| |
Reis door Opper-Pensilvanien en den Staat van Nieuw-York, door Michaud. Uit het Fransch. In drie Deelen. Met Plaaten. Iste Deel. Te Amsterdam, bij J. Allart. In gr. 8vo. 502 Bl.
Hemelhoog te verheffen, of heldiep te vernederen, zijn de twee uitersten, tot welke men vaak overslaat, in de beoordeeling van bijzondere Persoonen niet alleen, maar ook van geheele Volken. Treffend blijkt deeze waarneeming, als wij de veelvuldige Boeken, in
| |
| |
allerlei gedaanten voorkomende, Noord-America, en wel de Vereenigde Staaten of een gedeelte derzelven betreffende, ons voor den geest haalen. Deeze Schrijvers weeten geene woorden te vinden, sterk genoeg om 't zelve aan te prijzen; geenen vermoeijen zich om 'er alles veragtlijks van te zeggen. Partijdigheid, vooringenomenheid, bijzondere inzigten, speelen hier blijkbaar de hoofdrol. En, in de daad, wegens een Land van die uitgestrektheid, zo vol verscheidenheids, hier nog in een woesten staat, daar op onderscheidene trappen van beschaavinge, valt veel goeds, veel kwaads, veel middelbaars te zeggen. Veeler schrijven is daarenboven van zo wijden omvang, dat men zich met enkele ommetrekken, dikwijls ruw gehaald, vergenoegt; anderer arbeid is van een beperkter aart, en bij hun meer gezets en uitgewerkts te wagten.
Tot de laatstgemelde soort behoort, blijkens den Titel, het Werk van den Heere michaud, welks Eerste Deel, van ons doorleezen, thans te onzer beoordeeling voor ons ligt. - 't Zelve is niet in den trant eens Dagboeks of dorren Reisverhaals geschreeven, maar in eenen meer bezielden stijl; en de Aanteekeningen, agter elk Hoofdstuk gevoegd, dienen ter ophelderinge van aardrijkskundige en veele andere bijzonderheden, die zich in het verhaal niet voeglijk lieten invlegten. Zij zijn over 't algemeen hoogst belangrijk.
Het Iste H. strekt ten betooge van den aanhef: ‘Welk een uitgestrekt veld leveren in de daad de oude en nieuwe bewooners van Noord-Ameriea niet ter beschouwing!’ Een aantal Volken wordt 'er opgenoemd, waarvan de Naamen alleen overig zijn; en andere, waarvan men nog grootere of kleindere overblijfzels aantreft. Het zwaard der verdelginge, de Kinderziekte, en de Sterke Dranken, zijn hiervan de zamenwerkende oorzaaken. Het denkbeeld, 't geen de Schrijver zich van de verstandlijke vermogens der oorspronglijke Inwoonderen vormt, is laag, wat de zugt tot en de vordering in beschaaving betreft.
Ten naderen aandrange hiervan dient hetgeen hij uit den mond van den eerwaardigen franklin hoorde, als hij deezen op eene reis na Lancaster in den Jaare 1787 vergezelde, in het IIde H. vermeld. Dan eigen ondervinding verstendigde hem des nader, toen hij, van den Heer herman vergezeld, de reis ondernam, om
| |
| |
twee Raadsvergaderingen bij te woonen, welker eerste moest gehouden worden te Onondaga, en de tweede in de Vesting Stanwich, werwaards die zelfde Opperhoofden door den Gouverneur van Nieuw-York genoodigd waren. - Deeze reis, in het IIIde H. vervat, doet hun oorden doortrekken, waar de Landbouw der Europeaanen nog in de eerste beginzelen was; des ontvingen zij de narigten uit den mond des Heeren jenning. Voorts ontmoeten zij een gelukkig geslaagden Planter, die een verhaal geeft van zijne afkomst en werkzaamheden.
Met het IVde H. wordt de reis voortgezet; op denzelven, die eentoonig en verdrietig was, werd zulks slegts een weinig geleenigd door de ontmoeting van een groot aantal meestal Europésche Huisgezinnen, doch eerst onlangs gevestigd, zo dat zij 'er ter naauwernood eene schuilplaats en voedzel voor hunne paarden konden vinden. In deezen eerst opkomenden staat ontmoetten zij een en ander Landontginner met de vuurigste hoope bezield, wier sterke uitdrukkingen des verzekering gaven. Michaud's jeugdige Reisgenoot, door verder voltooide landöntginningen getroffen en uitweidende in de voordeelen deezes Lands, wordt op eene treffende wijze over de veelvuldige mislukkingen onderhouden en de zwaarigheden daaraan gehegt. De ontmoeting eens zeven jaaren gevestigden Planters verheft het geluk diens leevensstands. Hij was een Pool en verhaalt zijne Leevensgeschiedenis, en dat hij de Dogter van een Lutherschen Predikant getrouwd hadt: de lessen deezes laatstgemelden, voor de Landöntginners dienstig, worden in 't breede opgehaald. De Heer herman vondt zich door het onthaal, daar genooten, diep getroffen, en wenschte te leeven in een Land, waar Eigendom, Bescherming en Regtvaardigheid Beschermgoden waren.
