nootschap geheel nieuwe zaam te stellen, niet, gelijk men dan nog zou verwacht hebben, vervaardigd door een uitgelezen getal van de allerschitterendste Vernuften, maar door velen van den tweeden en derden rang; zijnde die van den eersten rang, zoo 't ons voorkomt, zelden in deze soort van gedichten geraadpleegd geweest. Dan wij dwalen af.
Geestelijke Verzen, Leerstellige Gedichten konden wij van bilderdijk verwachten; maar geestelijk Proza te vinden van zijne hand, verwonderde ons. Zoodra wij vernamen, dat in zijne Nieuwe Mengelingen stukken in ongebonden rede voorhanden waren, verblijdden wij ons, meenende eenige heldere lichtstralen omtrent het Treurspel, den Lierzang, de Geschiedenis der Dichtkunde, onze Taal of iets dergelijks te zullen ontmoeten, waarbij het niet missen kon, of wij eindigden onze lezing beter onderwezen. In deze verwachting, het zij dan te regt of te onregte, vonden wij ons bedrogen, en wij lazen de volgende stukken: Van het Geluk, door james harris, en Gesprekken daarover. Verscheiden Betrachtingen, als over de Borgtochtelijke Voldoening; over de Erfzonde; over de Onsterfelijkheid der Ziel; over de Algemeene en Bijzondere Voorzienigheid.
Wij zullen thans kortelijk over dezelve ons oordeel zeggen. Vooraf vergunne men ons deze algemeene aanmerking.
Wij zijn in het Godsdienstige ten allersterkste voor de vrijheid van het openbaren der onderscheidene gevoelens, en prijzen het zeer in onzen Schrijver, dat hij vrijmoedig en onbewimpeld voor de zijne, schoon, gelijk hij zelf naar waarheid zegt, hors de saison zijnde, uitkomt. Dit toont, in allen gevalle, dat hij prijs stelt op den Godsdienst, en zijner overtuiging zich niet schaamt, gelijk velen, die, de inspraak van hun hart omtrent God en Godsdienst weinig achtende, ten believe van anderen zichzelven verloochenen en spotten met een lagchend wezen, terwijl hun geweten tegen hen getuigt. Prijzen wij in bilderdijk deze rondborstigheid; even opregt betuigen wij, dat, onzes oordeels, eene betere verlichting zulke onderwerpen, als b.v. de Borgtochtelijke Voldoening, de Erfzonde, de Algemeene en Bijzondere Voorzienigheid, en andere struikelblokken van menschelijke twistzucht, allengskens uit de geschilboeken der Godgeleerden verschuift; dat zij, gevaarlijke woorden van ons maaksel weinig achtende, zich meer bepaalt tot het eenvoudige der Euangelieschriften.
Om van de stukjes zelve met een enkel woord iets te zeggen; dat van harris komt ons vrij duister voor, en heeft weinig bevalligheid. De Gesprekken over harris' stukje zijn iets levendiger. Dat over de Borgtochtelijke Voldoening heeft, wat stijl en wending betreft, hier en daar iets naïfs. Het stuk-