voelen, van hippocrates af tot op onze tijden, aangehaald, en hunne begrippen te boek gesteld worden. De 3de § behelst het gevoelen van hun, die meenen, dat de Nageboorte altoos door de kunst moet afgehaald worden. De Schrijver draagt hier de gewigtigste bewijsredenen, die voor dit gevoelen het sterkst pleiten, geregeld voor, brengt dezelve ter toets, beoordeelt ze onpartijdig, en wederlegt ze op goede gronden. De 4de § behelst het tegengesteld gevoelen, dat, namelijk, de Nageboorte altoos, zonder behulp der kunst, aan de natuur moet overgelaten worden. De bewijzen, die dit gevoelen begunstigen, worden hier naauwkeurig en in eene gepaste orde opgegeven, en de meeste met veel kracht gestaafd. In de 5de § geeft de Autheur zijn eigen gevoelen op, en wil zeer wijsselijk, dat men tusschen beide uitersten den middelweg houde, en dus zijne aandacht op onderscheidene punten vestige, welke de verlossing vergezellen, en de keuze der behandeling moeten bepalen. In de 6de § wordt de vraag voorgesteld, op welken tijd de uitdrijving der Nageboorte aan de natuur moet worden toevertrouwd? waarin hij
alle de omstandigheden nagaat, die daartoe den Vroedmeester, of veilig kunnen doen besluiten, of verpligten. In de 7de § komt de tegengestelde vraag voor: op welke tijden kan en moet de kunst de natuur in 't verrigten van haar werk, om de Nageboorte uit te drijven, te hulp komen en ondersteunen? en wordt beantwoord door het opnoemen der omstandigheden, die of zulks gebieden, of, zonder schroom te veroorzaken, toelaten. (Wij hadden wel gewenscht, dat de Schrijver zich hier bij sommige belangrijke punten een weinig langer opgehouden, en ons wat minder, ter staving van zijn gevoelen, naar andere Werken verwezen had.) Eindelijk wordt deze Verhandeling met de 8ste §, over de manier om de Nageboorte los te maken en uit te trekken, besloten. - Wij besluiten ons verslag van dit beknopt Werkje, met hetzelve den jongen Vroedkundigen inzonderheid ter lezinge aan te prijzen.