Soortgelijke reisöntmoetingen vermeldt het Vde H.; wel bijzonder is die eens zeer gelukkig geslaagden Planters van Americaansche afkomst, alsmede bij den Heer J.U..., Zoon eens Lords en Luitenant ter Zee in 's Konings dienst, die onder andere betuigde: ‘Dit vaste land, deze staat is zedert langen tijd het verblijf geworden, niet slegts van armoedigen, onderdrukten en rampspoedigen der oude waereld, maar te gelijk van een groot aantal onrustige geesten, die misnoegd waren over de regeering van hun Vaderland.’ Hij noodigt de Reizigers uit, om ooggetui- | |
| |
gen te zijn van den verbaazenden spoed, waarmede de landbouw in dien oord dagelijks toenam. Zes jaaren geleden was hij de negentiende Planter; thans telde men 'er 1800 vrije bezitters. Hij hadt een Koornmolen aan den gang, en ten oogmerk, een Volmolen en een Oliemolen te stichten. Die oord, aan de rivier Susquéhannah, hadt, naar zijn berigt, ‘niet slegts werkzaame Planters, maar rijke huisgezinnen, die zich zo wel door verlichte nijverheid als door beschaafde zeden onderscheidden. Vermogende gezelschappen van Brabanders en Hollanders hadden 'er geheele Districten gekogt.’
Met het VIde H. bevinden wij ons te Onondaga, de plaats der Raadsvergaderingen. De Heer michaud kende een der gezagvoerders deezer Inboorelingen. Over deezer toestand onderhieldt hij zijnen Reisgenoot herman, en namen zij hunnen intrek bij een der bestgchuisden in den omtrek, een oud reisgezel van michaud, die hem in den stijl des Lands aansprak en het vriendlijkst antwoord ontving. - Het VIIde H. beschrijft die Raadsvergadering, met de plegtigheden daarbij in acht genomen. 't Was de eerste maal, dat men hier over het aanneemen van den Landbouw openbaar handelde, en de onvermijdlijke noodzaaklijkheid daarvan den jongen Krijgshelden wilde betoogen. Hier hoort men Redenvoeringen in den beeldrijksten stijl, en eenige zeer lange. In de daad de Heer michaud moet een verbaazend geheugen gehad hebben, om die te onthouden en aldus te boeken. Veel schoons en treffends liet zich in die Raadsvergadering hooren. Een voorstander van den Landbouw sprak onder andere: ‘Broeders en Vrienden! de grootste onzer rampen is de vermindering van ons bloed, de vermeerdering der blanken. En echter, wij, die zoo zwak zijn, rooken en slaapen eveneens, als of wij talrijk en geducht waren! Van waar zijn de blanken gekomen? Wie heeft ze over dien grooten zouten plas gevoerd? Waarom hebben onze Vaders, die toen het strand bewoonden, gehoor gegeeven aan de vleitaal dier vossen, die valsch en bedrieglijk zijn, als de schaduw der ondergaande zon? Na dat tijdstip zijn zij vermenigvuldigd, gelijk de mieren met de wederkeerende Lente; even als die diertjes, hebben zij eene kleine plaats noodig om te leeven. Waarom? het is om dat zij de aarde weeten
| |
| |
te bebouwen. Dit is het éénige hulpmiddel, Broeders en Vrienden, om al onzen rampspoed te heelen; maar om dat uit te voeren, moeten wij allen eveneens gezind zijn als de vingers van ééne hand, als de riemen van ons vaartuig: zo niet, dan vervliegen onze ontwerpen en onze hoop met den thans ruischenden wind. - Laat ons, tot behoud dezer dierbaare hebbelijkheid van geduld, standvastigheid en behendigheid, de jagt oesenen, die ons zo geducht in den oorlog maakt, en bebouwen wij eindelijk den grond, waar op wij gebooren zijn. Laaten wij ons koeien, varkens en paarden aanschaffen. Laat ons ijzer leeren smeeden, dat de blanken zo magtig maakt.’ - In deezen en voorts nog sterker trant loopt die lange aanspraak voort. Met stondt 'er een vuurig verdeediger van de Jagt en den Krijg en een veragter van den Landbouw op, wiens taal en houding ontzetting baarden. Het ontbrak niet aan wederleggende redenen in den zelfden stijl.
