| |
De Messias, uit het Hoogduitsch van Klopstock vertaald door Mr. Johan Meerman, Heer van Dalem en Vuren. III en IVde Deel. In 's Graavenhaage, bij de Erven van I. van Cleef. 1805. In gr. 4to. Te zamen 516 Bl.
Wij liggen onder de verpligting, om, min of meer althans, den inhoud ook van deze Zangen voor onzen Lezer aan te stippen; dezelve zijn niet minder rijk dan een der vorigen; dan ons bestek gedoogt niet, dat wij iedere bijzonderheid nagaan, en wij willen ons hier zelfs meer dan te voren bekorten.
De Dichter begint nu aan de verhoging van Jesus; Zang XI is voorbereidende. De Natuur keert tot hare orde terug, en de Ziel van den Verlosser gaat in het Heilige der Heilige en
| |
| |
spreekt met den nu volkomen verzoenden Vader. Seraph Eloa spreekt tot de Hemelen, en Adams Ziel tot de Aarde. De gesteldheid der verstorvene Vaderen wordt getekend, en Gabriel verzendt hen naar hunne graven. Henoch bleef met Elias bij Golgotha. Adam vermoedt zijne nabijzijnde opstanding niet. De Heiligen ontwaken; Adam, Eva, Abel, Enos, Noach, enz. - velen, en eindlijk ook Joännes de Doper. Het eentonige dezer opwekking van die allen wordt afgebroken door eene beschouwing van den Kruisberg, en de werkzaamheden van den bekeerden moordenaar; voorts de beenbreking en doorsteking der zijde. Vooral echter doen de treffendste en aandoenlijkste beschrijvingen - bij voorbeeld van Josephs gesprek, bij het ontwaken, met een pas gestorven jongsken, dat Jesus gezegend had; van David en Jonathan; Thirza en hare Zonen, enz. - eene uitnemende werking. - XII. Het verzoek van Joseph om het lijk; hij vindt Nicodemus bij hetzelve; afneming van het kruis; aanspraak van Eva aan het lijk. Gezang van gezaligden, in 't bijzonder van Moses, bij de toeschikking en begraving van het lijk. Joännes leidt Maria naar zijne woning. Vrienden en vriendinnen van Jesus aldaar bijeen; hunne gesprekken; aankomst aldaar van Joseph en Nicodemus met de doornenkroon; bezwijming van Maria. Sterfbed van Maria van Bethanien; hare ziddering voor den vloek der wet; aankondiging aan haar van Jesus dood, en haar sterven in volle gemoedsrust. Haar asgescheiden geest. Verhaal door Lazarus van het scheuren des voorhangzels. Gesprek tusschen de Beschermengelen van Joännes en Maria; en een vertroostende droom. - XIII. Eloa roept de Engelen en Vaderen bij het graf bijeen. Gabriel en de Doodsengel. Verrukking van Abraham; van David, enz. Gedachten van den Romeinschen Hoofdman. De Ziel van Lazarus Zuster in de Vergadering der Opgewekten. Adramelech en Satan door den Doodsengel bij het graf geleid. Abbadona. Aankondiging der Opstanding van Jesus. Adam's en Eva's Gebed. Opstanding van
Jesus. Gezangen der Engelen en Zaligen. Andere gesprekken. Jesus oordeelt de Ziel eenes zo gestorvenen Heerschers. Satan vaart ter helle. Aankondiging der Opstanding in den Raad; de Hoofdman verschijnt daar zelve. Philo doorsteekt zich; de Verderfsengel met zijne Ziel in het dal van Benhinnon. - XIV. De Vrouwen gaan naar het graf. Onderscheidene verschijningen van Jesus. Thomas ongeloof.
Cephas, dien twijfelingen het hart verscheuren, en dien 't nog geduurig
Klonk, en tot traanen hem dwong: Gaat, zegt het den Jongren, en zegt het
Petrus! hem wierd het te bang in Salem; hij liet de Vergaadring,
| |
| |
- - - - Maria, Maria Magdale! riep de
Beevende Jonger. Ten laatste erkent zij de stemme en nadert.
Meent gij nog steeds, Gelukzalige! dat gij verreezen hem zaagt? enz.
- Ach konde ik 't gelooven, zoo dacht hij
Bij zich zelven, terwijl zij van hem naar de grafsteê te rug ging.
Al te gelukkige! Ja, zij gelooft het met al haare ziele.
Hoe vol vreugd, vol vertrouwen is zij! de vaste gewisheid,
ô Wat breidt die niet over haar uit een verhevene kalmte!
Graf en verderfnis ontroeren haar niet. Zij glimlacht den storm toe,
Die in de sombere diepte der doodsvaleiën daar heen ruischt!
Maar waarom geloof ik haar niet? Kan die niet ontwaaken,
Die op de Zee ging, en die mij hield op de woedende golven?
