| |
Verslag eener Reize van Utrecht naar Warendorff, bij Munster; en bezoek bij den Hofraad Katzenberger aldaar. Eene korte Bijdrage, bijzonder voor zulken, die aan den afschuwelijken, smartelijken en doodelijken Kanker lijden, daar voor vreezen, of in de genezing hunner ongelukkige Medemenschen een hartelijk belang stellen. Door F. van Teutem, Christen Leeraar, te Utrecht. Te Amsterdam, bij J. ten Brink, Gerritsz. 1806. In gr. 8vo. 32 Bl.
Van het menschlievend hart, met zijne gewijde amptsbediening strookende, draagt dit Verslag des Eerw. van teutems eene vereerende getuigenis. Ter aanspooringe van onze Leezers, om met het geheel nader bekend te worden, willen wij den zaakelijken inhoud mededeelen. Ook ons, zoo als wij vertrouwen, menschlievend hart, door de akelige verschijnzels des Kankers meer dan eens getroffen en geroerd, dient ons hier ten spoorslag. In het Mengelwerk der Vaderlandsche Bibliotheek (1805) hadt de Heer fels, van Doesburg aan den Yssel, een kort berigt gegeeven wegens de geneezing zijner echtgenoote van eene zwaare ongesteldheid in de borst, door kundige Artzen hier te lande voor kankeragtig verklaard, door den Heer Hofraad katzenberger te Warendorff. Dit berigt viel in handen van den Heere van teutem, en wekte straks zijne deelneemende opmerking, daar hij eene geachte vriendin hadt, welker eerst een klein, daarnaa langzaam toeneemend gezwel in de borst den geduchten Kanker dreigde. Eenigen tijd liet men het kwaad onaangeroerd, tot dat het al grooter en grooter, en door zijne zwaarte zelve lastig wordende, pijnlijke gezwel deedt geraaden vinden, na hulp uit te zien. Met ernst dagt men nu aan het onlangs geleezen berigt van den Heere fels, en nog te meer, zints een vriend der lijderesse en ook van den Heere van teutem, uit den mond van den Heere de heer, te Dordrecht, de verzekering hadt ontvangen, dat diens echt- | |
| |
genoote, naa het lijden aan een beslisten open Kanker, thans, onder de handen van den Hofraad, zich op den weg eener zoo goed als zekere geneezinge bevondt. Op zijn schrijven aan den Heere fels hadt van teutem tot antwoord bekomen, dat niet alleen de kundigste Artzen hier te lande, maar ook de geestelijke Dochters te
Rees, het ongemak zijner vrouwe voor Kanker, en verklaard hadden, voor dit kwaad geenen raad te weeten; dat hij daarop met zijne echtgenoote zich na Warendorff begeeven hebbende, deeze, naa een half jaar vertoevens, met een gerust gemoed van daar was terug gekeerd, en zich zedert aan de Dochters te Rees vertoond hadt, die, naa gedaan onderzoek, de geneezing als volkomen schouwden, met bijvoeging, van zodanige gevaarlijke lijders, indien zij haar om raad vraagden, voortaan na den Hofraad te zullen verwijzen. Verder berigtte de Heer fels, dat, behalven verscheiden lijders uit afgelegene gewesten van Duitschland, de Heer sluiter, thans te Delft woonagtig, van een allerakeligst ongemak aan het dik van zijn eene been was geneezen; alsmede dat eene Juffrouw roelofszen, van Zutphen, aan het zelfde ongemak kwijnende, onder het gebruik van des Hofraads middelen, alle hoop op volkomene geneezing hadt.