Naa de twee Zittingen, in het gemelde H. beschreeven, volgde eene derde, besteed tot het doen van verscheide inlijvingen, waartoe reeds voorlang beslooten was, en tevens om de middelen te beraamen, ten einde eenige Huisgezinnen van Blanken uit te lokken, om zich met 'er woon onder hun te komen nederzetten. Dit laatste denkbeeld, egter, werd door veele Opperhoofden afgekeurd, als die den Raad herinnerden, dat bijkans alle die geenen, aan welken men gronden ter bebouwing hadt afgestaan, zich aan ledigheid en dronkenschap hadden overgegeeven, en dat zij voor het overige verre af waren, van dat goede voorbeeld te hebben opgeleverd, welk men van hun verwagt hadt. Dit, met eene Redenvoering eens ouden blinden Opperhoofds, maakt het VIIIste H. uit. - Wij kunnen niet ontveinzen, dat ons alle deeze Rodenvoeringen, inzonderheid naa hetgeen de Schrijver zelf omtrent den trap van beschaaving dier Stammen heeft opgemerkt, al te gekunsteld en beschaafd zijn voorgekomen, en van hier wel eens een onaangenaame twijfeling aan de echtheid derzelven, immers wat het woordlijke betreft, bij ons ontrees.
In het IXde H. hooren wij den Heer michaud, door den mond eens nationaalen Tolks, in den stijl des Lands redenvoeren: hij was een aangenomene in een der Stam- | |
| |
men, en sprak ter bemoediging van den Landbouw. Hij bleef niet onbeäntwoord; en zijn Reisgenoot werd in een der Stammen ingelijfd.
De terugreis langs ongebaande wegen, onder het geleide van twee Negerlandzaaten, is zeer onderhoudend: hups, getrouw, belangloos waren deeze Gidsen, die hun eindelijk bij een Deenschen Planter bragten. Vervolgens wisten zij de reis zodanig in te rigten, dat zij elken avond eene goede huisvesting en leevensbehoeften voor zich en hunne paarden vonden. Inzonderheid merkwaardig was hun toeven bij den Godsdienstigen Planter wilson, die bezig was met eene Kerk te bouwen voor zeven-en-vijftig Huisgezinnen, die met 'er woon meer dan dertigduizend mijlen in den omtrek besloegen. Hij heeft met de Reizigers een zeer lang en leerzaam onderhoud, in het Xde H. geboekt.
Naa een moeilijken weg afgelegd te hebben, kwamen zij aan de prachtige Landhoeve eens Planters, van Jamaica geboortig, die, gelijk andere Planters, een Leevensverhaal geeft, vol zonderlinge ontmoetingen en aanmerkingen. Hij leefde in overvloed en gemak, en levert het vreemd Character op eens jeugdigen menschenhaaters. Hiermede houdt ons het XIde H. bezig.
Met het XIIde H. komen de Reizigers weder bij den Heer J.U ..., wien zij een verhaal doen van 't geen zij te Onondaga en in de Vesting Stanwich gezien hadden; en zij ontvangen, op hunne beurt, de bedenkingen van dien Heer over den aart der Plantadien en Gronden, bijzonder de opkomst van het Land, onder den naam van Vermont bekend, en van meer andere.
Het Leevensberigt deezes Planters maakt het XIIIde H. uit, vol narigten van den voortgang des landbouwenden staats in dien omtrek; gepaard met de Geschiedenis eens anderen Planters. - In het XIVde H. vervolgt hij zijne Leevensgeschiedenis, en verhaalt zijne verdere bedoelingen.
