Het Geslacht Beerburg, of de Familie-twist. Door A. Lafontaine. Te Amsterdam, bij H. Gartman en W. Holtrop. 1806. In gr. 8vo. 374 Bl.
Wij geloven zeer gaarne, dat, bijaldien dit het eerste geschrift ware, dat ons van lafontaine ter hand kwam, wij het gelezen zouden hebben met een uitnemend genoegen; de Schrijver heeft zo veel bijzonders, zo veel dat wegsleept, en houdt zijne karakters zo uitnemend wel vol, dat het niet missen kan, of hij moet bevallen: dan, nadat wij reeds zo veel gelezen hebben van denzelfden man, valt, immers bij ons, dit zijn geschrift een weinig af, en, het moge dan óf het minder aanhoudend en treffend opwekken van het gevoel voor het waarlijk edele en goede, óf het minder belangrijke des verhaals zijn, of wat het dan ook wezen mag - wij verklaren oprecht, deze zijne vrij goede Roman toch te schatten beneden eenig ander zijner werken, die wij gelezen hebben, en die wij nog altijd verre verkozen boven den groten hoop van soortgelijke uitlandsche producten, waarvan men het echter al aanstonds nodig acht een geschenk te maken aan ons lezend publiek, bij hetwelk de naam van lafontaine reeds zo gevestigd is, dat wij geenzins twijfelen of de Uitgevers zullen ook bij het tegenwoordige hunne rekening vinden; hoewel het toch zeer mooglijk is, dat een volgend, misschien beter, opstel van denzelfden Schrijver daardoor eenige kopers verliest.
Eene oude, afschuwlijke, meer dan afschuwlijke Tante bewerkt door haar leedvermaak (dit woord heeft de beroemde stuart ons ergens voor het Hoogduitsche schadenfreude aan de hand gedaan) de miskenning en verwijdering, haat en afkeer zelfs, van recht voor elkander berekende, menschlievende, edele harten, welke door den band des bloeds daarenboven aan elkander verbonden waren. Eindelijk echter leert men haar en elkanderen kennen, en nu eindigt de Roman, op de gewone wijze, met gelukkige huwlijken; terwijl men bij de uitkomst verbaasd is, dat juist deze duivel de beschermgeest der deugd, der liefde en des geluks had moeten zijn. - Dit welnige zij genoeg van dit stuk.