eenen Vriend) een Meisje u belang heeft ingeboezemd, (en dat weet zij dikwijls eer dan gij!) dan is het, omtrent u, uit met hare natuurlijke manier van doen; zij zal bestendig tegen u in de wapenen blijven, en, bij alles wat zij zegt en doet, blijft u altoos het twijfelachtige over, of zij ook wel het zelfde gezegd en gedaan zoude hebben, indien gij 'er niet tegenwoordig waart geweest. Slaat gij daarentegen van verre een Meisje oplettend gade, dat niets van zoodanigen indruk vermoedt, ô daar ontvouwt zich de ziel in iedere nietsbeteekenende aandoening; en in een half uur ontdekt zij zich genoeg voor u, om daaruit eene welgegronde gevolgtrekking te kunnen opmaken.
Nicht holla, gloeijende van spijt over fernau's zigtbare aandoeningen, deed hem, toen de Predikant amen zeide, door een gevoeligen tik, met schrik uit zijne zoete droomen ontwaken.
Elk ander mensch zou zekerlijk lang hebben geraden, dat het schoone Meisje de Dochter van den Predikant moest zijn; maar Verliefden hebben dit met de Sterrekundigen gemeen, dat zij eerder de bewoners van eene nieuwe planeet ontdekken, dan hunne buren, die naast hen wonen! Maar Juffer holla zelve hielp hem, haars ondanks, op den weg; en nu vloog hij, met een geweer op schouder, alsof hij ter jagt ging, naar het Kerkhof, en hield zich daar zoo lange bezig met de grafschriften, juist op die zerken, welke naar de Pastorij toe stonden, alsof het monniksschrift uit Persepolis ware, welks beteekenis hij met starende oogen in de vensters van 's Predikants woning scheen te zoeken. Dan te vergeefs; hij zag noch ontdekte iets.
Nu werd 'er een vrouwelijke Krijgsraad belegd; en men kwam tot het ongelukkig besluit om fernau van zijne malle liefde te genezen, door zelve hem in kennis te brengen met de aangebedene Schoone, wier onnoozelheid en onkunde, door het vernuft en de schitterende begaafdheden van hortensia in hellen dag gesteld, niet konden missen, hem over zichzelven en zijne liefde te doen blozen.
Zoo gezegd, zoo gedaan: men vernederde zich voor ditmaal, den Predikant met zijne Vrouw en Dochter ten middagmaal te noodigen, in de streelende hope, van zulks weldra door eene volkomene zegepraal over de gehate Medeminnares vergoed te zien. - De eerwaardige Grijsaard kwam: geene
| |
| |
driften, maar jaren, hadden voren in zijn bleek gelaat geploegd, waarin zachte vrolijkheid woonde, of liever gastvrij ontvangen werd door een blijmoedig vertrouwen op God en lange deugdsbetrachting. En charlotte? ... Een gezigt, waarvan men, zonder verliefd te zijn, alles geloost; waarin men, zonder ooit gelaatkunde te hebben beoefend, al het goede en schoone leest; waarvoor men biddende nedervallen, maar het ook van harte gaarne kussen zoude; een gezigt, welks aanschouwen zuivere begeerten (want de zoodanige zijn 'er ook) nu verwekt, straks verdooft. Hare kleeding was eenvoudig wit en landlijk; die van hortensia, ofschoon zij zich had uitgelegd om met dezelfde wapenen over hare Rivale te zegevieren, contrasteerde 'er echter ten sterkste mede, en de trekkas had haar rozen voor de borst, de toilette rozen op de wangen bezorgd.
De kamp nam een begin: Juffer holla reciteerde, declameerde, disputeerde en blameerde tegen den Predikant, die, den toeleg bemerkende, zich tot zijne Dochter wendde, haar aanmoedigende om zijne desensie op zich te nemen. Het beschroomde Meisje begon blozende te spreken, en stelde natuurlijk gevoel en welsprekendheid tegen het klatergoud der kunst en der gemaaktheid. Om kort te gaan, zij behield het veld, en hare mededingster werd met oneere overladen; terwijl fernau, geheel verrukt, als aan hare lippen scheen te hangen.
Domine wille, na den maaltijd, met fernau alleen gelaten, vond behagen in den edelen, openhartigen Jongeling, verhaalde hem veel van zijne lotgevallen, en besloot met hem gulhartig ten zijnen huize te verzoeken. Dubbele vreugde voor den verliefden fernau! Naauwelijks kon hij het voegzaam oogenblik afwachten. - Het kwam, en, in het moment dat Juffer holla reeds naar de kaarten greep (zij zaten aan de speeltasel), sloop onze karel ter deure uit, met gevaar van bij zijne terugkomst met woorden vergiftigd en met de oogen doorboord te worden!