Naa rijp beraad, wierdt nu het besluit genomen, dat de Utrechtsche lijderes zich insgelijks na Warendorff zou begeeven; terwijl de Heer van teutem, tot haar gezelschap, leidsman en helper op den weg verzogt, zich zulks liet welgevallen. Men nam den weg over Doesburg; hier sprak men met Dokter fisscher, een man van naam en kunde, die Juffrouw fels in derzelver gevaarlijken toestand hadt gezien en behandeld, en nu van haare geneezing door den Hofraad volkomen overtuigd was. Men bezogt 'er, daarenboven, Juffrouw fels zelve, die, bij haare volkomene herstelling en gezondheid, een opgeruimden zin en kalme tevredenheid genoot. Nu maakte men allen spoed om de reize na Warendorff voort te zetten. Verre van aangenaam was die reize, zoo om de slegte wegen, als het weinig verkwikkende en veraangenaamende, welk in de aan den weg liggende dorpen en kleine steden wordt aangetroffen. Van den weg van Koetsveld na Munster vindt zich de Heer van teutem buiten staat, een voldoend denkbeeld te geeven. ‘Wij boorden,’ zegt hij, ‘door gaten, waarin, naar het scheen, iederen oogenblik en bij gedurige
| |
| |
herhaling het gevaar ons dreigde om of te blijven zitten, of om te vallen, of brokken van het voertuig te zien afscheuren en splijten, waarover wij aanhoudend verbaasd waren, hoe het tegen het geweldige opbeuren en de vreesselijke schokken nog langer bestand kon blijven. Wij strompelden bij afwisseling over zware boomen, door de landlieden dwars over den weg gelegd, opdat het rijtuig althans niet in de moerassige diepten mogt verzinken. Wij reden voorts door klooven van steengroeven, langs steilten en over rotzen, zoodat wij ons telkens over den moed, de kracht en het geduld der paarden, en over de bezadigdheid en het beleid van den wagenmenner, om beurten verwonderden; en aan dat verwonderlijk bestuur en geleide, 't welk hier even zeer, als aan den eenen kant de slechtheid en het gevaar van den weg onrust en bekommering baarde, aan de andere zijde alle onze verbaasdheid en belangstelling inriep, met onze gedachten en aandoeningen moesten vasthouden, om niet de altijd noodige bedaardheid van den geest en den behoorlijken moed te laten varen.’ - Eéne aanmerking neemen wij nog over. ‘Over het geheel is mij het land van Westfalen,’ zoo schrijft zijn Eerw., ‘nabij onze grenzen, wat den grond en vooral deszelfs bearbeiding betreft, niet zoo slecht voorgekomen als dit dikwijls gedacht wordt en beschreven. Maar hoe veel verschilde hier altijd de ongelukkige boerenstand van het bestaan en lot onzer vrije en onafhankelijke landlieden! De arme Westfalinger zwoegde steeds als een veracht en vernederd lastdier op den akker van zijnen gebieder en Heer; en de trotsche adelstand, welke hem genoegzaam als lijfeigen beschouwde en behandelde, liet hem geringe bate van zijn gedwongen vlijtbetoon. Nog heerscht gebrek en armoede overal, en valt daarmede misschien alleen de stugge domheid, ongeregelde huishouding en ellendige morsigheid te verschoonen, welke hier beurtelings de hutten en derzelver
bewoners zulk een mishagelijk en walgelijk aanzien geven.’ Met lof gewaagt van teutem van den Postmeester cremer, te Anholt, en van 's mans dienstvaardigheid en goede behandeling. Voorts ontmoet men hier eenige onderrigtingen, ten behoeve van de zulken, die in 't vervolg deeze reize zoude willen onderneemen. Munster diende
| |
| |
voor eene wijle tijds ter pleisterplaatze. Van het logement, alwaar zij hunnen intrek hadden genomen, gewaagende: ‘Onze Hollandsche dames en heeren,’ schrijft van teutem, ‘weten soms niet, hoe zij in Hollandsche logementen de keuken vaardig genoeg zullen voorbij sluipen, om door het gezigt van ongeregelde en onzindelijke huishouding den eetlust niet te bederven, dien zij aan een goeden disch gaarne medebrengen. Maar wee hun,’ voegt zijn Eerw. 'er nevens, ‘als zij hier of elders in Munsterland dien passaat niet vermijden kunnen, en ongelukkig hunne oogen maar even laten ronddolen!’
