de jeugd; daar, bij het, op zich zelve reeds zo aangenaam, onderricht in de Natuurlijke Geschiedenis, het nuttige en aangename daardoor zeer kon worden bevorderd; hoewel wij hierdoor toch geenszins willen gehouden worden juist in iedere bijzonderheid in te stemmen met dezen Schrijver; integendeel, wij zouden in zodanig Schoolboek niet alleen vrij wat weggelaten, maar ook nog al het een en ander aanmerklijk veranderd wenschen. Wel het allerminst zou, naar onze gedachte, daarin behoren, hetgeen de Schrijver goedgevonden heeft hier en daar in dit zijn Werkje in te vlechten, ter opheldering van een of ander gedeelte der H. Schrift, waarvan wij deze volgende proeve willen overnemen: ‘Vergeefsch wil men hier (Rom. VIII:19) onder de benaming van schepsel het gedierte begrepen hebben, en beweert men, op grond van die onderstelling, dat hetzelve zal vrij gemaakt worden van de dienstbaarheid des verderfs, tot de vrijheid der heerlijkheid van de kinderen Gods. Paulus bedoelt hier, onder den naam van schepsel, wel andere wezens, dan hij en zijne medegeloovigen, die de eerstelingen des geestes hadden; maar hij behoeft daarom geene dieren te hebben beöogd.’ [Tot dus' verre buiten twijfel richtig: hij behoeft die niet beöogd te hebben; en of hij dit gedaan hebbe, is eene andere vraag. Maar nu het vervolg:] ‘In het vorige van dit hoofddeel stelt hij hen, die naar het vleesch wandelen, tegen over hen, die naar den geest wandelen; en in de aangevoerde woorden schijnt hij de eerstgemeldden onder den naam van schepsel te bedoelen; als men in aanmerking neemt, dat hij hen meermaalen eene eindelijke gelukzaligheid toedenkt.’ (Q.E.D.) ‘Hij onderstelt, naamlijk, in overeenstemming met meer andere Schrijvers des Nieuwen Testaments,
dat 'er tweederlei opstanding plaats grijpen zal, waarvan de eerste zich alleen uitstrekken zal tot hen, die voor hun ontslapen eenen genoegzamen trap van zuiverheid zullen hebben bereikt, terwijl zij, die bij hun verscheiden nog onzuiver of ongeloovig zullen zijn geweest, in eenen middenstand van tuchtiging en zuivering overgevoerd, en zoo als men uit Openb. XX besluiten mag, duizend jaren later, dan de voorgemeldden zullen worden opgewekt, om als dan beöordeeld te worden, en, zoo zij niet hardnekkig en onverbeterd bevonden worden, in de zaligheid der voorgemeldden te deelen. Dit hebben wij elders opzetlijk betoogd;’ enz. Wij herinneren ons dit betoog niet, en twijfelen zeer of het ons overtuigen zou, daar wij van oordeel zijn, dat de Schrijver zijne eigene onderstelling zeer duidlijk, in 't geen wij hier afschreven, den Schrijveren van 't N. Verbond op rekening zet. Het gevoelen, echter, van eene opstanding der redeloze dieren nemen wij daarom geenszins aan als het onze, hoezeer wij den aangehaalden tekst geheel anders dan de Schrijver opvatten.