diens wijduitgestrekte opperheerschappij, door Hem in den Hemel aanvaard, toen Hij aan Gods rechtehand geplaatst is, (welk denkbeeld de Schrijver, zonder dit plaatst is, (welk denkbeeld de Schrijver, zonder dit echter bepaaldelijk te zeggen of te bewijzen, voor het algemeene hoofddenkbeeld, bij deze spreekwijzen altijd ten gronde gelegd, schijnt aan te nemen) onderscheidentlijk nagegaan, en aangetoond: (1) Welk getuigenis een Engel daaromtrent, in de boodschap aan Maria, Luk. I:32, 33, in duistere bewoordingen, afgelegd heeft. (2) Wat 'er door Johannes den Doper nader van gezegd is, Matth. III:2. (3). En vervolgends duidelijker door Jesus zelf op vele plaatzen. (4) En nog veel omstandiger, en ook klaarder, door de Apostelen. Dit Hoofddeel is verreweg het beste der geheele Verhandeling. Men moet den Heer dorper den lof geven, van de voorlichting, die hij bij de aangehaalde Schrijvers vond, naatstig gebruikt, 't voornaamste, in eene goede orde, bijeenverzameld, en verstandig beöordeeld te hebben. - In het derde wordt uitvoerig gehandeld over de andere meer bijzondere beteekenissen der genoemde spreekwijzen, p. 36-87. Hiertoe brengt de Schrijver het onderscheiden gebruik derzelven,
(1) Van de rijksonderdaanen, waartoe wel alle schepselen in 't algemeen behooren, maar inzonderheid de vereerers van Jesus, alle belijders van 't Christendom, doorgaans de Kerk of Gemeente van Christus geheten. In dien zin (de Schrijver noemt deze de eerste en eenvoudigste beteekenis) worden vele plaatzen, vooral uit de Euangelien, opgevat, en naar deze vooronderstelling, in navolging van flatt en anderen, verklaard. Hiertoe zal ook de spreekwijs, in het Koningrijk der Hemelen in te gaan, behooren; die dan zoo veel zegt, als een Christen te worden, zich bij de Gemeente der Christenen te voegen.
(2) Van de Christelijke Leer, of wel van de aankondiging van het Euangelie. Deze beteekenis wordt maar in weinige plaatzen, uit de Euangelien en Handelingen der Apostelen, aangenomen.
(3) Van de toekomstige hemelsche gelukzaligheid. De Zaligmaker zal reeds nu en dan, ook in dezen zin, van Gods Koningrijk gesproken hebben. Dat bedoelde ook de moordenaar aan 't kruis, toen hij tot Jesus zeide, gedenk mijner, als gij in uw koningrijk zult gekomen zijn.