Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1806
(1806)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 473]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.Bijdragen tot bevordering van Waarheid en Godvrucht. IIde Deel, 3de Stuk. Te Amsterdam, bij W. Brave. In gr. 8vo. 157 Bl.Ook dit Stuk dezer Bijdragen, van wier doel en inhoud wij onlangs verslag gedaan hebbenGa naar voetnoot(*), verdient lof, zoo van wege de gepastheid en verscheidenheid der gekozene onderwerpen, als ook, over 't geheel genomen, ten aanzien van de wijze van behandeling, die zeer geschikt is, om vele goede gedachten meer in omloop te brengen, en jonge Kerkleeraars, die niet veel toegang hebben tot andere hulpmiddelen, in de waarneming van hun ambt, en in de beoefening der Heilige Schrift, tot teregtwijzing kan dienen. Niet alles is ons echter even zeer bevallen. N. 1. Over de waarheid en godlijkheid van het Evangelie, blijkbaar in deszelfs voortplanting en instandhouding. Wij hebben deze niet vertaalde Verhandeling, bl. 1-62, met groot genoegen gelezen. Zij bevat, in eene geregelde orde, eene beknopte opgave van 't voornaamste, dat door verschillende Schrijvers onderscheidentlijk over dit onderwerp is geschreven. N. 2. Handleiding tot het Catechiseren, bl. 63-80. De beroemde Leipziger Hoogleeraar j.g. rosenmuller deed dit opstel, dat voorlang verdiend had in onze taal overgebragt te worden, reeds 1783 in 't licht verschijnen. 't Werd kort daarna (1784) in 't bekende Journal fur Prediger geplaatst, en is daaruit nu, met weglating van eenige bijgevoegde, vooral geschiedkundige, ophelderingen, hier overgenomen. De Vertaler heeft denkelijk geen toegang gehad tot de volgende, merkelijk verbeterde en vermeerderde, uitgaven van 1787, 1793: waarvan hij zich anders met nut zou hebben kunnen bedienen. Wij | |
[pagina 474]
| |
wenschen intusschen, dat vele Kerkleeraars zich van deze Handleiding, ook zoo als ze hier wordt medegedeeld, met omzichtigheid bedienen, en het veelvuldig goede, dat 'er in aangewezen wordt, met verstandigen ijver in werking brengen zullen. N. 3. Over de regte wijze, om de vergeving der zonden voor te dragen, bl. 83-100. Ook niet vertaald. Hier wordt de vraag onderzocht, of de Leeraar, in het voordragen van deze Leer, zeggen moet, God heeft de zonden vergeven, dan wel, God wil en zal de zonden vergeven, indien men gelooft en zich verbetert. De Schrijver heeft te recht begrepen, dat het laatste meer overeenkomt met de leerwijze der Apostelen. Dit hadden wij altijd gemeend zoo klaarblijkelijk te zijn, dat wij ons verwonderen over de inschikkelijkheid, waarmede het tegenovergesteld gevoelen hier wordt voorgesteld, en wel eerst in dier voege, als of even veel voor, als tegen hetzelve, kon gezegd worden. En dan komt dit onderzoek ter beslissing achter aan: hoe stelden dit de Apostelen doorgaans voor? Wij zouden hiermede liever begonnen, alle zulken, die zich stelzels vormen, waaraan noch Jesus, noch iemand zijner Apostelen ooit gedacht heeft, naar dien echten toetssteen van al, 't geen tot de waare Christelijke Leer behoort, heengewezen, en op betere, in de Uitlegkunde der Heilige Schrift alleen geldende, gronden aangetoond hebben, dat al dit soort van nadeelige verschillen uit misverstand van de wélzamenhangende Leer der Apostelen ontstaan is. N. 4. Korte gedachten over verschillende onderwerpen, bl. 103-126. deels uit mullers Theophil. deels uit het Journ. fur Prediger. - Vroomheid, ongeloof, bijgeloof, dwepers, angstvalligheid, inconsequentie in den Godsdienst, Neölogen, verscheidenheid der Godsdiensten, onverdraagzaamheid, geloof en deugd. Over deze onderwerpen worden hier eenige korte aanmerkingen medegedeeld. Wij hebben de meesten derzelven gepast en regt bruikbaar gevonden; zommigen wat al te kort af en oppervlakkig ter nedergesteld. Van het op nieuw, in overeenstemming met Do. kist, op bl. 117 aangeprezen gebruik van de Schriften van schriver, arndts, arnold, heinrich muller, spener, en andere zoogenaamde oude Praktikalisten, zou, onzes oordeels, meer nadeel voor de beoefening van waar Christendom te duchten zijn, dan men zich goeds belooft van den verveelenden arbeid, om 'er | |
[pagina 475]
| |
het meest bruikbare uit bijeen te verzamelen. N. 5. Heeft de Zaligmaker zelf verklaard, dat men, om van de goddelijkheid zijner Leer overtuigd te worden, alleen een godvruchtig gemoedsbestaan, doch geene wonderwerken of andere voorwerpelijke bewijzen noodig had? Of onderzoek naar den waaren zin van Joh. VII:17. bl. 129-138. Niet vertaald. In dit stukjen, dat voornamelijk ingericht is tegen eene aanmerking van l.g. bekennGa naar voetnoot(*) over 't gezegde van Jesus bij Joh. Zoo iemand wil deszelfs wil doen, die zal van deze Leer bekennen, of zij uit God is, dan of ik van mij zelven spreke, - zien wij 't welmeenend oogmerk van den Schrijver, om de voornaamste bewijzen voor den goddelijken oorsprong van het Christendom op goede gronden staande te houden, doorstralen. Of hem dit evenwel hier wel gelukt zij, komt ons twijfelachtig voor. Hij wil met wolf in Curis Philol. 't Grieksche woord, door bekennen vertaald, liever overgezet hebben onderzoeken, en geeft dan aan de uitspraak van Jesus dezen zin: Indien iemand, met opzicht tot mijne leer, den wil van God begeert te doen, (dat is dezelve voor goddelijk aannemen) die onderzoeke de waarheid van mijne verzekering, hij onderzoeke of mijne leer in de daad goddelijk is, gelijk ik verzekerd hebbe, dan of ik enkel op eigen menschelijk gezag spreke. In de bijgebragte plaatzen voor die beteekenis van onderzoeken, (in dit Hoofdst. vs. 51. Hand. XVII:19, 20. XXII:30. XXIII:28. 1 Thess. III:5.) kan men even goedde gewoone beteekenis van weeten, kennen, of bekennen, erkennen, verstaan, als die van onderzoeken, waarvoor ons geen voldingend voorbeeld bekend is, aannemen. De geheele uitlegging komt ons gedrongen voor. Ook kunnen wij niet zien, wat deze plaats, ook volgends de gewoone opvatting, in 't geschil over de bewijskracht der wonderwerken, geeft of neemt. N. 6. Aansporing tot godvrucht bij den ingezamelden oogst. Ter proeve voor eene Najaars-leerrede, bl. 141-157. Als eene eerste proeve, verdient dit ontwerp geprezen te worden. Bij eene nadere bewerking, en zoo ook bij alle dergelijke ondernemingen, zouden wij nog een weinig meer zalving, in de geheele wijze van voorstelling, verlangen. |
|