Naa eene vermelding van het beschouwde in de Gewesten Connecticut, Massachusets en Nieuw-Hampshire, bevat het XVde H. de reis na de groote Smeederijen, Smeltovens en Raffinaderijen. Om deezen togt dubbel belangrijk te maaken, reisden zij niet te land, maar voeren de groote rivier 75 mijlen op. Dit verschaft eene aartige afwisseling. Kapitein dean, die met het zelfde schip eene reis na China gedaan hadt, en alzins blijkt
| |
| |
met den geest der waarneeminge bezield te weezen, deelt de Reizigers veele opmerkingen over de Lands- en Watergesteldheid des doorgevaaren oords mede. Op zijne berigten zou men kunnen aanmerken, dat zij niet zeer in den Zeemans - stijl zijn voorgedraagen; bij voorbeeld, michaud vermeld hebbende, ‘Zoo dra het zog van ons schip en de wind niet al te sterk waren, hoorden wij van rondsom het geluid der watervallen, wier weerklank het gemurmel voortstuwde of verzagtte, volgens den aart van den passaatwind, zonder dat wij den loop van dit water door de digte bosschadien konden onderscheiden,’ - laat hij daarop den Scheepskapitein zeggen: ‘Dit zijn groote beeken, die van ter zijde uit afgelegene vrij groote heuvelen spruiten, en zich niet tot eenen stroom vereenigen, dan nadat zij alvoorens van hooge rotzen zijn nedergestort en ontallijke belemmeringen hebben doorgeworsteld, waarvan ieder op zich zelve, als bij uitneemenheid schilderagtig, het kunstig penseel van eenen schilder dubbel verdient. Zedig als eene jonge maagd, welke haare bekoorelijkheden zorgvuldig onder de schaduwe van haaren sluier bedekt, vertoont de natuur zonder agterhoudenheid haare schoonheden en schatten, welke zij vaak ieder oogenblik vermeerdert, alleen daar ter plaatze, waar bosch en berg zich in het duistere hullen, zonder dat het menschlijk oog zulks kan bespieden.’ - Zo ook is zijne beschrijving van Echos meer dichterlijk dan scheepsmans: in eene breedvoerige uitweiding daarover zegt hij onder andere: ‘Alhier is het vaderland van de dogter der terugkaatzende lugt, welke zij boven alle andere plaatzen bemint. Elders moge de Echo stamelen; hier spreekt zij allerduidelijkst. - Het zijn deze betoverende bosch-nimphen, welke, daar zij alle taalen spreeken, ook de liederen der reizigers met genoegen herhaalen. Speelt men op de fluit of de clarinet, terstond maaken zij zich meestressen van de speeltuigen; men hoort op het oogenblik eene
gelijkluidende zamenstemming van toonen, waarbij de maat naauwkeurig wordt in acht genomen,’ enz. - Naa zeer lang op dien trant over de Echos gesproken, en des proeven aan zijne reisgenooten gegeeven te hebben, laat de Kapitein volgen: ‘Wat toch zou wel iemand uit eene andere lugtstreek,
| |
| |
een Hollander bij voorbeeld, in een vlak land gebooren, waar dusdanig een verschijnzel geheel onbekend is, oordeelen, wanneer hij, te midden dezer groote woestenij geplaatst, deze bosch-nimphen alles wat hij sprak voor de eerste keer allerduidelijkst hoorde herhaalen?’ - Wij Hollanders mogen dan zodanige Echos niet hebben, als hier beschreeven worden; wie onzer, egter, kent de Echo niet?
Met het XVIde H. vangt de reis te land weder aan. Zij toeven bij den Planter alisson, bij j. thom, graanteelers en meelmaakers, die verslag van hun bedrijf geeven; voorts bij jesse wood-hill, die berigt geeft van gesneeden vaarzen, tot den ploeg geschikt, eigenlijke trekrunderen, veel vlugger, even geschikt tot den arbeid, en minder vatbaar voor vermoeijing dan de Ossen, schoon minder leerzaam. Hij hadt ook gesneeden Merries tot jagtpaarden, welker uitsteekende hoedanigheden vermeld worden. Hij geeft verslag van zijnen uitgestrekten landbouw en het aanschaffen van alle zijne benoodigdheden, met een Leevensverhaal, dat vrij hoog in het romaneske loopt.
Het bezoek bij den Heer townsend, de bezigtiging van diens IJzerwerken en andere werkzaamheden als Planter, wordt in 't breede vermeld; zo ook die van den Heer erskine. Ook geeven zij een bezoek aan een' der rijkste Landeigenaars, j. allison, die zijne werkzaamheden vermeldt en wijdstrekkende uitzigten voordraagt.
Dit hoofdzaaklijk vermeldde is in dit Boekdeel vervat. Het bestaat grootendeels uit Planter-leevensgeschiedenissen, vol verscheidenheid, en doorvlogten met belangrijke waarneemingen. Wij zien de twee volgende Deelen met verlangen, en ook een Bladwijzer op dezelven te gemoet, die aan een Werk zo vol verscheidenheids niet mag ontbreeken. |
|