Bij hunne aankomst te Warendorff namen onze Reizigers hun verblijf in het Gasthof, bij den Heer jurgens, ‘van wien,’ schrijft de Heer van teutem, ‘en zijne goede vrouw ik voor elkeen, die misschien eerlang ons voetspoor mogt volgen, verpligt ben alle aanprijzende melding te maken. Wij vonden,’ leezen wij verder, ‘bij deze regt-hupsche lieden bijkans Hollandsche zindelijkheid, de beleefdste houding, vaardige bediening, al wat wij voor onze behoeften vorderden, en in het oogmerk van onze reis en het lot onzer vriendin de hartelijkste deelneming.’ Kort naa de aankomst te Warendorff verscheen, op gedaan verzoek, straks de Heer katzenberger, die, het kwaad onderzogt hebbende, verklaarde, dat de lijders aan den Kanker van driederleien aart waren: geheel ongeneesbaaren; of zulken, wier geheele gestel ligt tot Kanker overhelde en ontaartte; of anderen, die enkel door uitwendige stooting of kneuzing eene plaatzelijke beleediging ontvangen hadden, welke nu ook gereedstond Kanker te worden. Aan de laatsten beloofde hij stellig geneezing. Het tweede geval was dat onzer lijderesse, welke, als zodanig, hij slegts eene voorwaardelijke belofte doen konde, daar zij haar scrofuleus gestel tegen had. In een afzonderlijk gesprek met den Hofraad herhaalde hij deeze betuiging; 'er egter bijvoegende, dat hij zich, op meer dan éénen grond, met geneezing durfde vleijen; en voorts verzekerende, dat hij thans in de omstandigheid zich bevindende, van zijne praktijk niet enkel gewinshalven te moeten beoeffenen, zich alleen tegen de pijlen der valsche eerzucht hadt te wapenen. Nog verscheiden gesprekken hieldt de Heer van teutem met den Hofraad, waarin deeae blijk vertoonde van uitgebreide kennis en mensch- | |
| |
lievendheid. Al aanstonds appliceerde hij op de borst en onder de armen onzer lijderesse
eene pleister, welke hij zeide enkel als een preparatief te dienen, om eerst de zwelling, welke niet onmiddelijk tot het eigenlijk kwaad behoorde, te doen verdwijnen; waarna hij 'er dan verder op uit was, om het kankeragtige gezwel door eene langzaame ontbinding en verettering te doen uitvallen. - Naa de noodige bestellingen gemaakt te hebben voor het aanstaande verblijf zijner vriendinne, verliet haar de Heer van teutem vol hoop en vertrouwen, en nam de gemakkelijker wederreize over Steinfurt en Enschede aan.
Zodanig is het hoofdzaakelijk beloop deezes Reisverslags, naa 't welk te hebben doorleezen wij in 't eerst ons eenigzins verwonderden, dat de Eerw. van teutem met de uitgave van hetzelve niet den tijd verbeid hebbe, dat hij konde mededeelen, van welk gevolg voor zijne vriendin de Warendorffsche geneeswijze geweest zij. Niet beter weeten wij dit op te lossen, dan dat hij, uit de vermelde ervarenis, omtrent eenen goeden uitslag, ook in dit geval, zich zoo goed als verzekerd houdende, zich verpligt heeft gevonden, uit een menschlievend beginzel, zijne eigen ondervinding, zonder verwijling, ter kennisse van zijne lijdende natuurgenooten te brengen, ten einde hen aan te spooren, ook bij den kundigen katzenberger hulp te zoeken.
De stijl van den Eerw. van teutem kwam ons hier en daar al te gekunsteld, en, juist daardoor, wel eens wat ingewikkeld, stroef en gedwongen voor. |
|