Met hartelijkheid werd hij van den Predikant en zijne teringzieke doch beminnelijke Vrouw ontvangen, welke laatste al spoedig met heimelijk weigevallen den toestand van fernau's ziele, die als uit zijne oogen sprak, doorgrondde, terwijl het arme Meisje van achter haar net gedraaid spinnewiel slechts even tot eene kleine buiging was opgestaan, en vervolgens met gloeijende wangen zoo vlijtig voortspon, alsof het werk haar gelijk eener Lijflandsche slavinne was toegemeten. De hoop op eene verbindtenis van hare lieve lotje met eenen Man, dien zij door den haren reeds als een braven Man kende, kleurde de bleeke wangen der bezorgde Moeder met een straal van blijdschap. Hare geheele ziel, zints lang reeds gewoon enkel met ernstige onderwerpen van dood en toekomst bezig te zijn, scheurde zich thans nog eens uit dien somberen omtrek los, en gaf zich gewillig over aan de blijde gedachten van het ge- | |
| |
luk harer Dochter; en dit gaf haar dien avond zulk eene opgeruimdheid van geest, dat, zonder de bron derzelve te vermoeden, de Dochter meer dan eens de hand met den gesponnen draad in den schoot liet vallen, om hare Moeder met een vreugdetraan in de oogen gade te slaan. Ook fernau, bezield door de zucht om te behagen, ontwikkelde eenen geest, ontvouwde een hart, het vertrouwen waardig, dat de brave Familie in hem stelde.
Alles, wat hij zag en hoorde, boeide hem steeds naauwer aan deze Familie, en - ‘dit Meisje wordt mijne Vrouw, of geene!’ was, na vier zalige uren, bij het naar huis gaan, zijn onwankelbaar besluit.
Maar hoe veel verschilde niet het onthaal, dat hem, bij zijne late terugkomst, van de beide Dames, die van het afgelegd bezoek de lucht gekregen hadden, te wachten stond! - Dan, houden wij ons hierbij niet op; genoeg, dat men fernau zoodanig in den eed nam, dat hij ruiterlijk bij haar voor zijne liefde uitkwam. Zijn bliksem trof, joeg het bloed van hortensia's wangen, en benam hare tong de spraak. Zij was buiten staat iets verder te uiten dan het woordje, waarlijk? - Nu trokken de moederlijke hulptroepen te velde. ‘Gij zult u toch niet belagchlijk maken, lieve Neef?’ ‘Belagchlijk?’ herhaalde fernau bijna opvliegende, ‘belagchlijk? indien ik het kort begrip van schoonheid, onschuld en zedigheid beminne!’ Nicht holla dwong zich om in een luiden lagch uit te barsten. Haar papegaai in den hoek van de zaal lagchte plotseling mede. Zij wierp een oog op de kooi en zeide, bravo! ‘Kan ik ook raden waarover gij lagcht?’ sprak fernau met veel ernst. ‘Ik hoop, Mijnheer fernau! dat gij mij zult veroorloven belagchlijk te vinden, wat zelfs mijn' papegaai van zijn stuk brengt?’ ‘Zoudt gij welligt even zoo min als deze reden daarvan weten te geven?’ enz.
Den volgenden avond werd fernau koeltjes aangezegd, dat een Brief van den ouden Heer holla haar verpligtte, reeds des anderen daags het Land te verlaten en naar de Stadte gaan. Men had op zijn geleide gerekend; dan fernau maakte zijne verschooning, wenschte de Dames een goede reis, en bleef. Hij nam nu zijnen intrek in de Herberg van het Dorp; dan naauwelijks begonnen de Kerkhofs-linden hare schaduwe te verlengen, of fernau ijlde wederom daar henen, waar een nieuwe zon voor zijn leven opging! - ‘Ha! zijt gij het waarlijk?’ ontsnapte, door blijden schrik, het lieve lotje, dat hem 't eerst ontmoette. Want men had reeds het onverwacht vertrek der Dames van de Heerlijkheid vernomen; en Vader vond het onaardig, Moeder gansch niet hartelijk, dat karel, zoo zij meenden, zoo zonder afscheidnemen was medegegaan.
Eindelijk, om kort te gaan, bragt fernau het zoo verre, dat hij, van wegen de ongeschiktheid der Herberge, als kost- | |
| |
ganger in 's Predikants huis werd aangenomen; en nu leefde hij als in een Paradijs. Immers fernau beminde met een vuur, gelijk aan dat, welk Prometheus weleer roofde: want het had op hem het zelfde bezielende vermogen.
