Leerreden hadden aangetroffen, die ons overtuigden, dat hij waarlijk Prins willem den vijfden gehouden heeft voor het non plus ultra van menschlijke deugd.
De man was bij het optreden van den leerstoel dan maar eens bitter verlegen: hij durfde het naauwlijks zeggen, wat tot deze zijne Rede de treurige aanleiding gaf: en waarom durfde hij niet? omdat niemand het treurig geval nog wist? ô neen! want het ingekomen doodbericht en het klagend sterfgelui had het reeds luid genoeg geroepen: maar, hij herhaalt het nog eens, hij durfde naauwlijks over het sterfgeval spreken, omdat de eerste bekendmaking een ieder zo diep geroerd had, en van dien oogenblik af die bekendmaking het voorwerp was geweest, en nog was, van de innigste deelneming zijner toehoorders, van hunne huislijke en openlijke gesprekken en van kunne klachten. Waarom of de man dan nu daar ook niet van durfde spreken? Maar dit is tot daar aan toe; een mensch heeft dikwijls eene bijzonder zonderlinge reden, waarom hij voor iets benaauwd is. Hij komt eindlijk tot den bepaalden (misschien opgegevenen) tekst, waarvan hij niets zegt, dan dat dezelve duidlijk is, en gaat nu spreken van onzen gezegenden vorst, als een groot en gezegend voorbeeld van een gegrond en onwrikbaar vertrouwen op god. Waarin bestond dit vertrouwen? In geloof aan de Voorzienigheid naar de H. Schrift, - hetgeen hij zich aanschafte door het lezen van den Bijbel, het naarstig ter Kerk gaan, en eerbiedig zijn in de Kerk - en zijn streven naar gehoorzaamheid in denken en doen aan den wil van God. Hij was een rechtvaardig, milddadig, nedrig, bescheiden en vriendlijk mensch. - En wat was 'er het gevolg van? Dit vertrouwen was hem een licht in de duisternis, - gaf hem rust en moed in het hart - troost in den dood - en een' hoger' trap van zaligheid in de andere wereld. - Dit alles wordt brommend vermeld; maar, gelijk wij reeds zeiden, ontwikkeling, behoorlijke ontwikkeling en bewijs ontbreekt; hetwelk echter in zijn oog schijnt vergoed te worden door de dikwijls
herhaalde eernamen van: de beste Vorst - de wedergaloze vroome, edele en menschlievende Vorst en Heer - de Hoogstzalige - de verhevene ontslapene - onze in God rustende Regent - onze vereeuwigde Vorst en Heer - onze vereeuwigde Landsveder - in God rustende Vorst en Heer, enz. enz. en eindlijk ook onze volkomenste vorst en heer.