Ja, gij Doode des Heeren, vergeef, vergeef 't aan mijn treuren,
Aan de smert mijner ziel, bijaldien gij leeft! Ach gij hieldt mij
Toen ik voor de komende golf al twijflende neêrzonk;
Red mij ook nu! Ik ben, dat weet gij, nog banger, dan 'k toen was,
En gij helpt mij niet, Heere, en reikt mij, mij niet, die nog dieper
Zinkt, uwe Godlijke rechterhand! Bij de ontfermende liefde,
Bij het oog vol genade, genade, waar meê gij mij aanzaagt,
Toen op mij de te drukkende last van mijne verloogchning
Stortte! bij die barmhartigheid roep ik u aan: ô Ontferm u
Over mijn angst! en, indien gij verschijnt, vertoon u aan mij ook.
Neen, ik bidde te veel. Gaat, zegt het den Jongren, en Petrus,
Sprak de Engel. Was dit niet reeds onnoembre genade?
Heere, ach zoudt gij bij mij, die u verloogchende, komen?
Ach bij mij? daar gij noch aan Lebbaeus verscheent of Jacobus,
Noch aan Joännes; aan haar niet, de minnendste onder de Moedren!
Maar ook Magdale heeft gezondigd! Wanneer dan gezondigd?
Eer zij hem kende! En heb ik bemind gelijk Magdale minde?
Dus dacht Petrus, en klom met zwaare schreden den heuvel
Langzaam op, en zonk, om te bidden, neêr op de knieën,
Zag op d'aarde, en smeekte tot God. Bij het opzien aanschouwt hij
Christus onder het Kruis! Wie doorgrondt de verbaazing, de vreugde
Zijner ziele, toen voor zijn oog hij den Leevenden staan zag!
En met Godlijke goedheid reikte de Zondenverzoener
Hem de rechterhand. Maar Petrus kan nog niet opstaan,
Arbeidt, en zoekt met de andere hand den arm des Verreeznen,
Om 'er zich vast aan te houden; edoch zij zonk hem op d'aarde.
Nu verheft hij zich weder, omslingert met beide armen
Jesus rechterhand, beeft aan dezelve, en drukt met vuur zich
Tegen het hart, en buigt zijn hoofd op den arm des Verreeznen.
Hemel en Aarde wilden met hem vergaan, zoo 't hem toescheen!
Eindlijk slaat hij het oog op naar 's Heilands aanschijn, begint nu
Met de staamlende stemme der eerste vreugde te roepen:
Heere, Heere God! barmhartig, genadig! - Hij ziet steeds
Op den Leevenden. Heere God! barmhartig, genadig!
| |
| |
Roept hij nog eens, en beeft niet meer, en gevoelt des Verzoeners
Onuitspreeklijken blik, meer dan overvloedig vertroostend.
Joännes geloof; Thomas droefheid. Gezang van Maria de Moeder. Verschijning op den weg naar Emmaus. Gesprekken met Thomas; verschijning van den Aartsvader Joseph aan hem. Bericht der Emmausgangers. Jesus in de vergadering. Nogmaals aankondiging van vergeving aan Petrus. Jesus is weg. Verschijning eenes Engels. - XV. De vijftiende Zang bevat de verschijning van velen der verrezenen. Onder dit twaalftal schilderijen, zegt de Vertaler te recht, zijn verre de meesten uitmuntend. De verheerlijking van Semida en Cidli, waarmede deze Zang besloten wordt, zal men wel altijd onder de voortreslijkste plaatsen der Messiade blijven rekenen.
Ten geleide van dit Derde Deel, of liever van deszelfs eerste Zangen, ontvangen wij van den Heere meerman eene kleine Verhandeling, die zeer lezenswaardig is, over den toestand der Zielen na den dood, vóór de eindlijke opwekking; en waarin hij aanwijst, hoe wij, wij zelven waarlijk sterven en opstaan, en echter wij zelven ook even zeer bij onzen dood blijven leven. Geheel dit kleine Stukje doet de kunde en het vernuft van den Schrijver eer aan; en hoezeer wij hier en daar nog al eenigzins in gedachten van hem verschillen, zo zeggen wij hem voor de uitwerking en mededeeling zijner denkbeelden over den afgescheiden staat hartlijk dank, en twijfelen niet, of ieder Lezer, die eenigzins over dit zo duister maar belangrijk onderwerp heeft nagedacht, zal hier meer dan éénen wenk vinden, die hem welkom is en zijne denkbeelden verheldert.