Eens op eenen schoonen namiddag, als de Aardbeziën volkomen rijp waren, ging het jonge volkje (fernau, charlotte, en haar Broeder met nog een ander Meisje) naar eene oude Steengroeve niet verre van het Dorp, die, zints lange onbeärbeid liggende, door een klein boschje was gevuld, waar tusschen overheerlijke Aardbeziën groeiden. - Tot dusverre had het minnend paar het woord Liefde nog niet geuit; maar, schoon de mond nog zweeg, de oogen hadden 't reeds gesproken. Dan, in dit vertrouwelijk nederhurken, waarbij Kupido om hun flodderde, kwamen handen, oogen, adem, lippen elkander zoo nabij, dat het den armen fernau voor de oogen begon te schemeren, en hij, door charlotte's adem-alleen bezield, eensklaps het ranke lijf omvatte, haar onstuimig aan zijne borst drukte, en naauwelijks adem genoeg overhad voor de woorden: ‘Wilt gij mijne Vrouw worden?’ - ‘Charlotte! wilt gij?’ sluisterde hij haar nog eenmaal met innig gevoel toe, - luisterde toen angstig, en - een zacht ja! en hemel en aarde verdwenen voor zijne oogen; de doornbosschen tooiden zich met rozen; van tusschen de oude steenen schoten leliën op, en uit de wolken regende het bloesems op aarde! - - - Een zacht gesluister wekte hen uit dien zoeten zwijmel..... Een krekel in het gras? neen! 't was de Schalk, die met zijne vlerkjes klapte. -
De eerwaardige Predikant had zijne Echtgenoote juist in de vriendelijke avondzon onder den lindeboom gebragt, toen de jonge luî eensklaps voor hun stonden: ‘Wij beminnen elkanderen, en smeeken om uwen zegen!’ - De goede Ouden waren zoo verrast, dat zij niets konden uitbrengen. De Moeder strekte vriendelijk de armen naar charlotte uit, die haar te voet viel en snikte, toen zij de moederlijke hand haar voorhoosd voelde drukken. De Grijsaard lag snel de zijne op die van zijne Echtgenoote, stond op, en drukte den Schoonzoon aan zijne borst. -
De drifrige Minnaar wilde den Trouwdag aanstaanden Zondag gevierd hebben; maar de oude Man lagchte hem uit, en herinnerde hem aan de drie huwelijks-geboden. ‘Dus over drie weken!’ zuchtte de Verliefde, en 'er ontbrak niet veel aan, of charlotte had medegezucht. - ‘Drie maanden,’ zeide Moeder, enz. enz. - Men wil, (onze Lezeressen mogen over de geloofwaardigheid van dit zonderling verschijnsel bij charlotte uitspraak doen) dat, zoo lang de Bruidsstand duurde, het Keuken-departement charlotte ganschelijk ontnomen moest worden: want van hare spijzen kon men niets gebruiken.
| |
| |
Tante en Nicht holla..... Maar weg met deze onverdragelijke dissonanten in de schoonste harmonie! -
‘Een gelukkig Huwelijk’ (dus schreef fernau een vierdedeel jaars daarna aan eenen Vriend) ‘is als de zachte lentelucht, die u omringt; gij bevindt u wel, zeer wel in dezelve, maar gij kunt die niet beschrijven.’ -
In den aanvang dezer Geschiedenis meldden wij met een enkel woord, dat het éénig zwak van fernau een weinig praalzucht was. Dit bedreigde weldra den onbewolkten hemel van hunnen Echt. Een onweêr pakt reeds zamen, welks uitbarsting wij met bezorgdheid te gemoete zien. - Charlotte was fernau's pop, die hij dagelijks nieuw opschikte en gaarne in het openbaar vertoonde. Zij trokken na de Residentie, omdat het de ijdelheid van den onbedachten Man streelde, zijne schoone Vrouw in de Stad bewonderd te zien. Hoe schaamrood en verlegen telkens in den beginne, werd zij welhaast aan bewondering en vleijerij gewoon; vervolgens vond ook zij daarin vermaak, en eindelijk zelfs werd het haar behoefte. - Een bezoek bij hare lieve Ouders, en hare zwangerheid, gaf haar, voor een geruimen tijd, aan haarzelve en hare Ouders weder; dan eindelijk (met schaamte betrapte zij zichzelve op deze lastige gewaarwording) bekroop zelfverveling haar nu en dan in het ouderlijke huis. Liefde, wel is waar, straalde haar uit ieder oog te gemoet, maar - liefde is geene bewondering. Ach! fernau-zelf had het zaadje der ijdelheid in dezen reinen boezem geworpen; het vat wortel in elken grond, schiet welig op, slingert zich om elke deugd, en verstikt dezelve dikwijls. Zoo beroofde de ijdele liefde van fernau charlotte allengskens van die zuiverheid van hart, welke de zuster is der onschuld; en ongelukkig deze, wanneer zij zich van hare zuster voelt verlaten! En ook hij, door die zelfde slang (de IJdelheid) verleid, maakte dikwijls grootere vertering, dan zijne inkomsten toelieten. - Eindelijk laten wij de, nog altijd beminnelijke, schoone jonge Vrouw in eenen hevigen strijd tusschen IJdelheid en Kinderpligt, waaromtrent wij, bij het einde van dit Deel, tusschen hoop en vreeze voor hare dengd en gemoedsrust blijven.
Dan, hoezeer het ons van harte leed doet, dat wij ook in dit Huwelijks Eden een vergiftige Slang zien loeren, zoo gevoelen wij, dat, hetgeen door deze wending dit belangrijk Verhaal, 't welk ons bij het verslag onwillekeurig medesleepte, in bevalligheid verliest, door meerdere leering en zedelijk nut meer dan vergoed zal worden.
De Vertaling is uitnemend bewerkt; maar geenszins bevalt ons de physiognomie van den Held, en nog minder de kenze van het Praatje, als voorstellende fernau's ontmoeting van een ander Meisje, terwijl hij zijne charlotte verwachtte te zullen aantreffen. |
|