De Dichter geleidt ons in den XVIden Zang (den eersten des Vierden Deels) op Thabor, waar Jesus over de gestorvenen na zijne opstanding een eerst gericht houdt; engelen geleiden hen: hier hebben wij roerende tafereelen en ontmoetingen. Dan daalt Jesus ter helle; schriklijk is daar zijn gericht. - In den XVIIden Zang zingen de Jongeren den verrezenen Jesus een loflied, hetwelk door Thomas beluisterd wordt, die nog niet geloven kan; Jesus verschijnt nu ook hem, verdwijnt weder, en daarop volgt een nieuw juichlied van alle de Jongeren. Jesus houdt het gericht over de versmoorden in den zondvloed, aan welke hij door Seraphim verkondigd was. Een jongske, Nephthoa, verhaalt aan eenige vergaderde vrienden des Verlossers, bij zijn graf, een hemelsch gezicht; men zingt den Verlosser ter eer, en met eenige andere kinderen danst hij eenen heiligen rei; opgewekten verschijnen hier, enz. Intusschen zet Jesus op Thabor het gericht voort. Bij Lazarus is een vriendenmaaltijd: hier zijn de treffendste bijzonderheden opeengehoopt; Lazarus bij het graf van zijne zuster Maria, enz.; en dit verhaal wordt besloten met de verschijning van eenige opgewekten aan den éénen dankbaren der tien gereinigde melaatschen. - Zang XVIII.
| |
| |
Adam zonk aan de voeten des Middelaars neder, en smeekte:
Heb ik voor u genade gevonden, zoo laat me, ô Messias,
Eenige blikken doen in de gevolgen van uwe Verlossing.
Adam, in 't Waereldgericht voltooi ik het alles. Verwijder
U daar in de schaduw der Ceedren. Gij zult van den laatsten
Aller dagen 'er eenige zachte straalen aanschouwen.
Adam ging in de Cederen-schaduw; en slaap, gelijk eertijds
In den vreedsaamen schoot van 't Paradijs, overviel hem,
En hij zag een Gezicht. Hij kwam, van verbaazing belaaden,
Tot de Verreeznen en Cherubim weêr, met langsaame schreden.
Deeze omzweefden den Vader der Menschen, met teder verlangen,
Om van het zacht geflikker des laatsten der dagen te hooren.
Adam zette zich neder op ééne der hoogten; zij plaatsten
Voor den begenadigden zich om laag bij den heuvel.
Het verhaal van Adam van hetgeen hij vernomen had, beslaat geheel den XVIIIden en een goed gedeelte van den XIXden Zang. Hier kunnen wij den Dichter in de bijzonderheden niet volgen; alleenlijk hechte de Lezer daarop, hoe natuurlijk hier alzo een vóórverhaal inkomt van den heerlijken triumph van het Messiasrijk. Dan volgt de verschijning bij de Zee van Tiberias; het gaan der discipelen en vrienden naar Galilea, waar Lazarus reeds met een aantal vooruit was; het wordt eene vergadering, die al gedurig aangroeit, en losliederen voor Jesus zingt. Lazarus deelt daar het Nachtmaal uit. Jesus verschijnt - bij herhaling, - herhaalt zijne afscheidsgesprekken, die hij voor zijn' dood gehouden had; en bereidt zijne Jongeren tegen de aanstaande scheiding. De Jongeren keren naar Jerusalem; Joännes heeft eenen verlichtenden en vertroostenden droom. Thomas geleidt de Jongeren naar Gethsemane; hier verschijnt Jesus, en leidt hen hoger den Olijfberg op. De verrezene vroomen, zielen van gestorvenen, ook Lazarus, die verheerlijkt wordt, zullen Jesus verzellen; Jesus geeft zijne laarste bevelen, de wolk neemt hem weg, enz. - De XXste Zang eindlijk beschrijft den zegetocht des Verlossers door alle de Hemelen; Gabriël trekt vooraan, en de Choorgezangen wisselen zich af, enz. Eindlijk bij de nadering van den Hemel galmt dezelve van het geroep: de messias. Jesus nadert den Troon; Gabriël betreedt met Hem den laagsten trap van Gods zetel; een Lofzang, en - Jesus neemt plaats aan 's Vaders rechterhand.
Zo heeft de Heer meerman deze zijne moeilijke taak voortreflijk ten einde gebragt, en onze Natie bezit dan nu eene zo uitnemend fraaije, vloeijende, en tevens getrouwe overzetting van dit alom beroemde meesterstuk des Duitschen Dichters, als waarop zich wel geene andere Natie nog beroemen kan. De losse aanmerkingen, op den omslag, die bij het binden wegvalt, en in losse bladen telkens medegedeeld, (hoedanige wij ook
| |
| |
weder bij deze Zangen ontvingen) zullen bijeenverzameld en nogmaals gedrukt worden, opdat men die bij dit laatste Deel kunne voegen; daarop dient men dan althans, vóór het doen binden van dit Werk, nog te wachten; terwijl almede het plan, om een prachtig stel Platen, den inhoud van den Messias waardig, voor denzelven te erlangen, in het geheel nog niet hoopeloos is. Indedaad het zou voor onze Natie weinig eer zijn, indien, bij eene zo voortreflijke overzetting, zodanig eene onderneming geene aanmoediging vond. |
|